De reis naar het geheimzinnige eiland.
HET ZWEMFESTIJN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
HUMOR.
JAN OPTIMIST.
f Y •-
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 26 Maart 1932. No. 9044.
ZATERDAC.AVONDSCHETS
Door SIROLF.
(Nadruk verboden).
IK ben van de week naar Zandvoort geweest. Met
mijn vriend Kees Spilbeen. Die kent u natuur
lijk niet. Nou, u hoeft er geen spijt van te heb
ben, want het is een verschrikkelijk mensch. Die heeft
altijd van die onmogelijke invallen. .Zoo verbeeldt hij
zich, dat de' zee er speciaal voor is, om er in te zaden.
Wat een nonsens. Wie gaat er nu door dat scherpe zand
loopen, met kippevel en een zwembroek, om, als je
eerst een paar flinke japen in je teenen hebt gekregen
door een stukkende flesch en een dozijn zalmblikjes, in
die koude, zoute zee te plaatsen, als je thuis op je ge
mak, onbespied in een blinkend witte badkuip een fijn
warm bad kunt genieten? Maar enfin, we waren dan
naar Zandvoort gegaan, om ons eens fijn bruin te laten
blakeren door de warme zomerzon. En dan die prach
tige zonsondergang, als die vnurroode bal aan den ho
rizon in zee zinkt... Nu, bruin geblakerd zijn we niet,
we zagen voortdurend min of meer blauw. Kees zong de
heele week een lied, over de zon, die toch achter de wol
ken scheen. Maar ondertusschen hagelde het, afgewis
seld door nu eens een sneeuw- en dan weer een regen
buitje. Van die zonsondergang heben we niet veel ge
zien, een vuurroode bal aan den horizon, neen, of ja
toch, die vuurroode bal hebben we toch wel gezien. Ze
ker, aan den seinpaal. „Storm op komst", beteekende
dat. Maar één geluk hebben we toch gehad, namelijk,
dat we geen last van de hitte hadden. Alleen Kees had 't
er 's avonds mee te kwaad, als hij met een heete cltroen-
groc naar bed ging om er zijn verkoudheid mee te be
strijden.
Maar laat ik geregeld vertellen. We kwamen op Za
terdagavond in Zandvoort aan. Net op tijd, om nog van
den zonsondergang te genieten, had Kees voorspeld.
Maar dat was een leugen, want er vond net een kleine
wolkbreuk plaats. „Fijn", zei Kees, terwijl we doornat
met druipende kleeren ons pensioen betraden, „dat
frischt meteen lekker op en Je moet eens opletten, dat
is een buitje om de lucht te zuiveren, nou krijgen we
de heele week geen regen meer, vast en zeker. Ja, ke
rel, we boffen, hoor!"
Ik kon nu niet zoo direct inzien, waaruit dat boffen
bestond, maar Kees was opgetogen en had het den hee-
len avond over wolkbreuken, die de lucht zuiverden en
ove r de zon, die zoo hard blakerde.
„En hoe laat staan we morgen op? Vier uur?" stelde
Kees vroolijk voor, „vind je dat niet wat laat?" zei ik,
.alles goed en wel, dat je deze week uit wilt rusten en
luieren, maar om nu om vier uur in den middag op te
staan, vind ik toch wel wat bar!"
„Ben je mal, kerel, vier uur 's morgens natuurlijk,"
riep Kees verontwaardigd, „en dan nemen we een fijn
bad in zee, op het stille strand. Niets lekkerdere en ge
zondere dan een frisch zeebad in den vroegen morgen,
dat staalt je spieren en geeft Je honger als een wolf. En
je voelt je kiplekker!"
Ik protesteerde. Ik voelde er niets voor mijn spieren te
stalen en al die onzin meer. En bovendien, laat ik het
maar ronduit zeggen, ik houd niet van water. Ik drink
het nooit, laat staan, dat ik er in ga zwemmen. En dan
midden in den nacht. Dat zei ik tegen Kees ook. Maar
die lachte mij uit, hield een vertoog over de oude Spar
tanen en terwijl wij naar onze kamers gingen om te
gaan slapen, bezwoer hij mij, dat hij me om vier uur zou
roepen.
Onder heftig protest ging ik mijn kamer binnen. Ik
hoopte, dat het den volgenden morgen zou sneeuwen of
vriezen, of zoo iets. Misschien hagelde het weL Ik droom
de dien nacht benauwd. In een woedende kokende zee
was ik aan het baden. Kees Spilbeen was er ook bij en
tusschen twee duiken door, brulde hij me toe, dat ik
mijn spieren moest stalen. Maar ik stond aldoor op het
punt te verdrinken. Bah, wat een nare droom! Toch
haalde ik er een troost uit. Want ik bedacht, dat ik
wel nooit werkelijk zou verdrinken. Ze zeggen immers,
dat je, als je verdrinken gaat, al je zonden aan je gees
tesoog ziet voorbijtrekken. Nu, als mij dat gebeurde dan
zouden de menschen aan den kant ruimschoots de gele
genheid hebben om in dien tijd met een reddingsboot
naar mij toe te komen. Wat zeg ik, één reddingsboot?
Neen, minstens drie!
Midden in den nacht, het had net acht uur geslagen,
kwam Kees mijn kamer binnen. „Hallo, slaapkop" riep
hij me opgewekt toe, „kom er uit, we gaan zwemmen.
We gaan een beetje zeewater happen en eetlust opdoen
ha, ha, we zullen ze hier in Zandvoort eens laten zien,
wat zwemmen is. Ken je de Spaansche slag? Die zal ik
je voor doen!"
Ik probeerde Kees van het onzinnige voornemen af
te brengen. Het regende wel niet, maar het miste zwaar,
en het was akelig koud en mistroostig weer. „Laten we
liever morgen gaan zwemmen, of overmorgen, of het
volgend jaar", stelde ik voor. Maar Kees was onver
murwbaar en terwijl hij een dwaas kinderliedje zong van
de zon, die achter de wolken aldoormaar scheen wat
heb je daar nu aan, laat ze er achter vandaan komen
trok hij me uit m'n warme bed. Noodgedwongen kleed
de ik me aan. Kees keek naar buiten en ik meende,
dat ik hem zag rillen. Maar dal zal wel verbeelding ge
weest zijn. „Maak voort", zei Kees af en toe, „de zee
waoht ons en het is dadelijk vloed, daar moeten we van
profiteeren!" Ik verbeeldde mij, dat hij toch niet zoo erg
enthousiast was als gisteravond. Maar ik was te zeer
met mezelf begaan, om daar verder aandacht aan te
schenken. En een uur later sleepte ik mij, als een
menschelijk hoopje koude ellende, over den tochtigen
gang naar de deur. Kees neuriede net een wijsje, waarin
iets voorkwam van „de eindelooze plas" en het „zilte
nat" toen ik een helder oogenblik had, heel kort, maar
toch juist voldoende. „Waoht even", zei ik tegen Kees,
„ik heb mijn zakdoek vergeten!" En meteen rende ik
naar mijn kamer terug. Even later was ik terug en
zoo aanvaardden wij den tocht naar het strand. Het mist
te nu niet meer, gelukkig, maar in plaats daarvan
sneeuwde het een beetje. Toen we aan het strand kwa
men, was de vloed er al. De zee bromde en gromde om
er naar van te worden. En wat een boel water was er!
Alleen al op het gezicht van al dat water werd ik blauw
in mijn gezicht. We gingen naar het stille strand. Hier
stonden geen badstoelen, dat is waar, maar het strand
was hier bezaaid met andere dingen, als stukken ver
roest prikkeldraad, sardineblikjes, glasscherven, kwallen
en dooie schelvisschen. Het maakte echter niet zoo'n
erge indruk op mij, omdat ik aan mijn geniale inval,
u weet wel, die zaddoek, die ik vergeten had. dacht.
Kees was niet zoo heel ^vroolijk meer. Maar eindelijk
hadden we een goed plekje gevonden en ieder, achtar een
duintopje, gingen we ons uitkleeden. Een tijdlang hoorde
ik niets andere van Kees. dan een langgerekt lied, waar
in hU bezwoer, dat er niets boven het zeemansleven
ging. Maar opeens hoorde ik een onbedaarlijk gelach.
.Kees kwam. in broek (neen, zijn gewone pantalon was
het niet, die andere weet u wel) te voorschijn, ^loeg in
een aanval van overweldigend plezier met zijn handen
op zijn knieën en riep: „Wil ik Je eens een reuzemop
vertellen? Ik heb mijn zwembroek vergeten, ba, ha!"
Ik schaterde het uit. „Ik ook", riep ik, terwijl ik mijn
genialen inval zegende, van dien zakdoek, u begrijpt me
weL
We hebben vijf minuten lang tegenover elkaar staan
lachen als bezetenen en op onze knieën geslagen. Toen
hebben we ons weer aangekleed en zijn naar huis ge
gaan. Het begon toen net te hagelen. Kees reuriede een
lied van de Noordzee, die zoo vriendelijk bruischte in
den zonnegloed!
Is het U bekend:
dat de vischmarkt te Blllingsgate (Eng.) wel meer
dan 1000 jaar bestaat?
dat er in het leger des Hells totaal 30.000 muzikan
ten zijn?
d a t er van de 2000 schoenpoetsers in de straten van
Londen, die er 25 Jaar geleden waren, thans nog maar
een paar 100 over zijn?
De reiziger hield een lezing over Siberië: ...Als een
mensch door een beer achtervolgd wordt, is het bijna
onmogelijk te ontkomen. Stort men zich in het water,
dan doet de beer dat ook. Klimt men in een boom, zoo
klimt de beer ool$ in den boom. Loopt men weg, dan
loopt de beer hem achterna...
Stem uit het publiek: Maar als men zich nu verstopt?
Dan verstopt de beer zich ook!
U gaat beslist veel te ver, meneer! Gisteren heeft
U mij tegen mijn wil gekust en nu probeert U het al
weer!
Ja, juffrouw, maar weet ,U dan niet. dat een mis
dadiger steeds weer naar de plaats van zijn misdrijf
terug keert?
Ik zou graag een cadeau koopen voor een heer, die
gedichten schrijft!
Hm, wat zou U denken van een mooie prullemand?
Uw bad Is gereed, meneer de Baron!
Och Johan, ik ben te vermoeid, neem jij het maar
voor mij; maar niet al te heet!
Overal in de studio van de Radioomroep hangen groo-
te borden met het woord: „Stilte!" Het schijnt, dat ver
schillende sprekers er zich niets van aantrekken.
Uw Jantje heeft mijn Kareltje een klap gegeven!
Kom, kom, wat hindert dat nu! Jongens moeten
nu eenmaal vechten!
Ik ben blij dat U er zoo over denkt. Ik was juist op
het punt om voor een ziekenauto op te bellen om Uw
Jantje thuis te brengen!
Leeraar: Zeg, jij daar, idioot van een jongen, wat
zit je daar voor krankzinnige gezichten te trekken? Wou
je mij soms nadoen?
Uw zoon moet den laatsten tijd sterk vooruit zijn
gekomen
O ja, schitterend! Vijf jaar geleden droeg hij mijn
costüum en nu draag ik de zijne!
De optimisten van dee'z tijd
Zijn met een kaars te zoeken,
Hoe erger de malaise wordt,
Hoe meer ze op gaan doeken.
Maar toch ontdek je nu en dan
Zoo'n stoeren „crisis-vechter"
Die met een breeden lach beweert:
„Kom, kom het kon nog slechter!"
Ik voel me werk'lijk nog gezond.
Dat is als winst te boeken,
Je moet niet in een donk'ren tijd
Ook nog de schaduw zoeken.
Niets is zoo slecht voor je gestel
Als mopperen en kniezen.
Dat brengt je. naast verlies in geld,
Nog grootere verliezen!
Malaises zijn er steeds geweest,
Die zullen er wel blijven.
Een bui is altijd voorbestemd
Om toch weer weg te drüven.
En als de bui geen kans meer heeft,
En langzaam gaat verdwijnen,
Ach, dan waardeer je pas weer goed,
Hoe fijn de zon kan schijnen!
Straks komt de „hausse" in de natuur.
De opbloei en de lente.
Naar buiten, snuif eens in.de lucht.
Dat geeft je rijke rente.
Kijk dan eens rustig om je heen.
En denk eens niet aan „zaken",
Zoo'n feest van kleur en zonneschijn,
Dat zal je sterker maken!
Jan Optimist, hier is m'n hand.
Er valt van jou te bieren,
We kunnen, juist in crisis-tijd,
Je lessen niet ontberen!
Je brengt ons een artikel, man
Dat niemand hoeft te koopen:
Wat levensmoed, wat blijden durf,
Een lach, en d'oogen open!!
Maart 1932.
KROES.
(Nadruk verboden).
Twee leden van de vegetarische club treffen elkaar is
een goed restaurant leder met een groote biefstuk vooï
zich!
„Hm", zei de eene verlegen, „daar moet je nu niet*
bijzonders van denken hoor! Dt ben zoo juist uit onze
vereeniging getreden!"
„O, dat is niets hoor! Ik word over een half uurtje ook
weer lid!"
Voddenkoopman: Heeft u nog vodden en beenenT
Heer: Nee, mijn vrouw ls niet thuis!
A.: Is het waar, dat Je vader polltie-agent ls?
B.: Nee, dat niet maar ze nemen hem wel dik
wijls mee!
Oude dame: Hier heb je een cent, arme man. En
vertel me nu eens,, hoe je in zoo'n toestand bent geko
men?
Bedelaar: Ik was net als U, mevrouw ik gaf groote
sommen weg aan armen en behoeftigen!
45. Den heelen dag hadden ze al op en
neer geloopen van de wal naar de bcot,
beladen met kistjes. Robje, die wel gewend
was kistjes op zijn hoofd te dragen, ba
lanceerde tot genoegen van Henkie. Deze
durfde er eerst een op zijn hoofd te dragen
en later was de stapel zoo zachtjesaan ge
groeid tot tien. Hij wilde zich tegenover
Robje moedig houden en om geen gek fi
guur te slaan, wist ie het elkens zoo te re
gelen, dat le met de kistjes op zijn hoofd
achter Robje aantippelde. Het was maar
goed, dat Robje zijn gezicht niet zien kon.
47. Juist kwamen Henkie en Robje weer
een paar kistjes halen, toen de giraffe een
ei naar binnen slikte. Daar zul je wel een®
afblijven kereltje, zei Robje met een ge
zicht, dat half kwaad moest verbeelden.
O ja, zei de giraffe, we zullen jullie wel een®
klein krijgen. Dat was alles. Hij pakte Robje
bij zijn kraag en slingerde hem een paar
keer op en neer. En de struisvogel vclgd®
het voorbeeld van den giraf en nam Henkie
vast.
0J)/f
Ls
r
46. Intusschen had de papagaai zijn horloge
al aan de andere dieren laten zien. Toen
deze hoorden, dat al de eieren verkocht wa
ren, begonnen ze ruzie te maken. Waar
moeten we nu van leven, gilde de struisvo
gel. Ik neem direct een kist eieren weg.
zei de giraffe en de tijger, die zijn stad-
genooten wel kende, probeerde niet tusschen
hun gemor te komen.
4&De tijger, die alles af stond te kijka»,
moest lachen of hij wilde of niet De jongen®
spartelden In de lucht en schreeuwden zoo
hard ze maar konden. Toen kregen ze In
eens een reuze-vaartje en allebei tegelijk
zweefden ze door de lucht net een vliegma
chine. Toen ze hun oogen weer open deden,
zaten ze op een groote cactus. De doornen
zaten ln hun broekjes en met moeite konden
ze er af klimmen.