ZIJN EIGEN KAMER,
VO OR
onze j&ucd
was en met zijn poesjes speelde, aan de
deur.
Klaas had in iederen arm zoo'n klein
schatje toen hij de deur opende en tot zijn
schrik mevrouw zag.
Zij vergat oogenblikkelijk alles wat ze
ooit over poesen had gezegd en riep ver
heugd uit: „O, wat een prachtige diertjes
zijn dat; ze lijken wel op kleine fluweelen
balletjes met hun heerlijke zachte huidjes.
Morgen komt een van mijn kleinkinderen
logeeren, zou ik de poesjes dan boven mo
gen hebben, zoodat mijn kleindochter er
mee kan spelen?"
Klaas haastte zich zijn blijdschap te too-
nen en beloofde ze morgen zelf boven te
brengen.
En zoo begon het uitleenen. Bijna iederen
morgen kon men na dien tijd Klaas zien
met twee poesjes op zijn arm en Grijs er
achter aan, om ze dan weer een dagje hier
en dan weer daar uit te leenen. De heeic
buurt v/as dol op het stelletje en het ge
beurde heel vaak. dat Klaas moest zeggen;
„Het spijt me heel erg, maar morgen z:in
ze niet vrij, dan gaan ze naar mevrouw. Die
of Die, maar wilt u ze overmorgen heb
ben?"
En zoo kwam Klaas 's avonds zijn lieve
lingen weer halen. Gr ijs je wandelde steeds
met nem mee, totdat de kleintjes groot
waren, en Grijsje vond, dat ze in sraat
waren, voor zichzelf te zorgen. Ze liepen
nog wel eens een enkele keer 's morgens of
's avonds met Klaas mee. maar als hij ze
aan een of andere deur had afgeleverd,
holde Grijsje alleen terug, want zij had in
de mooiste kamer van het huis nu oen
prachtigen mand gekregen en had door
haar vriendelijkheid het hart veroverd van
de mevrouw, die in het huis woonde en die
altijd had gezegd, dat ze niet van poesen
hield. Grijsje hield heel veel van haar en
sprong zoo nu en dan op haar schoot om
haar spinnend te vertellen „hoe lief zij het
vrouwtje vond".
Een geschiedenis in kleurplaatjes.
■Tan had vier broertjes en omdat het
huls yi#rijn en hij met "jr
broertjes, jn woonden, niet zoo heel groot
was, *J&ij£^£atuurlijk altijd onmogelijk
geweesi^J^wjere jongen een eigen kamer
had. J^ffelf^kn, de oudste, had altijd zijn
kamer broertjes moeten deelen.
Nu frijn e^-n vriend, Karei, die eenigst
kind had wel een eigen kamer.
Dikwijfrt als Jan bij Karei zijn huiswerk ging
maken^Hrtyiz^e.is Woensdags en Zaterdags
nüddagtP*BÖtf3flfc eens gebeurde, dat hij bij
Kare1. prutsen aan het een of
ander otP hnj^-lde maken, dat had hij het
er zoo 8rcWjJk^)ver, dat het toch zoo heer
lijk «en eigen kamer te hebben,
al was m^'paar zoo'n klein hokje. Maar
Kare! er van overtuigd dat het
altijd wel bij ae wensch zou blijven.
gebeuren er wel eens wonderen
en ook'MMjWT: teven van Jan leek het er
veel op^dgflj^rót zoo'n wonder zou gebeuren.
Vader harr elij k op een avond thuis
en zei goeder, ik heb een huis leeg zien
staan mijn werk, dat is pas giste
ren leêgBR$o^nen. Ik ben er eens in gaan
kijken en het!twas een vrij huisje met een
heele re-te, KMUéine kamertjes boven. Ga
straks mfefle kijken en als het je bevalt,
zullen wij dat huis huren, omdat de huur
prijs niftJ^ooger is dan van dit huis."
Jan moest zich eens in zijn arm knijpen
om er zichzelf van te overtuigen, dat hij
niet sliep. Maar hij was heusch klaar wak
ker en kon de verleiding niet weerstaan om
te vragen „Hè, vader, mag ik dan ook
mee
Na wat heen en weer gepraat stemde
vader en moeder toe en zoo gingen zij een
half uurtje later naar het leegstaande huis
kijken. Het viel moeder nogal mee, maar Jan
werd zoo uitgelaten toen hij op de boven
verdieping kwam. dat vader hem eens om
wat rust moest manen. Want. wat was het
geval Daar boven waren vier kamertjes
maar steeds met zijn armen wijd i
Heintje Knor begon ongeduldig tc
den, riep nog eens: alsjeblief, i
en trok toen flink hard aai
mooie jasje. Maar o schrik, daar i
neer pardoes omver. O, wat werd
bang. Luid schreeuwend: ..help,
help!" ging hij er van door en s
eens, dat de deftige meneer maar
vogelverschrikker was.
De vogelverschrikker.
„We moeten maar verder trekken," zei
Billy tegen Heintje Knor en maar naar den
woestijn gaan. „Ik heb gehoord, dat ze
daar nog geen orgels kennenj' Zoo trokken
ze dus voort, doch onderweg kregen zij
ergen honger. Ze hadden den heelen dag
nog niets verdiend. ,.Ha," zei ineens Hein
tje, „ik zie wat". En ja, daar zagen zij mid
den op het land iemand staan. „Dat is
bepaald een rijke meneer, want hij heeft
een hoogen hoed op en een vlag in zijn
hand. Draaien Billy, draai het orgel, ik zal
er met mijn hoed naar toe gaan", cn terv/ijl
Billy zoo hard mogelijk aan het orgeltje
draaide, ging Heintje naar den vreemden
meneer toe, pakte hem aan de slippen van
zijn roode jasje en zei: „Alsjeblieft, me
neer". Maar de meneer zei niets en bleef
Maak de jas van den vogelvenj
rood, zijn broek zwart en ook zijd
De stukjes bouwland verschillende]
lichtgeel, lichtgroen en donker grol
aan. De weg grijs, slootje lichtba
groene grasstrookjes aan den
lichtgroene boom op een grijze
Welke kleuren heeft de vlag?
(Wordt ven
was opgebouwd, liet hij de zieke in een hut
brengen en verpleegde hem. Toen deze nu
na langen tijd weer hersteld was, vroeg De
Roode Arend hem, wat hij eigenlijk was
komen doen en hoe hij gewond was ge
raakt. De soldaat vertelde nu, dat zij de
stam hadden willen overvallen maar zij
hadden geen enkelen Indiaan kunnen
vinden. Toen bij het weder opstijgen had
hij het ongeluk zijn geweer verkeerd vast
te houden zoodat het afging en hem zelf
verwonde. De soldaten dachten dat hij dood
was en lieten hem dus achter, terwijl zij
zijn paard meenamen. De Roode Arend
had stil geluisterd. Het eenige wat hij ten
slotte antwoordde is: „Ik zal U op een van
onze paarden naar Uw kamp terugbrengen,
ik hoop, dat zij in ruil voor Uw verpleging
mijn kamp met rust zullen laten.
terug was. liet hij den kikvorsch Ifl cieelf
vallen. Ellie was vol medelijden oH $C}10,
arme dier. dat wel dood scheen B jjelaj
Voorzichtig nam zij hem op en betaB
eens goed. Maar de kikvorsch was pen 1
loos en Ellie, die het niet over h^' ve 11
kon verkrijgen om het arme dier n dit bi
achter te laten, ging op het gras word
hield hem in haar handen, terwijlt het I
zachtjes streelde. Na een poosje jjenbi
net, alsof hij weer een beetje bij kt
zij was zoo blij, dat zij hem voorziet: 1
zoen gaf. Maar wat er toen gebeurt heId(
zoo geweldig, dat Ellie nu bijna ?ehoi
dat zij flauw zou vallen. Want daar koint
opeens een aardige jongen voor ha
een buiging maakte en haar harrel
dankte, dat zij hem had gered. H "et c
telde haar, toen ze weer wat op stre ren i
gekomen, dat hij door een toovec velen
een kikvorsch was veranderd en ni mHe;
der weer mensch zou worden, voc nom(
meisje uit eigen vrijen wil hem ee
had gegeven. Daarom had hij steefi 1
Ellie uitgekeken, omdat hij begreep, toen
een goed hart had, maar hij had hi ^ezic
nader durven komen omdat de ren 1
meisjes bang en griezelig van kikt» gedu
zijn. Ach, wat was de arme jon» 2jj Z[
Hij liep nu vlug naar zijn huis w die
bleef zijn heele verdere leven de
vrienden met Ellie, die hem van zm rgjj
lig leven had gered. B H
Poesen te leen.
Op een stormachtigen winteravond, aan
het einde van Februari, liep Grijsje, de
zwervende poes, tegen den guren Noorder-
wind in, en keek uit naar een plekje waar
ze rustig den nacht kon doorbrengen. Maar
alle deuren van de huizen waar ze langs
liep waren stevig gesloten en het leek haar.
alsof zij zich dien nacht tevreden zou
moeten stellen met een beschut hoekje hier
of daar in een der tuinen. Ze besloot echter
eerst nog even door te loopen en zag plot
seling een lichtje schijnen door een kelder
raam, dat open stond. In minder dan een
oogenblik had Grijsje den sprong gewaagd
en belandde in een grooten ruimen kelder,
waar de kachel van de centrale verwarming
heerlijk brandde. Toen even later Klaas, de
man, die de kachel verzorgde, met een ge
vulde kolenbak terugkwam, zag hij Grijsje
op haar gemak voor de v/arme kachel zitten
druk bezig haar toilet te maken, want ze
vond, dat ze er in deze omgeving keurig uit
moest zien.
Nu trof ze het, want Klaas was een
goedhartige man en daarbij komt nog, dat
hij veel van poesen hield. Grijsje scheen dat
dadelijk gemerkt te hébben, want zij liep
vlug naar hem toe en gaf hem steeds maar
kopjes tegen zijn beenen en spon heel hard,
alsof ze zeggen wilde: „Dag meneer, mag ik
hier blijven, het is hier zoo heerlijk warm".
Klaas bukte zich, streelde het poesje een
paar maal en zei dat ze heel lief was. Toen
wreef hij eens over zijn kin. trok zijn voor
hoofd in rimpels en bedacht, wat hij met
die lieve, kleine poes moest aanvangen,
want in het groote huis was het streng ver
boden een poes, hond of andere dieren mee
te brengen. Na een paar minuten over de
zaak ie. hebben nagedacht, haalde hij een
kist te voorschijn en vend tusschen oude
lappen eun wollen jumper die hij in de kist
legde. Daarna zette hij Grijsje er in, die
hem een likje op zijn hand gaf en een
vriendelijk „dank je wel?" snorde. Klaas
haalde een schoteltje met melk en brood
cn liet Grijsje alleen.
DE BETOOVERDE KIKVORSCH.
lederen morgen en iederen middag als
Ellie naar school ging en weer naar huls
terugkeerde, moest zij voorbij een vijver.
Haar hond Fanny liep dan meestal tot
daar met haar mee, waarna zij hem naar
huis terug stuurde en alleen verder ging.
De school was daar niet zoo heel ver meer
vandaan. Als zij 's middags naar huis ging,
kon zij er op rekenen, dat Fanny al weer
trouw op haar zat te wachten. En heei
dikwijls hadden zij samen in het water van
den vijver staan kijken en het gebeurde
wel eens een enkele maal dat een groote
kikvorsch dan naar de oppervlakte kwam
i zwemmen en op het blad van een waterie-
lie ging zitten en haar kant uitkeek. Ellie
i vond dat natuurlijk heel grappig en dan
probeerde zij den kikvorsch met kleine
woordjes te lokken en riep hem, bij haar
aan den kant te springen.
Maar kikvorschen zijn een klein beetje
bang voor de menschen en heel erg bang
voor honden met het gevolg dat hij veilig op
zijn waterlelieblad bleef zitten en niet ver
der durfde komen.
Steeds vaker kwam de kikvorsch aan
zwemmen als Ellie zoo bij den vijver stond
en 't was net alsof het dier haar herkende.
Toen op zekeren dag, het ging zoo vlug,
dat zij later heelemaal niet wist hoe het
eigenlijk allemaal gebeurd was, stond zij
weer tegen den kikvorsch te praten en gooi
de een stukje brood, dat zij van haar twaali
uurtje had overgelaten, in het water naar
hem toe. Fanny. die erg jaloersch was,
vond dat nu toch een beetje al te bar en
nam een groote sprong in het water, om
het brood na te springen. Maar ae kik
vorsch, die door die sprong erg geschrok
ken was, nam ook een duik van het blad
af en kwam precies in de bek van Fanny
terecht.
Ellie zag dat en riep Fanny, dat hij da
delijk bij haar moest komen en de kik
vorsch loslaten. Maar Fanny was een stou
te hond en hield de kikvorsch stevig vast
en toen hij eenmaal weer bij zijn vrouwtje
Een doolhof.
Probeer den kortsten weg te vinden
ruit naar de stip.
Witte modder.
Het was Treesje's eerste sneeuwstrt
moeder had haar vlug haar manteltje
gedaan en mutsje opgezet om met
naar buiten te gaan. Toen moeder hi
een hand wilde nemen, ging Treesje G
grond in de gang liggen.
Moeder Kom Treesje, dan eaan
Maar Treesje schudde haar hooi®
zei„Neen, hoor, in die witte modder
niet uit".