Het aandenken.
Het gestolen luchtballonnetje <>f De geschiedenis van twee deugnieten'
WETENSWAARDIGHEDEN.
WARE WOORDEN.
HET LIED ZONDER EINDE.
ipon.
Is gei
en het
is, die
haakft
rliefste
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 4 Juni 1932. No. 9083.
weef|
ZATERDAGAVONDSCHETS
Oorspronkelijk verhaal door SIROLP.
(Nadruk verboden).
50J
:e rucb
gehed
van ha
ntstof
iwtje
IN de conversatiezaal van de Groote Club zaten
een viertal heeren bijeen. Zy hadden juist
copieus gedineerd en genoten nu in hun ge
makkelijke clubfauteuils gezeten, van hun after-dinner-
eigaar. Een der heeren trok juist zyn horloge uit zyn
vestzak, met het kennelyk doel, om zich van den tyd
op de hoogte te stellen, toen de heer, die naast hem
zat, uitriep: „Zeg, Verstraten, wat heb je daar aan je
horloge hangen?"
De anderen keken nu ook belangstellend op. Ver-
Btraten hield het klokje nog in z'n hand en nu zagen
ze, dat het bevestigd was aan een zwaar zijden lintje,
met gouden beugel. En aan de andere zyde van het
iJlntje hing een klein medaillon, byna kogelvormig, van
goud. In het midden van het medaillon zat een klein
glazen venstertje. Verstraten liet het van hand tot
handig aan en nu zagen de heeien achter het glaasje
een zilverachtig iets glinsteren.
„Maar dat lijkt wel een vlindertje, of een mot!" zei
de heer, die Verstraten het eerst had aangesproken.
„Goed gezien," zei Verstraten. „Maar aan dat vlin
dertje of mot, zooals je zegt, is een heel mooie ge
schiedenis verbonden. Als jullie zin hebt om te luis
teren, zal ik je die vertellen."
En Terstraten begon:
„Een paar jaar geleden, 't was pas na den oorlog,
j maakte ik een autotocht door de verwoeste gebieden.
Ean vriend vergezelde me. Ik reed met mijn zware
s een
een
e rok ;Jf-paards wagen en we doorkruisten heel België en
es «Noord-Frankrijk. Op een avond, 't was vroeg in het
t met voorjaar, waren we nog laat met den wagen op pad.
(Pe wilden nog een naburig stadje bereiken en reden
lus door den stikdonkeren nacht behoedzaam verder,
[let alleen was het donker, doch de streek was ge-
se in l®eel verlaten, terwijl er bovendien een dichte nevel
ras op komen zetten. De auto-lampen werkten goed,
42 tot ioch wierpen slechts een lichtstraal uit, die ons In
itaat stelde, enkele tientallen meters voor ons uit te
den. Zoo dik was de nevel, en zoo zwart de duister
nis. Mün vriend zat naast me en ik chauffeerde. Wy
ladden nog een goed uur te rijden had ik berekend,
enminste, wanneer de weg goed bleef. De weg kron-
tekend: le]d0
nog al en toen we weer een bocht omgingen,
5dernis« agen we j)ei(3en plotseling iets, dat ons het bloed van
evenei
in uw
>del.
iee hce
japon.
selük.
ichrik deed verstijven. We waren geen van twee by-
[eloovig, maar wat we zagen, was zoo onwezeniyk en
1 gewen l00' zou byna zeggen, griezelig, dat my onwillekeu-
besta Hg een kr et van ontzetting ontsnapte. Want voor
effen 5ns op den weg, in het licht der lantaarns bewoog
tich een lichte gestalte. Eigeniyk was het niet meer
dan een schaduw, doch de gestalte bewoog en scheen
te dansen en met de armen te wuiven. Grillig bewoog
ze zich, dan aan de eene zyde van den weg. dan weer
aan de andere, doch steeds in het licht der lantaarns.
Myn vriend en ik keken elkaar een oogenblik ontzet
aan en dan met een ruk remde ik. Knarsend en pie
pend stond de wagen eenige oogenblikken later stil. Ik
zei reeds, wy waren niet bijgelooyig. Maar de sombere
omgeving der verlaten slagvelden, de diepe duisternis
en de vermoeienis van den dag, waren de oorzaak, dat
wy ons allerlei spookgeschiedenissen in het hoofd
haalden. Nu de wagen stilstond, was de gestalte ook
even stil blijven staan. Maar dan opeens hervatte ze
haar dansende bewegingen en het wuiven der armen.
En zij bleef steeds op denzelfden stand van ons ver
wijderd, een tiental meters voor ons uit. We voelden
ons niets op ons gemak. Hoe we ook nadachten, we
konden er geen andere verklaring voor vinden, dan dat
wy met Iets bovenzinnelyks te doen hadden, een geest-
verschyning of zoo iets. We riepen, dreigden, maar de
gestalte trok er zich niets van aan. Ik liet den signaal
hoorn loeien en den claxon gillen, maar onverstoord
baar bleef de gestalte baar dwaze bewegingen voort
zetten. Teneinde raad besloten we maar door te rijden.
En zie, toen de wagen zich weer in beweging zette,
ging onze geleidster weer vooruit op den weg in het
schynsel der lantaarns. Langzamerhand, hoewel nog
niets gerustgesteld, begonnen we eenigszins aan het
vreemde gezelschap te wennen en heel voorzichtig re
den we door. Dat zal zoo ongeveer een half uur ge
duurd hebben, hoewel het ons een eeuwigheid toeleek,
toen we plotseling by het omslaan van een scherpen
bocht, bemerkten, dat de gestalte verdwenen was. Dat
plotselinge verdwijnen, zonder eenige voorafgaande
waarschuwing of wenk, deed ons opnieuw heftig
schrikken. En met een ruk bracht ik den wagen weer
tot stilstand. Behoedzaam stapten we uit den wagen
en liepen schoorvoetend naar voren. We hadden nog
geen tien meter geloopen. toen we met een schok
stilhielden. Want op een meter afstand van ons, gaapte
een diepe afgrond. Hoe diep die was, konden we na
tuurlijk niet zien, maar ineens hield de weg op en kon
den we flauw on4ferscheiden, hoe een brokkelig ge
steente loodrecht omlaag liep. Heel uit de diepte hoorden
we het bruisen van de rivier. Onmiddellijk drong het
tot ons door, dat we aan doodsgevaar ontsnapt waren.
Hadden we tien meter verder gereden, dan waren we
in de diepte gestort.
Dat hadden we dus te danken aan de vreemde ge
stalte. die ons feitelyk gewaarschuwd had. Ten diep
ste onder den indruk van deze bovenzinnelijke waar
schuwing. liepen we naar den wagen terug. We bevonden
ons klaarblykelyk bij een opgeblazen brug. Zonder te
weten waarom, onderzocht ik even de lantaarns. Wat ik
toen zag. deed my plotseling in lachen uitbarsten.
Want in een der lampen danste door het licht bevan
gen. een vlindertje, een mot, op en neer. Dat was dus
onze geestverschyning geweest. Doordat het beestje
zich vlak voor het electrische lampje bewogen had, had
het op den weg een reuzenschaduw geworpen, die wij
voor een gestalte hadden aangezien. En nu begrepen
wy ook, hoe het kwam, dat de gestalte vlak voor den
afgrond verdween. Het licht had geen steunpunt meer
gevonden, zoodat de gestalte ook niet meer op den weg
zichtbaar was geweest Dus had dat arme kleine nacht
vlindertje ons leven gered. Ik heb het beestje toen uit
de lamp gehaald. Het was al byna dood. Ik heb het in
een doosje gedaan en later, toen we, na een omweg,
in de stad aankwamen, in dit gouden medaillon laten
zetten. Zoo draag ik mijn kleine levensredder aan myn
horloge. Voelen jullie het symbool, dat daarin steekt?
Niet? Denk er dan maar eens over na. Goeden avond,
heeren!"
En Verstraten stond op en ging naar huis.
Is het U bekend:
dat de papoea's in Nieuw-Guinea nog mensehen-
eters zyn?
dat zy onlangs nog twee Amerikanen gesneld hebben?
dat een van hun begrafenisplechtigheden hierin be
staat dat de gasten een stukje vleesch van den over
ledene opeten?
dat zy zelfs lykenvocht moeten drinken?
dat zij verder op het begrafenisfeest sigaretten roo-
ken, gemaakt van het haar van den overledene?
dat, Indien iemand zou laten blijken, dat hy deze
dingen met weerzin deed, hy onmiddellijk gedood zou
worden?
dat de papoea's bijna niets doen dan feestvieren?
d a t zy met een halve maand werken zooveel meel van
den sagopalm verzamelen, dat zy daaraan voor een
jaar genoeg voedsel hebben?
dat het bekende Vrijheidsbeeld aan den ingang van
de haven van New-York een geschenk is van Frank
rijk aan Amerika en in 1884 werd gegeven?
't Misbruik mag niet afvoeren van het goed gebruiken.
o
Te veel commando's Is slecht voor de zenuwen. Voor
kom liever de ongehoorzaamheid door voorzorgen, die
ze onmogelyk maken.
Het werk der liefde Gods is almachtig.
o
Verontachtzaamt de kleine dingen niet die het geluk
van anderen verhoogen kunnen.
o
Men moet niet altyd denken aan zijn teleurstellin
gen, men moet ze op een hoop werpen en er dan boven
op gaan zitten.
o
Hooge eischen kunnen de begaafden prikkelen tot
de hoogste inspanning, doch meeestal zyn ze moordend
voor de ambitie der minderbedeelden.
o
Wy hebben recht op al wat menschelyk is de
menschelijkheid heeft recht op ons.
„De liefde der Matrozen" een reden tot
echtscheiding. En tenslotte toch
nog een gelukkig eind van
het liedje.
BERLIJN. Hans B. is gehuwd met een zekere
Annemarie Luise. Deze dame bracht behalve haar blonde
haren niets anders mee ten huwelijk dan een piano en
muzikale gaven. Op zichzelf was dit geen bezwaar, want
Hans B.. verdiende behoorlijk zijn brood, zoodat Anne
marie Luise zich geheel kon wijden aan de schoone kunst.
Dit deed ze dan ook met uithoudingsvermogen en wel
behagen en haar man moedigde haar aan. want Anne
had een lieve stem.
Helaas, op zekeren dag haalde het echtpaar het Tro-
jaansche paard in huis. De heer B. kocht een exemplaar
van Heyman's marschlied: „Die Liebe der Matrosen"
met de bedoeling dit aan z'n vrouw cadeau te geven,
opdat ze het kon instudeeren.
Annemarie was zeer ingenomen met het geschenk, zette
zich aan de piano en slaagde er al spoedig in om op
hartveroverende wijze het eerste couplet benevens het
refrein voor te dragen.
's Avonds vroeg Hans haar nog eens dat leuke wysje
te probeeren en Annemarie, voldeed zonder aarzelen aan
dit verzoek.
Onder het theedrinken neuriede zy het liedje en bij
het naar bed gaan floot ze het. Het was zoo'n leuk me
lodietje. Den volgenden morgen tijdens het wasschen
zong Annemarie wederom het lied van de zoutwaterlief
de der* matrozen en na het ontbijt gaf ze Hans een paar
zoentjes op de maat van „von den kleinsten und ge-
meinsten Mann"...
's Avonds toen Hans van de beurs terugkeerde kwam
zyn vrouwtje hem vroolijk tegemoet... Tralala lalalala
enz.
Het diner smaakte opperbest, maar nu zei Hans
vriendelijk: „Kan je die matrozenliefde niet kwijt rakeij
Annetje?"
„O, ja", zei ze, maar twee minuten later at ze al weer
op de maat van mmhmmhmenz.
Hansje begon een beetje donker te kijken en zijn ge
zicht werd bepaald somber toen Anne voorstelde om
„lm Hafen zu schlafen".
„Hou nu 'es eventjes op", mopperde hij. Maar dat kon
Annemarie niet meer. Toen niet en de volgende dagen
ook niet. Hans werd tenslotte nerveus, woedend en zelfs
agressief. Zijn ega beloofde voortdurend beterschap,
maar vergat deze belofte weer op 'tzelfde oogenblik.
Op zekeren nacht sprong Hans overeind (zijn vrouw
lag de liefde der matrozen te fluiten) en schreeuwde
buiten zichzelf: „En nu kan je kiezen tusschen mijn
liefde en die van de matrozen!" waarop Anne verschrikt
haar mondje hield, doch alleen om een minuut later
weer het matrozendeuntje uit te buiten.
Dit keer gaf Hans haar twee oorvegen en Anne
barstte in snikken uit en wilde scheiden.
De rechter, die de kwestie te behandelen kreeg, schud
de het bemiddelende hoofd en zei: „Maar menschen, be
denk je toch twee keer, voor je zoo iets doet."
Gelukkig werd de zaak nog bijtijds in der minne ge
schikt. Het lied zonder einde zou voor goed worden af
gebroken en het eind van het liedje was, dat Hans en
Anne weer naar huis gingen.
„Dag Edelachtbare" zei Hans. „Tot den volgenden
schlager."
349.
De trap door den ezel hem gegeven,
Kaatste de jongen snel terug,
Hy werd nu teruggedreven,
Tegen den directeursrug.
De aanraking, het was begrijpelijk,
Was zeker niet heel erg zacht.
De rug van den directeur kraakte
De stoot kwam wat onverwacht.
350.
De piloot en Pim bleven loopen,
Tot men niet meer loopen kon.
De hitte was dien dag ondraaglyk,
En vreeselyk stak hen de zon.
Gelukkig, toen de avond daalde,
Voelden rij zich als gered.
Zij gingen onder een boom rusten,
Dikke varens vormden een bed.
nals de o
de ge**
Id
eenige
eenigS
11ste-
fen zijde
iet bovei
een
afgebies
ansluites
staat,
met
tuk «is
;n crêpe
kunnen
>inatles
maak
y geheel
351.
De directeur knakte in tweeën,
Als scheen hij zonder ruggegraat,
Dacht, dat lapte my weer die jongen
Dn hij maakte zich heel erg kwaad.
Wim, die er al lang genoeg van had,
Ging nu heel snel aan den haal,
ik kom in zyn poezelige handjes,
Niet graag voor de tweede maal.
352.
In den ochtend gingen zij verder,
Toen de zon hen nog niet bescheen.
Ze gingen door dicht begroeide wouden.
Nog nimmer door een mensch betreden.
Een boom belemmerde den voortgang,
Scheen daar met opzet geplaatst te zijn.
Men moest om de breede stam klimmen,
Beneden gaapte een riep ravyn.