VOOR DE MOLENAAR EN DE DRAKEN. HET OPSCHRIFT BILLY DE BEER onze jeuGD Een Grieksch sprookje. Op een warmen dag zat een molenaar voor zijn molen te dommelen. Er stond geen wind, zoodat de wieken van zijn molen niet wilden draaien en hij dus geen meel kon malen. Doch wie zich geen rust gunden, dat waren de vliegen. Die hielden wel van een warm zonnetje. Ze stoeiden en dansten door de lucht dicht bij het hoofd van den molenaar. Als zij moe waren van het spelen gingen zij op het voorhoofd van den molenaar zitten, die door het gekriebel van hun pootjes wak ker werd. De vliegen schrokken ervan toen hij zijn wenkbrauwen ophaalde en zochten gauw een goed heenkomen op een warm plekje tegen den muur. Daar had de mole naar juist op gewacht. Met de zool van zijn schoen verpletterde hij een heel regiment tegelijk. De molenaar was zoo trotsch op zijn werk, dat hij een zwaard liet maken met de woorden: „Veertig in één slag dood geslagen". Toen besloot hij naar het land der draken te gaan. De draken waren wonderlijke dieren, ,erg sterk, met groote dreigende koppen, gespleten tongen en staarten, die een olifant kunnen doodslaan. Als zij erg kwaad waren konden zij ook vuur spuwen, doch dit deden ,zij slechts als zij hun vijand op geen enkele andere wijze den baas konden worden. Maar de molenaar was iemand, die niet voor een geruchtje vervaard was en ook wist hij, dat de draken erg dom waren. Hier mede had hij met het maken van zijn plan nen rekening gehouden. Dicht bij de waterput, waar de draken altijd water kwamen halen, ging hij liggen slapen. Het duurde niet lang of een van de draken kwam water halen. Toen deze kwam aanggewaggeld, was de molenaar wakker, die met een half open oog naar de draak loerde. Nou. dat was me een kanjer van een beest. Zoo één had de molenaar er van zijn leven nog niet gezien en hoewel hij wist dat de draken erg dom waren, was hij toch wel wat bang. Deze draak keek wel erg boos aardig. Zijn oogen rolden woest in het rond, omdat hij uit zijn humeur was. Het halen yan water vond hij niets plezierig. De molenaar vond het maar het beste om doodstil te blijven liggen, met zoo'n draak zou het vast geen goed krenten eten zijn. Toen de draak den molenaar zag liggen, had hij hem eigenlijk voor zijn maaltijd willen oppeuzelen, maar verwonderd bleef hij staan bij het lezen van het opschrift, dat op het zwaard gegrift stond. Van verbazing Het hij de twintig emmers, waarin hij water moest halen, vallen en schommelde op een drafje naar de andere draken. Zij allen stonden er verwonderd over, toen zij hoorden, dat daar een man lag, die er veertig in één houw kon dooden. Wat moes ten zij nu doen Zij moesten steeds langs het voedpaadje waarop de man lag, gaan om water te halen. Als die vreeslijke kerel niet wilde opstaan dan zouden ze van dorst moeten omkomen. Tenslotte besloten zij te probeeren vriendschap met hem te sluiten. De molenaar sprong bijna in de lucht toen hij de vreeselijke ongediertes op hem zag afstevenen. Maar al spoedig zag hij, dat zij even bang waren voor hem. Hij bleef daar om liggen en wachtte. „Meneer", zei de oudste draak onderdanig, „zoudt u niet bij ons willen blijven, wij heb ben gezien dat u een sterk man bent. Wij zijn ook sterk en houden ervan met sterke menschen vriendschap te sluiten". „In orde", zei de molenaar. Dit was het wat hij moest hebben. Nu zou hij de kans krijgen om den draken het goud af te nemen dat zij van de menschen uit de buurt hadden gestolen. Maar toen begonnen juist de moeilijkhe den voor den molenaar. De draken hadden natuurlijk verwacht, dat hij het zelfde werk kon doen. wat zij gewend waren. Twintig emmers water halen, is voor een mensch met twee armen geen kleinigheid. Hij kon niet meer dan vier volle emmers tegelijk terug- dragen. Dat mochten de draken natuurlijk niet zien. Bij de put aangekomen wierp hij de em mers neer en begon rond den rand van de put te graven. De draken wachtten en wachtten, maar wie er terug kwam geen molenaar, geen molenaar met emmertjes water. Eindelijk het wachten moe, stuurden zij één van hen naar de put om te kijken wat de molenaar daar uitvoerde. „Wat doe je daar", schreeuwde de uitge stuurde draak, toen hij den molenaar bezig zag een rand om de put te graven. „Ik wil dadelijk de heele put mee naar huis nemen, het is me veel te veel moeite om steeds maar emmertjes water te halen". „Nee. doe dat alsjeblieft niet", vroeg de draak. „Kom ik zal de emmertjes wel dragen. Als jij de put wegdraagt, zullen wij van dorst omkomen, want er is hier geen andere put met water in de buurt". Thuisgekomen vertelde de draak het voor gevallene. Zij besloten den molenaar 's nachts te dooden, want het zou te gevaarlijk zijn zulk een sterken man in hun midden te heb ben. Maar de molenaar hoorde wat zij van plan waren en 's avonds nadat de draken waren gaan slapen stond hij stilletjes op en legde een groot stuk hout onder zijn de kens, terwijl hij zich zelf in een hoek van de kamer verborg. Een uur later stonden de draken op. „Hij slaapt vast", hoorde de molenaar een van hen zeggen. „Nu kunnen we hem dood slaan. We geven hem elk een slag met onzen staart." En met hun geweldige staar ten gaven zij een houw op het bed. Toen vertrokken zij, in de vaste overtuiging, dat de molenaar dood was. Nauwelijks waren zij vertrokken en weer gaan slapen, of de molenaar kwam uit zijn hoek te voorschijn, haalde het stuk hout, dat bijna geheel versplinterd was, uit zijn bed weg en kroop zelf onder de dekens. 's Morgens stond hij gapende op. „Waarom hebben jullie de vensters geslo ten?" bromde hij. „Ik had vanmorgen hoofdpijn van de bedompte lucht." Toen de draken dit hoorden werden ze zoo bang, dat ze het huis uitvluchtten. Nooit keerden zij weer terug. Zij waren zoo ver schrikt, dat de molenaar hun staartslagen kon weerstaan, dat ze in hun angst het goud vergaten mee te nemen. Nu kon de molenaar het goud aan de eigenaars terug geven, die hem zooveel geld gaven als be looning, dat hij voortaan als een rijkaard voortleefde. De metselaar moet een opschrift in den nuur metselen en heeft nu per ongeluk de stapel laten vallen. Kunnen jullie hem hel pen met den muur op te bouwen in de goede volgorde? Het geheel vormt een zin. De drie steenen links geven de eerste letters van de woorden aan in de juiste volgorde. Het portret. Ovej; den weg liepen zwijgend de twee broeders; Jaap, die de oudste en de lang ste was, voorop; achter hem kwam Wouter. Hij droeg een zak over den schouder, waar in beider bezittingen geborgen waren: wat ondergoed en van ieder een paar klompen. Veel was het niet. Met moeite kon Wouter zijn broed bijhouden. Hij was zooveel klei ner en moest altijd den zak dragen. Jaap bekommerde zich niet om hem. Hij dacht er zelfs niet aan den zak ook maar een oogenblik over te nemen, zoo was- hij ge wend zijn jongeren broer als zijn knecht te beschouwen. Deze volgde gewillig. Kla gen durfde hij niet. Hij vreesde de drift van Jaap. Het werd avond. Hier en daar zag je op het land een klein lichtje. Dat brandde in een boerenwoning. De weg lag vol-plassen. Het had den heelen dag geregend. De regen had de kleeren van de beide broeders doorweekt. Zij waren dien morgen moedig op stap gegaan, maar de regen had hen verdrietig gemaakt. Jaap sloeg een zijweg in naar één van de lichtjes en klopte op de deur van een boerenwoning. Een oude man deed open en vroeg, wie zij waren. Jaap deed het woord. Hij vertelde hem hun droevige geschiedenis; zij waren weezen. Het dorp, waar zij met hun ouders hadden gewoond, was arm en de boeren hadden geen werk voor hen. Daarom hadden zij hun dorp verlaten om elders werk te gaan zoeken. Al weken zwierven zij door het land van dorp tot dorp, maar niemand, die hen in dienst kon nemen. Nu vroegen zij wat brood en om onderdak. De boer liet hen binnen en bij den warmen haard mochten zij hun kleeren drogen. Uit dampende schotels vulden zij hun hon gerige magen en de boer, die hun verhaal met medelijden aangehoord had, was blij iets voor de arme zwervers te kunnen doen. Hij zelf had geen zoons. Daar hij al oud was, werd de arbeid hem te zwaar. Hoe heerlijk zou het geweest zijn, als hij het zware werk aan zijn kinderen had kunnen overgeven. Dien avond lag de boer lang wakker, tot hij eindelijk, van het vele denken vermoeid, in slaap viel. Maar den volgenden morgen, toen de twee broers hun tocht dachten te vervolgen, werden zij door den boer geroepen. Groot was hun vreugde, toen hij vroeg, of zij wilden blijven en zonder zich te bedenken, namen zij het aanbod dankbaar aan. Een gelukkige tijd brak voor de jongens en voor den boer aan. Overdag werd hij geholpen door twee sterke, jonge kerels, 's avonds besprak hij met hen het werk voor den volgenden dag. Vooral met Wouter kon hij goed opschie ten, hoewel hij voor beiden zorgde of hij hun vader was. De jongens waren hun tijd van armoede en het ontmoedigende zwerven gauw vergeten. Vooral Jaap dacht daar nog weinig aan. Hij gedroeg zich als of hij de zoon van den boer was, of al het land later hem zou toebehooren. Tegen zijn broer was hij onvriendelijk; hij behandel de hem als zijn mindere en het zwaarste werk liet hij hem doen, maar aan den boer vertelde hij, dat zijn broer lui was, dat hij eigenlijk niet deugde voor het werk op de boerderij. En Wouter? Die verdroeg alles, wat Jaap hem aandeed. Hij moest het wel verdragen, want zijn broer was sterk, ster ker dan hij. Maar de boer hield veel van Wouter, die dankbaar en goed voor hem was. In hem had hij den waren zoon ge vonden. Wouter had het reeds bemerkt, dat de boer zwak werd, en toen het winter was, hadden koude en regen hem ziek gemaakt. Hij kon niet meer opstaan. Wouter was erg verdrietig en deed al zijn "best het zijn weldoener naar den zin te maken. Hij hield hem gezelschap, zoodra het werk dit toe liet. Snel namen echter de krachten van den zieke af. Hij voelde dat hij spoedig sterven zou. Op een avond riep hij Jaap en Wouter bij zijn bed. Hij betuigde zijn dank baarheid voor de hulp bij het werk en voor de vriendschap, die hij in den laatsten tijd van zijn leven ondervonden had. Nog één verlangen had hij. Zijn bezittingen wilde hij zijn jonge vrienden nalaten. Maar ver rast zijn deze, als ze hooren op welk een zonderlinge wijze de nalatenschap verdeeld is .De een krijgt al het land en de boerderij en alles wat daar toe behoort, de ander het EEN GESCHIEDENIS IN KLEURPLAATJES Pit idag Itent Met den kameel er van door. Langzaam begint het lichter te worden. De zon komt op. De lucht wordt prachtig rose en rondom de opkomende zon oranje Cornelis Dom, kameel van beroep, wordt wakker en wrijft zich de oogen uit. Hij wil opstaan om zijn ontbijt te zoeken bij een cactusstruik. Maar wat voelt hij zich toch zwaar vandaag. Nog eens probeert hij op te komen en nu hoort hij op zij van zich een zacht gebrom. Hij kijkt om en ziet nu, tioe, tegen hem aan, Billy de Beer ligt te slapen en boven op zijn bult een vreemd beest, dat hij nooit van zijn leven gezien heeft. Och, wat een rare sinjeur was dat. Cornelis schrok er verschrikkelijk van, zoodat hij nu plotseling overeind vloog en er van door ging, zoo hard zijn beenen hem dragen kon den. Billy de Beer, die zoo zalig tegen hem aanleunde, schommelde daardoor van zijn rug, bromde eens en sliep door. Heintje echter voelde zich plotseling de hoogte in gaan en werd klaar wakker. Hij zit boven op een bult en Cornelis loopt zoo hard, dat Heintje er bijna aftuimelt. Nu eens glijdt hij naar de eene zijde en dan weer naar de andere. Heintje is doodsbang en begint ontzettend te kermen. Door het geschreeuw wordt zijn vriend Billy ook wakker en Cor nelis Dom loopt van schrik nu nog harder en zwaait geweldig met zijn staart, die Heintje Knor telkens in het gezi« ^SChl 1807 inng prachtig geschilderde portret van den boer. Wie zal het portret kiezen? Wie het land? Een pijnlijke stilte heerscht in de kamer. Alleen het zware ademhalen van den ster vende is hoorbaar. De beide broers denken ernstig na over dit vreemde voorstel. Jaap vindt de keuze niet moeilijk. Natuurlijk, hem als oudste komt het land toe. Zijn broer is nog te jong om een boerderij te besturen. Toch durft hij zijn keuze voor den zieke niet kenbaar te maken. Hij vreest, dat Wouter ook het land zal kiezen. Nog is er geen woord gesproken en zwakker wordt de ademhaling van den zieke. Wouter kijkt naar het vriendelijke gelaat van den zie ken pleegvader. Diepbedroefd wordt hij, als hij bedenkt, hoe hij dit gezicht nooit meer zal terugzien, hoe hij dit gezicht in den loop der jaren zal vergeten. Dan is het hem plotseling duidelijk hoe het beeld van zijn weldoener hem boven alles lief is. Vol eer bied nadert hij den stervende en ontroerd zegt hij, dat zijn keuze op het portret valt. Graag wil hij er de boerderij voor afstaan. Dankbaar drukt de boer hem de hand, dankbaar voor zooveel liefde. Maanden zijn verloopen. Jaap is eigenaar van den grond. Wouter is bij hem in dienst en heeft een moeilijk leven. Van den vroe gen morgen tot den laten avond moet hij zwoegen; nooit ondervindt hij eenige har telijkheid. Met het sterven van den boer is een gelukkige tijd in zijn leven geëindigd. Eindelijk kan hij het leven bij Jaap niet meer verdragen en besluit te vertrekken. Hij gaat weer zwerven, maar het portret draagt hij altijd bij zich. Tevreden is hij al, wanneer hij ergens wat eten kan krijgen en den nacht in een schuur kan doorbrengen. De zon is onder gegaan. Verkleumd van koude vervolgt Wouter zijn weg; de wind snijdt in zijn gezicht. De arm. waaronder hij het portret draagt, doet pijn van ver moeidheid. Dien dag heeft hij overal ver geefs aangeklopt en komt eindelijk uitgeput in een dorp aan. Van een herberg gaat de deur open en hij hoort stemmen. Hij ziet het vuur in den haard branden, de verzoe king wordt hem te sterk, en hoewel hij geen geld heeft, treedt hij binnen. Verwonderd kijkt de herbergier op. Verwonderd, een arme zwerver met een portret onder den arm te zien; dat heeft hij nog nooit gezien. Wouter vertelt zijn geschiedenis. Men lacht om den jongen, die liever zoo'n waardeloos portret heeft dan een vruchtbaar land. Hij Daarom greep ons varkentje he vast en bemerkte, dat hij nu b» blijven zitten. Billy de Beer, met i dikke beenen, holde dapper a Ikameel aan, om zijn vriend Kna jSpe d Iden, maar ach, hij kan niet loopen als Cornelis Dom en r [meer achter. Ondertusschen L_ maar te schreeuwen: „Help, hel loop toch wat harder". „Laat je i en w len," riep Billy. „Ik durf niet," sc ,tien Heintje terug. Al verder liep Coi er sc |Heintje op zijn rug de wildernis duurde niet lang of Billy was ui meci zicht verdwenen. Toen Heintje aar deze manier reeds langer dan eer crefa Igratis reisje had gemaakt, hield h ibilar schreeuwen en begon zich af te jwaar zij nu wel naar toe gingen. 1 de zich eens om, schudde aan di bult van de kameel en riep: „Zeg ^dei- waar breng je me naar toe?" Maar ris Izei niets en keek alleen grimmig Wij zagen hierboven reeds hoe d [gekleurd moest worden." De zon de drie pyramiden in de verte 1 cactusplant groen. Het zand, Heinlenaari en Cornelis hebben we reeds eei abbcn kleurd, zoodat we niet meer behof &n be te geven, hoe die moeten worden, genda (Wordt vei >'llnK Geen Jng ontwijkt echter de spottende blik nbileu de gasten en wil weer vertrekken. 1 En 1 hij bij de deur komt, houdt iemai pend. raai wam: zat lodan Als Te e1 i rouw df in ziji staande. Het is een schilder. Hij h! verhaal gehoord en krijgt medelij e dien armen jongen. Graag wil hij 1 eren 1 pen. Maar hoe? Wacht, nauwkeurij ,oor V1 hij de prachtige lijst van het por LJ®1® kan hij juist gebruiken voor een s - dat hij gemaakt heeft. Hij wil er geld voor geven, dat Wouter een wa en een kamer huren kan voor den Een oogenblik denkt Wouter na. Hei lijkt hem. De lijst zal hij niet mis portret kan hij immers behouden Da JgT hij wil de lijst verkoopen. Vlug t e afkc schilder de spijkers uit het hout trapsge Ik he Toen 25 Ja ren bi het portret uit zijn omlijsting. Maar1 dat? Op den grond vallen papieren.Ga raapt ze op. Het zijn bankbiljetten briefje van den boer ligt er bi). 1 aw am schrijft deze, dat het verborgen gein genami den eigenaar van het portret toebe En o Wouter danst rond van vreugde. PW is hij een rijk man, want de bankH vertegenwoordigen een hooge waarfl' is nu rijker, zelfs veel rijker dan M kan hij onbezorgd verder leven zwerven is voorgoed geëindigd. Zoo beloonde de boer de liefde, Wouter hem gelukkig had gemaakt rende de laatste jaren van zijn leven. flezen Na d licitatii namen bet vel voor d prachti 'dat dil

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 20