ilitiiii Mins- llraiiiiit- Lniinllil GEESTELIJK LEVEN. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co, Schagen. eerste blad dit nummer bestaat uit vijf bladen KLASSE-MORJUL HEERENBAAI De nieuwe kerk te Delft. Zaterdag 30 Juli 1932. sciicin 75ste Jaargang No. 9115 cTürïït. Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- itentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. POSTREKENING No. 23330. INT TELEF. No 20. Prijs per 8 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno, inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend'. Vóór ik over het hierboven genoemde onder werp ga schrijven, wil ik eerst iets tot mijn getrouwe lezers en tot allen, die de Bchager Courant in handen krijgen, zeggen. Iemand, Idie zich uit in tijdschrift of courant, is er zich al tijd ©enigermate van bewust, dat hij wat te zeggen heeft tot de menschen en voelt daarom ook dikwijls de gedachte hij zich opkomen: hoe z>u de lezer toch staan tegenover datgene, wat ik schi.ef? Tegelijker tijd is in hem de hoop, dat de lezer 't met hem eens is of, indien hij met hem van meening verschilt, dat hij dan tenminste tot nadenken en zoo mogelijk tot herziening van zijn afwijkende meening komt. Soms is hij er vast van overtuigd, dat hij de lezers zal boeien en dat hij op hun instemming zal kunnen rekenen, maar het kan ook gebeuren, dat hij een beetje bang is voor ontstemming bij de lezers, omdat hij weet dingen te zeggen, die hen zullen prikkelen en ontstemmen. Dit laatste zal het geval zijn, wan- peer hij meeningen en opvattingen verkondigt, die 6terk afwijken van de algemeen geldende. Het is treurig, maar wóar, dat zeer vele menschen spoedig gereed zijn tot ergernis, als zij in aanraking komen jmet afwijkende denkbeelden. Zij zitten zóó vastge roest in hunne ideeën, dat 't hun onmogelijk schijnt jte wezen om andere ideeën te kunnen waardeeren of relf om die ideeën ernstig en rustig te overdenken. Ik hoop dat onder mijn lezers er maar weinige ge bonden worden van deze laatste soort. Maar het jou toch kunnen wezen. De mogelijkheid bestaat dat fiaéer hen menschen zijn, die lijden aan die bekrom penheid, aan die kortzichtigheid, welke de oorzaak as van zoo ontzaglijk veel gebrek aan begrijpen en £ust om onbevooroordeeld te denken. Welnu: ik geef hun den raad om dit artikel niet Je lezen. Zij zullen daarmede zich veel ergernis en misschien zelfs veel boosheid besparen. Hiermede wil ik volstrekt niet zeggen, dat ik ver wacht, dat ieder ander het geheel met mij eens zal zijn. Wel hoop ik, dat hij in staat zal wezen om onbevooroordeeld en onpartijdig te denken over wat ik schrijven zal en hij zich de vraag zal stellen: is er waarheid in hetgeen Astor beweert. Indien dit 't geval is, ben ik volkomen tevreden. Ik ga dus m ij n meening uitspreken niet om haar op te dringen aan de lezers, maar in de verwachting dat allen, die vrij en onbevangen kun nen en willen denken, haar zullen overwegen. „Klasse-moraal" staat hierboven. Daarmede val ik, Om zoo te zeggen, met de deur in het huis. Onze moraal i s volgens mijn inzicht: klasse-moraal. Om alle misverstand te voorkomen stellen wij eerst Sast, wat wij onder moraal verstaan. Een ander woord voor moraal is zedeleer. Door de moraal wordt ons voorgeschreven wat goed en kwaad is. Vandaar, dat wij moraal ook kunnen noe men de leer aangaande goed en kwaad of, zooals sommige zeggen: de leer der plichten en deugden. Door de moraal wordt dus bepaald, hoe de ver houdingen behooren te zijn tusschen de menschen onderling; hoe zij zich ten opzichte van elkander hebben te gedragen. Wanneer ik nu spreek van k 1 a s s e-m oraal, is tmijne bedoeling den nadruk te leggen op het voor anij vaststaande feit, dat de onder ons bestaande op vattingen omtrent goed en kwaad, omtrent de menschelijke verhoudingen in het bijzonder niet de vrucht zijn van zuiver-menschelijke over leggingen, maar dat zij afkomstig zijn van bepaalde menschengroepen, die niet werden geleid door den ,wil om voorschriften te geven in 't belang der Hnenschheid, maar in hun eigen belang. Wij kunnen hier op een zeer merkwaardig ver schijnsel wijzen. Een haast verbijsterend verschijn sel! Ik bedoel dit: om het klasse-karakter van de moraal te verbergen, heeft men haar altijd als alge- meen-menschelijk aangeprezen en verdedigd. En op die manier is het inderdaad gelukt de groote massa te brengen in den waan dat wat haar als goed en kwaad werd voorgehouden, ook van menschelijk standpunt bezien inderdaad goed en kwaad was. Zoodoende vorkeeren wij nog altijd in het won derlijke geval, dat allerlei in wezen diep-onzedelijke verhoudingen beschouwd worden als volstrekt niet strijdig met waarachtige menschelijkheid. Omdat men het klassekarakter van de moraal niet doorziet! Omdat men den oorsprong, de afkomst der zedelijke begrippen niet kent! Een sterk sprekend voorbeeld: daar is een tijd ge weest dat de slavernij bestond. Zij werd dcor de kerk, welke toch beweerde algemeene menschenliefde te prediken, erkendl Pas in 1839 werd door paus Gre- gorius XVI de negerhandel als onchristelijk verwor pen. Maar vóór dien tijd? Laat mij slechts één brief van paus Alexander VII hier mogen inlasschen, een brief van 26 April 1656. Hij luidt aldus: Aan Monseigneur Giacomo Fransone, onze Generaal-Schatmeester. Cavaliere d'Elci heeft onder meer ook verzocht een slaaf van een der galeien, die zich bijzon der verdienstelijk tegenover hem gemaakt had, te mogen koopen of ruilen. Daar wij hem de zen gunst wel willen bewijzen, geven wij u toestemming, dat wanneer hij een anderen slaaf daarvoor in de plaats geeft, die naar het oordeel der beambten van dezelfde kwaliteit en sterkte is, of wel er 100 scudi (een geldstuk) voor betaalt, bovengenoemde slaaf aan Cava liere d'Elci kan worden afgestaan. Gegeven in ons paleis te Monte Cavallo 26 April 1656. ALEXANDER PAUS VIL En toch werd zulk een paus beschouwd als de vertegenwoordiger van Christus op aarde, van dien Christus, die leerde:: hebt uw naasten lief als u zelf! En niemand protesteerde daar tegen, geen roomsche en geen protestant! Is het niet verbazingwekkend, dat het niet tot het bewustzijn der menschen doordrong hoe, door de erkenning der slavernij, de christelijke d.i. de alge- mee n-menschelijke moraal tot een bespotting werd gemaakt? Maar dit verbazingwekkende wordt ons verklaar baar, wanneer wij een antwoord zoeken op de vraag: wie waren de geestelijke voorgangers; wie waren het, die de massa beinvloedden, leerden, voorschrif ten gaven? Want dan zullen wij zien, hoe deze leidslieden ston den in den dienst der heerschers en dus een moraal predikten welke voor de belangen dezer heerschers, welke later als klasse optraden, niet gevaarlijk was. En de groote massa, welke, helaas, niet zelf denkt en geestelijk onnoodig is, aanvaardt deze moraal. Laat ik maar weer een beroep doen op de geschie denis om mijn meening toe te lichten. Denken wij ons eenige eeuwen terug in den tijd, waarin nog de kleine despoten hun macht bezaten. In zijn versterkte burcht of in zijn trotsch kasteel woonde de graaf, de hertog, de vorst of hoe hij zich noemen mocht. Hij had een uitgestrekt gebied aan zich onderworpen. In zijn dienst stonden de wapen knechten, die hij onderhield met het geld, dat hij uit de bevolking perste door allerlei belastingen, tien den, tollen enz. Maar in zijn dienst stond ook de door hem betaalde priester. Deze priester moest de men schen onderwijzen in godsdienst en moraal. Kón deze man menschelijke moraal prediken? Kón hij het beginsel der waarachtige liefde, de idee der broe derschap verkondigen? Dan zou hij niet geduld wor den! „Wiens brood men eet, diens woord men spreekt", werd zijn leuze. En het eerste, wat hij aan de geknechte en uitgemergelde menschen voorhield, was, dat zij eerbied moesten hebben voor hun heer en meester, dat God-zelf had verordineert dat er moest wezen arm en rijk, laag en hoog. Op die wijze werden heele geslachten opgevoed met een moraal die niet menschelijk, maar onmenschelijk was, uit gedacht door heerschers en hunne dienaren. Nu is er ontegenzeggelijk veel veranderd. Vooral de Fransche revolutie op 't einde der achttiende eeuw heeft een onherstelbaren slag toegebracht aan de vele despoten van voorheen en deze voor goed onttroond. Maar daarom zijn we de klassemoraal nog niet te boven gekomen. De oude, trotscho adellijke heerschers zijn verdwenen, 't is waar, maar daarvoor is een andere macht in de plaats gekomen. De derde stand, de bourgeoisie. Wij leven thans in het tijd perk, waarin de bezittende klasse de leiding heeft in de wereld en deze klasse, aan wie de niet-bezittende klasse onderworpen is, tracht zichzelf zoolang mo gelijk in haar macht en voorrechten te handhaven. Dit is nooit mogelijk door geweld alléén, door den staat derhalve, waarin dit geweld is georganiseerd. Dit kan alleen geschieden, wanneer naast de gewelds middelen deze klasse zich ook kan beroepen op de moraal. Met andere woorden: de bezittende klasse heeft er belang bij, dat bij de groote massa bepaalde begrippen omtrent goed en kwaad worden aange kweekt en onderhouden. Deze begrippen moeten die nen om de voorrechten der bezittende klasse mo reel te sanctioneeren. En weer treft 't ons, wanneer wij hierover naden ken, hoe in 't algemeen de menschen gevangen zit ten in de moraal, die als wij er onbevangen ons te genover plaatsen, onvereenigbaar is met wat, wij als levensbeginsel zeggen hoog te houden. Wanneer ik beweer dat alle menschen gebonden zijn aan de ééne, groote wet der liefde, dan is er nie mand, die er aan denkt mij tegen te spreken en toch staan er duizenden gereed om de vreeselijkste wan verhoudingen te verdedigen. Want zij zien niet in (zij künnen het niet of zij willen het niet) dat die wan verhoudingen op zich zelf reeds in volslagen strijd zijn met die wet der liefde, welke men (let wel!) zegt te aanvaarden!! Er leven in deze maatschappij millioenen onzer medemenschen in groote armoede en ellende, op den grens van honger en ondergang temidden van overvloed, waaraan zij niet raken mogen. Ik las, kortgeleden nog maar, een berichtje in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Een man had zijn paarden op een stuk land dorst laten lijden. Tenge volge daarvan hadden die beesten (héél verstandig) een afscheiding verbroken en waren hun dorst gaan lesschen op een anders terrein, waar water aanwe zig was. Tegen dien man werd proces-verbaal opge maakt wegens dierenmishandeling! Dit berichtje trof mij en bracht me tot filosofee ren. En ik dacht zoo bij mezelf: stel je eens voor dat tot armoede gedoemde menschen net zoo deden als die paarden, wat zou er dan gebeuren? Maar die menschen doen het niet! Want zij zouden het als verkeerd beschouwen. Dat zou immers dief stal zijn en diefstal is slecht, zij wordt door de heerschende moraal veroordeeld en daarom volgens de wet gestraft. En bedelen d.i. vragen aan de mede menschen, is verboden. Wat dan? Is het u bekend, mijn lezers, dat in het benarde Duitschland, tegenwoordig honderdtallen zich van kant maken uit gebrek? Dat doen zij nog liever dan het voorbeeld der bovengenoemde paarden te volgen. Och, paarden houden er ook geen moraal op na. Dat is de eer der menschen alleen. Wij menschen, wij redelijke wezens, wij erkennen de wet der liefde en aanvaarden dus het gebod „gij zult niet stelen." Wij crepeeren liever dan dat wij zouden stelen. Wij houden hoog de moraal! Hoerah voor de menschen! Maar veroordeelt onze moraal wel inderdaad de diefstal onder alle vormen? Wat is eigenlijk diefstal? Ik hoor u al antwoorden: diefstal is het zich toe eigenen van wat aan een ander behoort. Goed; maar wat behoort aan een ander? Zijn eigendom, zegt ge. Maar hoe komt hij aan dien eigendom? Dien heeft hij geërfd of gekocht. Hoe kon hij dien eigendom (welke oorspronkelijk grond d.i. een deel van den aardbodem was) koopen? Hoe kwam hij aan de mid delen daartoe? Zoo zouden we kunnen blijven door vragen en het einde is, dat wij terecht komen bij den oorsprong van den eigendom en deze is niet anders dan diefstal. Ergert gij u aan dit woord? Welnu: spreek dan van toeëigening. (Zoo spreken de regee ringen ook nooit van diefstal, maar van annexatie en kolonisatie). Het is merkwaardig, dat er altijd zijn geweest, die dit wel hebben geweten. We vinden ze zelfs onder zeer bekende geestelijke voorgangers. De beroemde paus Gregorius de Groote heeft openlijk zich als volgt uitgelaten: „Daarom, als wij den armen hun nooddruft geven, geven wij hun wat hun, niet wat ons eigendom is; en met meer recht kunnen wij zeg gen, dat wij hun dan een schuld afbetalen dan dat wij edelmoedig jegens hen handelen". Bisschop Ambrosius zegt: „De Natuur schenkt de gemeen schap; privaatbezit is het gevolg van geweld." Nog duidelijker drukt de heilige Hieronymus zich uit wanneer hij beweert: „Het persoonlijk bezit is al tijd het produkt van diefstal, indien niet door den tegenwoordigen bezitter, dan door zijn voorouders". De door de kerk hoogvereerde Thomas van Aquino schrijft: „Volgens het natuurrecht zijn alle dingen gemeen." Ik zou heel lang kunnen doorgaan met het geven van aanhalingen, afkomstig van bekende geschied kundige persoonlijkheden, die hebben getoond heel goed het karakter en het ontstaan van den privaat eigendom te hebben doorgrond. Het zou mij te ver voeren. Maar één uitspraak van een zeer beroemd man, n.1. van J. J. Rousseau, die leefde kort vóór de groote Fransche revolutie, wil ik nog vermelden: „Hij, die het eerst een stuk grond omperkte en op de gedachte kwam om tot zijn broeders te zeggen: „Dat land behoort mij" en lichtgeloovige menschen er van overtuigde, dat dit waarheid was, was de ware stichter van onze maatschappij, die op uitzui ging van den arbeider door den kapitalist is geba seerd. Hoeveel misdaden, hoeveel oorlogen, hoeveel moorden, hoevel ellende en welke gruwelen zouden aan het menschdom bespaard zijn, wanneer er een was opgestaan, die de palen uit den grond wegge rukt en de sloot gedempt had en zijn broeders had toegeroepen: wacht u voor dien volksverrader. Gij zijt verloren als gij vergeet, dat niemand recht heeft om grond tot zijn eigendom te maken en dat ieder recht heeft op de vruchten van zijn eigen arbeid". Als wij dit alles rustig overwegen, dan komt er toch wel eenige twijfel in ons op aan de heiligheid en onaantastbaarheid van den privaateigendom. En toch is de „maatschappelijke orde" op dezen pri vaateigendom gebaseerd. En wordt deze door de mo raal erkend. Volkomen begrijpelijk wordt dan ook voor ons, dat de bezittende klasse niets wil weten van al die theo- riën omtrent den eigendom en dat zelfs roomsche economen de uitspraken van enkele hunner groote en heilige mannen absoluut negeeren. Want als het recht van eigendom wordt betwijfeld, valt de morecle rechtvaardiging van de bezittende klasse weg. Dan' is haar bestaansrecht verdwenen. Daarom moet aan de massa worden ingeprent door school en kerk dat de eigendom geëerbiedigd moet worden en dat vergrijp aan den eigendom, d.i. diefstal, slecht is. Maar daarnaast moet tevens worden geleerd dat 't niet slecht is zich te verrijken ten koste van an- derene dat 't niet slecht is de vrucht van den ar beid van anderen zich toe te eigenen, dat 't niet slecht is ontzaglijke winsten te maken, profiteerend van ellende en onmacht van medemenschen, enz. enz. Waarmede ik slechts wil zeggen, dat de opvatting aangaande de economische verhouding, waarin de menschen tot elkaar behooren te staan, geheel wordt beheerscht door de erkenning van het recht van eigendom. Dit recht van eigendom op den bodem en op de voortbrengingsmiddelen is de levensvoorwaarde voor de bezittende klasse. Daarmede staat en valt zij. Om zich staande te houden heeft zij haar wetten en haar geuniformde huurlingen om overtreding dezer wetten te straffen. Maar daarvoor heeft zij ook haar eigen moraal, welke zij laat verkondigen door betaalde dienaren. Het is haar k 1 a s s e-moraal. Al schrijvende kom ik tot de ontdekking, dat ik lang niet alles kan zeggen, wat ik me voorgenomen had. Daarom ga ik nóg een artikel aan dit onderwerp wijden. Ik hoop dat de lezers, evenals ik, het onder werp daartoe belangrijk genoeg achten. Ik ben van meening dat wij juist in deze ernstige tijden wel eens mogen nadenken over onze zedelijke begrippen. ASTOR. ECHTE FRIESCHE tiiiwiiiiimuiiiiiuiiiiitiiiiH 20-50 cf. per ons -verschaft Tl wtrfken vort genot f „Er is gevaar dat het gebouw in een grooten puinhoop wordt omgezet." De architect H. v. d. Kloot Meyburg, die met de restauratie van de Nieuwe Kerk te Delft is belast, deelde aan een medewerker van het „Vaderland" eenige bijzonderheden mede omtrent den treurig-ver- waarloosden toestand van het monument. „Een bedroevend beeld geven het schip der kerk en de zijbeuken te zien. De ramen aan de Noordzijde werden dichtgetimmerd, omdat er gevaar bestaat voor inwaaien. De gevelmuur van den zijbeuk aan de Zuidzijde is in de lengterichting meer dan een meter naar buiten doorgebogen. Teneinde den door gebogen muur te verankeren, werd indertijd een ge weldig schoorwerk van grenenhouten balken gecon strueerd en daartegen 't leelijke, grijze schijnplafond aangebracht, dat aan de aesthetische werking van het kerkinterieur zooveel schade doet. Boven dit schijngewelf zit nog het geraamte van het oorspron kelijke eigenhouten tongewelf, dat zich via het transept voortzet tot aan het eind van het koor. Het fatale is nu dat de schoorbalken, voor zoover zij in de muren zitten, nagenoeg geheel zijn verteerd. Daarenboven zijn de planken, waarop de leien gespij kerd moeten worden, zoover vergaan dat er geen spij ker meer in kan worden geslagen en sijpelt het he melwater door alles heen. De desolate toestand van het schip manifesteert zich nagenoeg overal door scheuren, verkleuring der muren, door inwateren, enz. Inderdaad kan hier worden gesproken van pericu- lum in mora, want het gevaar is verre van denkbeel dig dat op een gegeven oogenblik de geheele zolde ring instort en het gebouw in een grooten puinhoop wordt omgezet. Er zullen nog duizenden guldens noodig zijn om dit gedeelte van het gebouw te kunnen herstellen en het is te hopen dat ondanks den ernst der tijden de middelen bijeen zullen komen om de restaureerings- werkzaamheden te kunnen voortzetten en beëindi- gen. Nader vernemen we dat Kerkvoogden voornemens zijn zulks met het oog op het gevaar binnenkort de diensten in de Nieuwe Kerk te doen plaats hebben in het transept, dat thans door middel van een hou ten schot van het schip der kerk is gescheiden." Wanneer men bedenkt, dat de Nieuwe Kerk te Delft als mausoleum van ons vorstenhuis een natio naal monument is van bijzondere beteekenis, dan kan men toch den indruk niet van zich afzetten, dat Kerk voogden het met het hun toevertrouwde bouwwerk wel héél ver hebben laten komen en dat er aan de offervaardigheid van de hervormden voor hun oude kerkgebouwen wel een en ander ontbreekt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 1