Alieicci Nliiis-
GEESTELIJK LEVEN.
Allerhande.
Uitgevers: N.V.
y.h. TRAPMAN
Co., Schagen.
KLASSE-MORAAL
Arpad Moldovan
Zaterdag 13 Augustus 1932.
SCÏÏGËR
75ste Jaargang No. 9123
COURANT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
itentiën nr»g zooveel mogelijk In het eerstuitkomend nummer geplaatst
POSTREKENING
No. 23330. INT
TELEF. No 20.
Prijs per 8 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent ADVERTEN-'
TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno,1
inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.'
EERSTE BLAD
DIT NUMMER BESTAAT UIT VIJF BLADEN
IN 't vorige artikel heb ik er op gewezen aan
wie wij onze opvattingen omtrent goed en
kwaad hebben te danken. Ik meen op goede
gronden te hebben aangetoond, hoe onze moraal is
opgebouwd op den grondslag: „de privaat
eigendom moet worden erkend".
Deze grondslag is van zuiver, algemeen mensche-
Jijk standpunt bezien, absoluut valsch.
En niettemin zitten wij allen ook al meenen
Wij er ons geheel aan te hebben losgerukt nog op
allerlei manieren in die moraal gevangen.
Daarom is het eerstnoodige, waarnaar wij met
alle kracht hebben te streven, door redelijk denken
de k 1 a s s c-moraal te boven te komen om ons
menschheidsmoraal te veroveren.
En hoe meer wij ons indenken in het begrip
menschheidsmoraal, des te sterker zullen wij getrof
fen worden door het klasse-kenmerk van de thans
nog bestaande moreele opvattingen. En telkens zul
len wij er ons zelf op betrappen hoe wij, gewoonlijk
volkomen onbewust, in allerlei betrekkelijk kleine
dingen, toonen daarvan nog niet vrij te zijn. En nu
zegge men niet dat die kleinigheden van geen be-
teekenis zijn. Want daaruit blijkt de bestaande
geestesgesteldheid.
En duidelijk wordt 't den kritischen waarnemer
van het leven, hoe de officieele christelijke d.i.
toch menschelijke moraal, in de praktijk volko
men verdrongen wordt door do kjassemoraal.
Stelt u voor dat er een vergadering is. Honderden
Pïnenschen zitten bijeen in een groote zaal in ge
spannen verwachting naar wat de spreker zal zeggen.
De spreker betreedt het podium. Hij overziet de
schare vóór hem. Dan begint hij te spreken. Het is
een groot redenaar, hij verstaat de kunst het gehoor
te boeien. Met gespannen aandacht wordt geluisterd
naar zijn woord. Hij eindigt met een schitterende
peroratie. Hij doet een beroep op de edelste neigin
gen van het menschelijk hart. En zijn laatste woor-
don zijn: „o, laat ons nooit vergeten dat wij men-
Bchen, broeders en zusters zijn!"
Dan valt er een oogenblik stilte in de zaal. De ge-
moederen zijn bewogen. Er moet uiting gegeven
borden aan de ontroering en een storm van applaus
davert op.
Wij hebben allen zoo iets wel eens beleefd, niet
waar?
Laten we dit geval thans nuchter en kritisch be
kijken en beoordeelen.
Wij nemen aan dat die spreker een eerlijk mensch
Is, iemand die zich gegeven heeft zóó als hij is,
geen acteur, die een rol speelt tegenover het publiek.
Hij heeft uiting gegeven aan iets wat op 't oogen
blik inderdaad in hem leeft. Dit is doorgedrongen
lot 't bewustzijn der hoorders. Er is een meeleven en
een meevoelen met den spreker in hen opgewekt.
Wanneer zij dit uiten door hun machtig handgeklap,
door hun enthousiasme, dan geschiedt dit uit inner-
lijken drang. Zij zijn voor een oogenblik beheerscht
door een idee, waarvan zij buiten alle redeneering
om de waarheid zeer bewust en levendig voelen
door de idee der menschelijke saamhoorigheid, der
universeele liefde.
Maar let nu eens op diezelfde menschen, wanneer
zij de vergadering hebben verlaten!
Daar staan ze weer in 't volle leven!
Gedragen zij zich als broeders en zusters?
Indien zij, in trouw aan wat zij een oogenblik als
zeer waarachtig hebben doorleefd, inderdaad
dit deden, zouden zij voor gek worden verklaard,
of voor onbeschaafd of voor oneerbiedig en mis-
achien zelfs zouden zij nog met een rechter in aan
raking kunnen komen.
Want in deze wereld met al haar kerken en
priesters en leeraars, bestaan zeer sterke afscheidin
gen tusschen de menschen en spreekt men van stand
en rang. En„ nietwaar, ieder moet weten, waar hij
behoort te staan! Mevrouw zegt „jij en jou" tegen
haar dienstbode, maar 't zou onbeschaamd zijn, als
deze iets anders dan „U" zeide tot haar mevrouw.
De arbeider, de knecht, de dienstbare mag zich
niet dezelfde rechten veroorloven als de werkgever,
de patroon, de baas.
De economisch sterkere, de rijkere verbeeldt zich
zoo gaarne dat hij recht heeft op een andere be
handeling dan de armere.
Iemand, die zich rijk gedobbeld heeft, slaat een
hoogen toon aan tegenover de minder-fortuinlijken
en waarachtig 't is waar, de ervaring bewijst
het! hij gevoelt zich méér dan deze.
Wij zien hetzelfde verschijnsel wanneer wij letten
op de kringen der machthebbers. En dit geldt voor
de laagsten evenzeer als voor de hoogsten. Welk een
dwaze verbeelding kunnen we bij hen aantreffen.
Welk een gevoel van meerderheid.
Ik wensch in geen deele te betwisten dat er ver
schil is tusschen de menschen. De ontwikkeling loopt
ver uiteen.
Evenmin betwist ik dat bij velen hun ruwheid en
onbeschaafdheid, hun lompheid en ongemanierd
heid ons zeer onaangenaam kunnen aandoen. Er zijn
menschen die door heel hun houding ons onsympa
thiek zijn, terwijl anderen onze sympathie opwekken.
Maar dit verandert niets; heelemaal niets aan het
feit, dat, indien wij ons moreel op een zuiver men
schelijk standpunt willen plaatsen, wij in allen
onze gelijken hebben te zien en dat wij tot in het
uiterste ons hebben los te maken van de nog al
tijd voortlevende idéé, dat de economische omstan
digheden, waaronder de menschen verkeeren, hun
houding zouden bepalen.
Normaal-menschelijk zou het zijn, wanneer wij in
derdaad als broeders en zusters tegenover elkaar
stonden.
Ik hoor, in gedachte, welke tegenwerping menige
lezer hierop maakt. Ik hoor hoe hij mij toeroept,
maar dat is immers onbestaanbaar. Een koningin,
een minister, een petroleumbaron, een groot-grond
bezitter is toch niet op één lijn te stellen met een
ambtenaartje, een arbeider, een niets-bezittende pro
letariër!
Waarom niet?
Hebben zij niet allen dezelfde behoeften? Is in allen
niet dezelfde drang naar geluk? Moeten niet allen
zich voeden en kleeden en dekken om te leven?
Is in allen niet aanwezig dat diepe, onuitroeibare
streven om ook geestelijk tot hoogere ontwikkeling
te komen? Zijn niet in allen dezelfde lijfsbegeerten?
Och, wanneer ik alle uiterlijkheden en aanhangsels,
alle franje en klatergoud wegdenk, als ik den
mensch in zijn naaktheid voor me zie dan ver
dwijnt elk wezen sverschil.
Wanneer ik over deze dingen en dit gebeurt
me vaak met mijn medemenschen spreek, heb ik
soms zeer eigenaardige ervaringen.
Terwijl ik dit zit te schrijven is het juist één dag
geleden dat ik in den trein reisde. Ik zat in een
derde-klasse wagen in gezelschap van vier nog jonge
menschen. Wij geraakten aan het praten en ik ver
kondigde mijn ideeën. Het werd een warm en druk
gesprek. Maar toen wij in Rotterdam uitstapten,
drukten mijn jonge medereizigers mij hartelijk de
hand en zeiden, dat zij over het gehoorde ernstig
zouden nadenken, want het was alles zoo nieuw voor
hen.
Ik schep me heusch geen illusie dat ik hen heb
bekeerd maar 't stemt me toch dankbaar dat
ik heb bereikt dat deze jonge menschen tot denken
zijn gebracht. Zij zullen dan toch wel iets gaan
begrijpen van het klasse-karakter onzer moraal."
Een heel andere ervaring wil ik ook vermelden.
Ik bracht bij vrienden een verjaarsbezoek. Daar
ontmoette ik een groot zakenman. Ik werd aan hem
voorgesteld en het duurde niet lang of het gesprek
nam een zoodanige wending, dat ik mijn levensop
vatting wel moest openbaren. Toen waren de poppen
aan het dansen! En met groote verontwaardiging
werd mij toegevoegd dat mijn gansche leven één
misdaad was. En de reden? Geen.andere dan deze,
dat ik sedert jaren de klasse-moraal bestrijd en
daardoor de bestaande orde ondermijn!
Die mijnheer toonde daarmede, dat hij absoluut
gevangen zat in die klasse-moraal. Zóó sterk, dat
hij niet in staat was als mensch te denken en te
oordeelen, maar slechts als vertegenwoordiger van
een bepaalde klasse, die als de heerschende zich
wil handhaven. En daarvoor is natuurlijk noodig
dat niet getornd wordt aan het tegen-menschelijke
karakter van de bestaande moreele begrippen.
Indien het misdadig is het moreele fundament van
deze samenleving, d.i. van deze klasse-maatschappij
te ondermijnen, dan stel ik er prijs op een misdadiger
te zijn. Dat wordt mij die naam tot een eeretitel
zelfs. En ik zou allen, die dit fundament dat is der
halve: onze klasse-moraal in bescherming nemen
willen vragen: maar ziet gij dan niet, waartoe uw
heerschers- en bezittersmoraal de wereld heeft ge
voerd. Zegt het u niets, dat de samenleving is ge
worden tot een vreeselijk strijdtooneel, waar de men
schen elkaar bekampen tot 't uiterste? Voelt ge niet
hoe tengevolge van de onverzadel ij ke gouddorst, de
gruwelijkste ellende over de menschen wordt ge
bracht, dat daardoor oorlogen worden verwekt, die
het menschdom dompelen in een zee van leed en
tranen? Begrijpt gij niet den onverforekelijken samen-
Een nienwe oorlog.
Dat is óók een redeneering, hoewel het moeilijk
valt te begrijpen, dat zij 14 jaar na den vorigon
oorlog wederom tot uiting komt.
Een nieuwe oorlog zou over de geheele we
reld een reusachtige opleving van het econo
misch leven tot gevolg hebben. Een oorlog
voerend millioenen-leger is immers een enorme
verbruiker en verkwister bovendien.
Daarbij komt, dat die schier ontelbare scha
ren aan de productie worden onttrokken en het
vraagstuk van de werkloosheid meteen is
opgelost.
Als hier de redeneering kon ophouden, en
velen stoppen hier, ofschoon de kous nog lang niet
af is dan was de zaak in orde. Er zijn echter
twee „maren" en niet zulke kleintjes.
De eerste is deze:
het millioenen-leger dooden, ver
minkten, enz.
Wie zich hiervan afmaakt met den dooddoener, dat
.menschenmateriaal" niet gekocht hoeft
te worden, maar slechts opgekommandeerd, en wie
daarbij de levens van anderen niet telt, zal zich door
deze „maar" niet laten weerhouden, om opnieuw de
hel te ontketenen.
De tweede „maar" is:
Wat die reuzen-klant gebruikt en verkwist, moet
betaald worden, en wat dan de „oorlogswinst'" voor
de overlevenden beteekent, ondervinden de volken
nog dag aan dag, de winners zoo goed als de ver
liezers.
Indien vernietiging, doodslag en massa-moord de
wereld zouden kunnen helpen, waarom redden wij
ons dan niet nationaal door dorpen en steden in de
asch te leggen en de werkloozen uit te moorden?
Het zou niet barbaarscher zijn dan een officieele
oorlog, maar wel even idioot.
Vrij wandelen.
Wij lazen in de bladen, dat er ergens in Gelder
land enkele terreinen zijn erkend als landgoede
ren in de beteekenis van art. 1 van de Natuur-
schoonwet 1928. Dit is voor de eigenaars een voor
deeltje, want het scheelt hun in de belasting, en
voor hen, die er nu mogen wandelen, is het een
buitenkansje. U en wij zullen er niet van profitee-
ren, want die bosschen liggen niet precies om het
hoekje van onze deur. Om die reden maken wij er
dan ook geen melding van, doch wel om deze bij
komstigheid:
de bedoelde landgoederen zijn zonder eeni-
ge bewerking voor het publiek toegankelijk ge
steld; zelfs wandelkaazten woi'den niet ver-
eischt!
Deze bizonderheid trof ons en wij juichen ze van
harte toe.
Voor ons ligt een gratis wandelkaart voor een
mooie buitenplaats. Jaarlijks moeten wij die op
nieuw aanvragen, wat ons 12 cent kost plus papier
en envelop: 6 cent voor onzen brief en 6 cent voor
de toezending van de kaart. Dit bedrag is dus van
geen beteekenis, wat maar wat achter op de kaart
staat, vermindert het genot van het vrij-wandelen
niet weinig. Daar lezen we:
Ingevolge beschikking van den Minister van B.
en L. d.d. 4-4-'29 is het landgoed opengesteld
voor leden van:
le de Vereeniging tot behoud van natuurmonu
menten
2e. de Natuurhistorische Vereeniging.
3e. de Vereeniging tot Bevordering van V.V. Afd.
4e. de A.N.W.B. Toeristenbond voor Nederland.
5e. Stichting „Het Landschap.
Toegang dagelijks.
1 Mei1 Sept. van 9—20 uur. 1 Sept.1 Mei vna
9—18 uur.
Het meebrengen van Honden, Rijwielen, Auto
mobielen en Motorfietsen is verboden.
Oef! En toch heet dit „vrije wandeling"!
Is het wonder, dat men onwillekeurig het idee
krijgt, dat de „vrije' wandelaar er slechts noode
wordt geduld?
Soms staat er bij een weg of terrein: „Toegang
bij gedoogen".
Het zou een passend opschrift zijn voor zulk
soort „vrije" terreinen.
Heldere geesten
in troebele tijden.
Nog maar kort geleden hebben wij er de aan
dacht op gevestigd, dat wij ondanks de crisis
of moet het zijn door de crisis? maar voortgaan
vele millioenen te verrooken en te verpruimen. Die
opmerking was niet nieuw en wij zijn niet de eeni-
ge, die ze maken. Gelukkig niet!
In een pas verschenen brochure van de A.J.C.
oefent de schrijver Herman Molendijk onder boven-
staanden titel critiek op het geweldig groote ver
bruik van alcohol en tabak. In het crisisjaar 1931
genoten wij:
220 millioen liter bier;
13 millioen liter wijn;
21 millioen liter gedistilleerd;
1392 millioen sigaren;
3640 millioen sigaretten;
Veel van de jongeren staan van dit alles hun por
tie en meer. Hoeveel beter zouden zij hun geld
Fotografisch Atelier
NIEUWE NIEDORP.
Speciaal adres voor
artistieke foto's, kunstdruk
ken en vergrootingen
van buitengewone kwaliteit.
Ook 's Zondag's GEOPEND.
hang tusschen onze klasse-moraal en de geweldige
wereldmisère?
Laat 't eindelijk eens tot u doordringen, dat deze
klasse-moraal de oorlogsmakers niet veroordeelt,
de verwekkers van armoede en honger niet als on
zedelijk brandmerkt!
Misschien dat er dan twijfel in u opkomt aan het
bestaansrecht dezer moraal!
Vóór alles echter: weest eerlijk!
Pronkt niet met een menschheidsmoraal, als gij
praktisch de klassemoraal blijft verdedigen.
Ik wil het scherpe woord huichelarij vermijden
alhoewel het dikwijls bij mij naar boven dringt. Ik
wil alleen maar spreken van gebrek aan nadenken,
van gemis aan waren levensernst bij hen, die niet
inzien dat het eindelijk tijd wordt om te breken met
de onvergeeflijke dwaasheid om in kerk en vergader
zaal te spreken van menschenliefde, van menschen-
recht, van broederschap en van vrijheid, terwijl men
in de praktijk de klassemoraal blijft volgen.
Weest eerlijk!
Wij kunnen aan de menschheid geen grooteren
dienst bewijzen, dan haar de oogen te openen voor
het klassekarakter van onze heerschende moreele
opvattingen en haar te doen beseffen dat wij moeten
komen tot de aanvaarding in alle consequenties van
de menschheidsmoraal, waardoor de verhou
dingen worden bepaald tusschen mensch en mensch
en niet tusschen heer en meester, tusschen rijk cn
arm, tusschen hoog en laag. Want deze laatste te
genstellingen worden door de waarachtige mensche-
lijkheid opgeheven.
Zóó is het ook gevoeld door hem, die door de
wereld in schijn hoog wordt verheven, maar tegelijk
eiken dag wordt gehoond en verguist, ook door die
hem zeggen te prediken: de Christus!
ASTOR.
meestal het geld van hun ouders kunnen ge
bruiken!
Laat ons oordeel echter niet te hard zijn. Het zijn
zware tijden, die wij beleven en speciaal voor de
jongeren is het moeilijk koers te houden. Of neen,
zoo ver zijn ze nog niet. Zij moeten hun koers
nog vinden en wie zal het hun kwalijk nemen, als
zij daarin in tyden als deze slechts moeilijk kunnen
slagen?
Wellicht slagen velen in het geheel niet, omdat
er zoo weinig houvast is in onze zwaar beproefde
wereld.
Molendijks boekje bedoeld een gids te zijn. Als
motto voert het deze uitspraak:
„De ware matige is hij, die van het goede niet
te veel en van het kwade in het geheel niets
gebruikt."
Het is een woord van den Romein Seneca, die
leefde in Nero's tijd. Oud is het, maar waar tot
op dezen dag. Wie er naar kan leven, vindt zijn
weg, zelfs in erger tijden dan nu ons deel zijn.
Als koeien in de weide.
De Duitsche fascisten, de nationaal-socialisten of
nazi's houden er opvattingen op na, welke ons zon
derling aandoen. Zij streven naar een „zelfgenoeg
zaam Duitschland, afgesloten voor buitenlandsche
invloeden."
Vreemde elementen moeten worden uitgeworpen
en voor de toekomst geweerd. Over de grenzen woont
de vijand!
Onlangs wees het Eerste Kamerlid Mevrouw Pot
huisSmit op het volgende:
In Maart 1930 verlangden de Duitsche nationaal-
socialisten een artikel in de Duitsche „Wet tot be
scherming van de republiek" van ongeveer den vol
genden inhoud: „alle maatregelen om op eenigerlei
wijze geboorteregeling te bevorderen worden met
opsluiting gestraft. Eveneens ontvangen gevangenis
straf zij die door huwelijk vermengen met personen
van joodsche afkomst of van een der gekleurde
rassen."
Dit werd nl. „rassen-verraad" genoemd.
En wat bedoelde zoo'n maatregel? Het was een
uiting van haat, welke tevens beoogde veel sol
daten te verwekken voor den volgenden oorlog.
In 1914 schreef een Duitsch hofarts reeds:
„Vrouwen en meisjes moet men als koeien in de
weide laten loopen, opdat er genoeg reserve voor
het Duitsche leger wordt gewaarborgd. Geestelijke
arbeid is schadelijk, omdat het in de vrouwen den wil
tot een talrijk gezin doodt."
Nu zeggen de nationaal-socialisten het hem vol
mondig na. Een hunner penvoersters schreef, dat
de tegenwoordige schoolontwikkeling der meisjes
schadelijk is; ook sport is niet zoo geschikt voor haar,
de toekomstige moeder, als arbeid in huis, in den
tuin, op het land en in den stal
Zulke uitingen wekken bij ons niet het verlangen
om op Duitsch-fascistische wijze geregeerd te
worden?
En wat zeggen onze vrouwen en meisjes ar van?,