VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT De boot van het geluk. WARE WOORDEN. HUMOR. Het gestolen luchtballonnetje of De geschiedenis van twee deugnieten. Bijvoegsel dar Schager Courant van Zaterdag 10 September 1932. No. 9139. ZATERDAGAVONDSCHETS Vry naar een Doitsch motief, door SIKOLF. Nadruk verboden alle rechten voorbehouden. Joan Petersen bekeek met een gevoel van grimmige verbetenheid de vier harde zilveren guldens in de palm van zijn hand, laatste restant van een geleend briefje van 26. Het was een heerlijke zomer-namiddag en daar bij Zaterdag. Zoo een van die middagen, waarop de heele stad zich als het ware gereed schijnt te maken, om naar buiten te gaan en feest te vieren. Maar Joan Petersen, jong, doch sedert eenige maanden reeds wer keloos journalist, flinke harde werker van inborst, doch door het noodlot blijkbaar gedwongen tot een ellendig niets doen, kon er niet aan denken om met zijn laatste vier geleende guldens te gaan feest vieren. Hij had am per het leven en wist niet hoe aan het eind van de maand zijn pension te betalen. En terwijl hij mismoedig de vier guldens bekeek, ging de telefoon. Hij haastte zich niet, het toestel van den haak te nemen. Het kon hoogstens de kleermaker zijn, die om de drie dagen maande tot betalen. Doch toen hij einde lijk den hoorn opnam en luisterde, was het niet de be kende bromstem van den kleermaker, maar een hooge vrouwenstem, die hem verzekerde, dat hij absoluut de race-boot moest koopen, omdat het precies was wat hij zooht. Maar juffrouw, dat moet een vergissing zijn, ik wil heelemaal geen raceboot koopen, sapperloot nog-an-toe, ik weet niet eens hoe ik mijn kamer... Gekheid, meneer, U heeft toch telefoonnummer 12345? Nu dan, U heeft toch een advertentie geplaatst voor een raceboot. Nu, die van mij is nog geen drie maanden oud en hij loopt zestig kilometer! U moet be slist een proeftochtje maken, voordat IJ iets anders koopt. Maar juffrouw het is heusch een vergissing... Kom, meneer, maakt U nu geen flauwe uitvluoh- ten. Als U een andere boot gekocht heeft, zegt U het dan... U heeft geen andere gekocht? Nu, dan kom ik U halen voor een proeftoohtje, om vier uur precies bij de Amstelbrug. Het verplicht U Immers tot niets. Mijn boot heet „Maud". Hoe heet U? Petersen? Goed, meneer Pe tersen, om vier uur wacht ik U. En nog voordat meneer Petersen Iets had kunnen zeggen, werd de verbinding verbroken. Joan Petersen was totaal uit de lijken geslagen. Zoo- Jets had hij nog nooit meegemaakt. Daar wilde de be zitster van een allerliefste stem, een jongedame van goede huize blijkbaar, hem met alle geweld een race boot verkoopen, tengevolge van een stommiteit van een krantenzetter, die het telefoonnummer verkeerd had ge zet, en het ergste was, dat ze op hem zou wachten, om vier uur bij de Amstelbrug. Op hem... een werkelooze met vier harde guldens en een ristje opgeloopen schul den... Maar wegblijven ging ook niet, was toch erg on beleefd. Er zat niets anders op dan er heen te gaan, en haar maar precies te zeggen, hoe de zaken stonden. Voordat Joan Petersen dien middag om halfvier het huis verliet, had hij tien keer naar de telefoon moeten loopen om aan menschen die hem spotgoedkoop motor- booten te koop aanboden te zeggèn, dat hij „al voor zien" was. Met looden schreden liep Joan langs den Amsteloever. Vlak bij de Amstelbrug, aan een smal stijgertje, lag een fraaie mahoniegelakte raceboot, met een zitbank voor twee personen, met lederen kussens gepolsterd. Achter het autostuur zat een jongedame in een snoezig blauw rokje en witte trui, terwijl een witte zeilpet koket op een donkerblond kopje gedrukt stond. Met witte letters stond op den voorsteven „Maud". Toen Petersen het stijgertje opliep in zijn eenige lichtgrijze pak, dat nog behoorlijk toonbaar was, wendde het meisje zich om; een blijde glimlaoh gleed over het niet buitengewoon knappe, maar niettemin heel innemende, aardige snuitje, waarop de zon wat grappige zomersproetjes gestrooid had. „Meneer Petersen?" vroeg ze en er kwam warempel een kuiltje in haar wangen. Petersen knikte. „Lies We vers heet ik, stapt U in." Voordat Petersen zijn bekentenis over zijn weerstre vende lippen had kunnen krijgen, had ze hem in de boot getrokken, op de bank naast haar. De motor ronkte op en het volgende oogenblik stoof ze heen over de water vlakte, terwijl Petersen angstig in een hoekje gedrukt zich afvroeg, waarom hij zich in zulk een dolzinnig avontuur gewaagd had, dat zonder twijfel in een water ballet moest eindigen, vanwege de dolzinnige snelheid, waarmee ze over het schuimend opspattende water schoten en sprongen. Gedurende het eerste kwartier kon Petersen geen woord uitbrengen. Hij hoorde haar keu velen over de snelheid en het snelle wegtrekken, de vaste ligging op het water en den spotprijs van 3500 gul den. Daarna werd de omgeving lieflijker. Juffrouw We vers minderde wat vaart en ze voeren nu in kalmer tem po langs groen omzoomde oevers, met veel wuivend riet, en af en toe schilderachtige herbergjes aan het water, verscholen onder wat oude, groene boomen en te midden van een pracht van felkleurige bloemen, met vrij rond- loopende kippen en wat snaterende eenden. De late zon scheen nog heerlijk warm over het water... alles was vredig en romantisch.^ Langzamerhand kreeg een over moedige bui bij Petersen de overhand. Al was er diep in hem wel iets dat hem zei, dat de bekentenis van zijn armoede toch gedaan moest worden, al stelde hij die telkens uit. Hij wilde tenminste van deze enkele oogen- blikken van onbezorgde onverwachte vreugde genieten. Liesje Wevers was eenvoudig snoezig. Met haar kleine kraohtige gebruinde handen stuurde ze den snellen boot over het water, terwijl ze op een heel verstandige en toch ongedwongen manier over alles en nog wat keuvelde. Bij een door laag geboomte overschaduwde aanlegplaats van een kleine uitspanning aan het water legde ze aan. Joan sprong uit de boot en hielp haar uitstappen. Als twee overmoedige kinderen snelden ze den stillen, verlaten tuin in, kozen een tafeltje uit bij een landelijk prieeltje en bestelden thee. Er was een^oude, krakende, halfver- molmde wip in den tuin en die moest, onder onheilspel lend gekraak, op verzoek van Lies geprobeerd worden. En dan waren er een heel rijtje snaterende eenden, die gevoerd moesten worden... De tijd vloog om. Joan Pe tersen, indachtig aan de vier zilveren guldens, bestelde goudbruine pannekoeken, die de boerin bakte. De zon zonk al lager en de stralen, die door het dichte gebla derte doordrongen leken wel vloeibaar goud... En hoe vindt U nu mijp boot, koopt U hem? vroeg Liesje eindelijk. Ze zaten in het prieeltje. Joan Petersen ontwaakte uit een schoone droom. Er kwam een grim mige trek om zijn mond, toen hij eindelijk begon: „Ach, wat zal ik U zeggen, juffrouw Liesje... U wilde me niet gelooven, maar heusch ik ben een werkeloos journalist. Ik heb niets dan die paar guldens, waarmee ik daarnet betaald heb en verder wat schulden. Maandennlang schrijf ik al eindelooze sollicitaties... maar alles loopt tegen..." Petersen vertelde haar langzamerhand zijn heele le vensloop, zijn werk aan verschillende goede kranten, zijn goede vooruitzichten, zijn ijverig streven... totdat de groote kladderadatSch kwam... Hij merkte niet, dat zij hem feitelijk heelemaal uitvroeg en nauwkeurig hoewel sympathiek toeluisterde. Hm, zei ze eindelijk, toen hij zweeg. Heeft U dezer dagen ook niet op die advertentie geschreven, waarin een bekwaam journalist gevraagd werd aan een tijdschrift van standing, waarvan de eigenaar zich uit de zaken wil gaan terugtrekken? Ja, zei Petersen. Natuurlijk. Maar ik heb na tuurlijk niets erop gehoord. Tja, zei Lies en het kuiltje in haar wang was zóó verleidelijk, dat Petersen het wel hgd willen kussen. Toch zou ik U aanraden daar maar eens persoonlijk heen te gaan. Morgen om elf uur, het kantoor is aan de gracht no. 312. Maar hoe weet U dat? vroeg Petersen stomver baasd. Och, antwoordde Liesje luchtig. Dat blad is van mijn pa. Hij vond het zoo moeilijk om een keus te doen uit de sollicitaties. Hij voelde wel wat voor U. maar om dat het om zoo'n echt vertrouwensbaantje ging, is hij erg kieskeurig en wilde graag wat meer van U weten. Toen heb ik dat plannetje uitgedaoht van die adverten tie over die boot. Zoo kon ik op ongedwongen manier kennis maken en een indruk van U krijgen... En is de indruk... gunstig? vroeg hij zacht. Maandag om elf uur op het kantoor van mijn va der! riep ze en snelde heen. We moeten naar huis terug, het is verschrikkelijk laat! Het kan vreemd Joopen in het leven. Zaterdagsmid dags was Petersen nog een werkloos journalist zonder vooruitzicht. Tweemaal 24 uur later redacteur van een eerste klas tijdschrift, met schitterende vooruitzichten van opvolging van den eigenaar. En een jaar later de stralende echtgenoot van... Liesje Wevers. Vreemde dingen gebeuren er toch... Wijs is, wie niet bedroefd is over hetgeen hij niet heeft, doch verheugd is over hetgeen hij heeft. Toen een jonge blaaskaak er mede praalde, dat hij wijs was, want hij had veel met wijzen omgegaan, zeide Epictetus: „Ik heb veel met rijken omgegaan, maar ik ben toch niet rijk." o Hoe zeldzamer het aangename, hoe grooter het genoe gen. o Alleen, wat er van ons uitgaat aan geloof en kracht, heeft blijvende waarde. o Overschrijdt men de maat, dan wordt het aangenaam ste het meest onaangename. o De zakenleider, die weet hoe hij „achter" menschen moet komen, is degeen, die menschen „achter" zich krijgt en vooruit komt. o Wenscht gij een leven zonder leed, beschouw dan elk dreigend onheil als reeds voorbijgegaan. „Wel", schertste een kennis, „hoe bevalt U Uw brui degom??" „O," antwoordde juffrouw Marie, stralend, „Ik houd van zijn openhartige, eerlijke natuur! Wij waren nau welijks verloofd, of hij vroeg me al f 26 te leen!" Jansen werd in een zenuwgesticht gebracht. Hij be hoorde tot de onschadelijke gekken, die behalve een en kel idee-fixe geheel normaal zijn. Op een keer trefta de gestichtsarts hem in den gang aan, met een brandende sigaar, ofschoon het rooken in het huis streng verboden is. „Maar meneer J&nsen," zegt de arts streng, „hier staat toch duidelijk: Verboden te rooken! Kunt U niet lezen?" „Lezen kan ik!" „En toch rookt U?" Neemt U me niet kwalijk, dokter, maar ik ben toch zeker niet voor niets g§k? „Dat getik in de motor is heelemaal weg. Hoe heb je dat gedaan gekregen?" „O, ik heb de spatborden losgedraaid, en nu rammelen die zoo, dat je de tik heelemaal niet meer hoort!" „Waarom veegt U Uw lepel en vork aan Uw servet af?" „Och ober, neem me niet kwalijk, maar dat is een oude gewoonte van me!" „Nou. meneer, dat is anders in dit restaurant niet noo- dig! Bovendien maakt U Uw heele servet smerig! Mevrouw Slim (op haar eerste zeereis): Wat is er aan hand, kapitein? Kapitien: Het roer is gebroken! Mevrouw Slim: O, dan is het goed; dat zit van onderen nietwaar? Daar ziet toch niemand iets van! Ik weet zeker, dat Marie een ideale huisvrouw zal zijn. Telkens als ik haar bezoek, vind ik haar druk bezig met de sokken van haar vader te stoppen. Ja, daar ben ik ook eerst ingeloopen! Totdat ik op een goeden dag bemerkte, dat het steeds dezelfde sok was 435. En met de zweep er op geslagen, Riep de baas: ben je eindelijk daar? En hij keek woedend naar den jongen, Rookend een groote sigaar. En hij wachtte rustig op den zweepslag, Den armen jongen toegebracht Flink hoor, riep de directeur nog Maar alsjeblieft niet al te zacht. Snel naar de hutten, riepen de wachters Om te halen speer en schild, Ze liepen daarmede naar de dorpsgrens, Schreeuwend, gillend, hard en wild. Want ze dachten aan groote gevaren, Waar de vaijnd nu wel zit? Zij wisten niet, dat het een loos alarm was Dat men hen bedrogen had. 437. Maar juist toen de knecht wilde beginnen En juist op Wim wilde slaan, Was de baas wat te dicht nabij gekomen, Was vlak bij den knedht gaan staan. De knecht, die niet den directeur zag, Op Wim zijn oogen had gericht, Sloeg ferm, maar raakte bij vergissing Zijn directeur in het gezicht. 438. De gevangenen alleen gelaten Zagen: een meisje kroop over den grond. Langzaam kwam zij al nader, nader Met een fakkel in haar mond. Toen zij eindelijk bij hen was gekomen, Sneed zij snel hun touwen door. Zei in gebaren: Ik wil U redden, Volg mij, ik je voor.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 17