ilttlitl NiHÏS- GEESTELIJK LEVEN. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. DE HAAGSCHE VERTOONING. DE MILLIOENEN VAN PROF. VERRIJN STUART Zaterdag 24 September 1932. SCHAGER 75ste Jaargang No. 9147 COURANT. Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst POSTREKENING No. 23330 INT TELEF. No 20 Prijs per 3 maandenf 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno. inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. EERSTE BLAD DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN DP. kalender wijst den 20sten September aan. Ik ben vanmorgen achter mijn schrijftafel gaan zitten om een artikel saam te stellen, dat de uitwerking zou wezen van een gedachte, die bij me opgekomen is na de ontvangst van een brief van een Alkmaarscben vriend. Ik had het plan van het artikel gereed en was reeds begonnen met schrij ven, had zelfs heel wat op papier staan, toen de radio mijn aandacht vroeg. De bekende journalist Hans richtte zich door de microfoon tot het Nederlandsche volk om te vertel len wat er te zien was op liet Haagschc Binnenhof bij gelegenheid van dé opening van het nieuwe zit tingsjaar der Statcn-Gcncraal. Ik heb ruim anderhalf uur nhar hem en naar de Kamerleden, die op zijn verzoek een kort woord spraken, geluisterd. Zoodoende ben ik als 't ware te genwoordig geweest bij deze jaarlijks terugkeerende vertooning. Ik hoop dat mijne lezers 4ich niet zullen ergeren aan dit woord „vertooning''. Gewoonlijk wordt gesproken van „plechtigheid". Het is mij on mogelijk dit óók te doen. Want aan het begrip plech tigheid verbind ik altoos de gedachte van waarachtig heid, de eerlijkheid, welke ik mis op dezen dag van hcid, de eerlijkheid, welke is mis op dezen dag van praal en staatsie en kinderaclitigen pronk. Hot is nu twee uur. Weer zit ik op mijn kamer. Maar ik ben niet in staat om ligt reeds begonnen ar tikel af tc maken. Ik ben er teveel uit geraakt door wat ik in mijn verbeelding in Den Haag heb gezien en gehoord. Ik hoop dus een volgende keer aan den wensch van mijn vriend te voldoen. Nu moet ik mijn indrukken weergeven, indrukken die zóó sterk zijn, dat zij alle gedachten, die vanmor gen in mij aanwezig waren, volkomen hebben ver drongen. Wat mij allereerst in hooge mate heeft getroffen is, dat in Den Haag door de regeering zulke uitge breide militaire maatregelen werden genomen. De heer Hans werd niet moede om telkens daarop te wij zen. Daar was infanterie en artillerie, daar waren mariniers en militaire wielrijders, daar waren de militaire politie en de gewone politie. Welk een angst spreekt hieruit! IIoc was deze angst ook voelbaar in de woorden van den heer Hans. Deelde hij niet mede, dat do burgemeester cn de commissaris van politie een zwaren dag zouden heb ben? Vertelde hij niet, dat in de ridderzaal, waar de koningin de troonrede zou uitspreken, ook de bei de communistische Kamerleden Wijnkoop en De Vis ser aanwezig waren en liet hij niet duidelijk door schemeren, daarvan niet veel goeds te venvachten. Ik kom straks terug op het optreden van deze beide hecren, hetwelk door den heer Hans als schandelijk werd gebrandmerkt. Eerst wil ik stilstaan bij een anderen indruk, dien ik heb ontvangen. Wat beteekent toch al die praal? Ik hoorde van mooi aangekleede mannen, van schitterende unifor men. Daar werden ons allerlei bekende figuren ge toond. De evangeliedienaar Slotemaker de Bruine werd ons aangewezen, getooid met een steek en ge kleed in zwarte jas en witte pantalon. Van het lid van den Raad van State, den heer Kan, werd ver teld, dat hij, die een hartgondigen afkeer schijnt te hebben van iedere hoofdbedekking, zijn deftige steek in de hand hield. Verschillende andere hooge heeren werden aan ons voorgesteld. ITet zal ongetwijfeld een kleurige vertooning zijn geweest. En ik ben er vast van overtuigd, dat alles met elkaar bij velen een gevoel van bewondering zal hebben opgewekt. Maar als wij nu eens nuchter en kritisch deze din gen bekijken, als wij rustig de vraag stellen, waar om al die staatsie, waarom al die uiterlijke pronk, dan kan er van bewondering niet veel overblijven. Dan zien wij daarin slechts de oude gewoonte om de massa te im poneeren. Want van ouds heeft de massa met eerbied en ontzag opgezien tot alles wat glansde en schitterde en wat sterk afstak tegen het gewone, heeft zich vergaapt aan den uiterlijken schijn en kon zelfs worden opgevoerd tot liet geloof aan een bovennatuurlijk karakter van den heerscher. Een koning, een keizer, die zich niet omgaf met luister en pracht, die zich al een doodgewoon mensch bewoog onder zijn medcmenschcn, zou zich geen maand lang kunnen handhaven. Er moet een zekere sfeer van buitengewoonheid, van anders-zijn dan de daagschc mensch om de heerschcrs wezen. En nu moge het waar zijn, dat er langzamerhand veel ver andert in de ziel der massa, toch blijft daarin nog sterk nawerken die oeroude neiging om de uiterlijke praal te verheerlijken en te vergeten, dat zij, die deze praal ten toon spreiden, hun glans en glorie, hun rijkdom en weelde bezitten, omdat diezelfde massa, welke haar zinloos toejuicht, door haai wordt uitge buit en uitgemergeld. Ik heb ook geluisterd naar wat door diverse Ka mcrlcdcn is gezegd. Zij hielden zeer korte tocspra ken. Zij hadden het over de moeilijke tijden, over den zwaren arbeid, die van de Kamer in het komende jaar zal worden gevraagd. En als men dat hoort, is liet alsof zij allen slechts door één verlangen bezield zijn, het verlangen om het volk gelukkig tc maken en diens zorgen te verlichten. De schoone schijn, de mooie frase treedt, helaas, zoo dikwijls in de plaats der werkelijkheid. Als het waar was, dat de regeering zich er diep van bewust was, dat zij in alle waarachtigheid niets anders wilde dan hot volk, het gansche volk te die nen cn op te voeren naar hoogere welvaart, naar betere sociale verhoudingen, dan behoefde zij geen angst te hebben voor een groot deel van dat volk, voor wie leven in ellende! Maar de regeering en allen, die zich om haar scha ren, zitten gevangen in de meening dat, wat er ook moge geschieden, dit éénc moet worden voorkomen, n.1. dat de bestaande ord& met haar gruwelijke klassetegenstellingen wordt vervangen door een an dere orde.-Ik verwijs hier de lezers naar de artikelen, die ik schreef over klasse-moraal. Voor mij staat het vast, dat de klasse-maatschappij op den duur zal moeten plaats maken voor een maat schappij van gelijkberechtigde menschen, dat alle op bezit gegronde verschillen zullen verdwijnen, dat er inderdaad eens een maatschappij zal opgroeien, waarin allen maats, kameraden zijn, die samen ar beiden cn samen de vruchten van den arbeid genie ten. Maar ik weet dat deze groei nooit zal bevorderd worden door de regeering. Hiermede oordeel ik niet over de menschen, die de regeering vormen. Ik wil zelfs aannemen, dat verreweg de mecsten van hen er heilig van overtuigd zijn, dat een andere orde onbe staanbaar is en dat zij daarom probeeren in deze orde althans eenigermate de nooden der massa te leni gen. Maar tergel ij kert ij d geloof ik zeer stellig, dat zij nooit haar volk zal kunnen voeren tot een hoogere levensstaat, omdat zij de klassen en dus de klasse tegenstellingen wil handhaven, omdat zij de voor rechten (een mooi woord dat gebruikt wordt om on- rechten aan te duiden) der heerschende klasse niét wil prijsgeven. En juist vandaag meemakend het gebeuren in Den Haag, heb ik weer zeer sterk gevoeld, dat dit is de groote taak van allen, die hunkeren naar een recht vaardige maatschappij: dc geesten der menschen vrij te maken van de eeuwenoude vooroordeelen, inzich ten en meenigen, de geesten tc vervullen met een dicpdoorleefd verlangen om te breken met een leven, dat. gericht is op eigen belang en om te komen tot een leven, dat gericht is op aller belang, stoffelijk en zedelijk. Ik kom nu tot het optreden van de heeren De Visser en Wijnkoop. De vrees van den heer Hans, dat hiervan niet veel goeds was te wachten, is bewaar heid. Hij deelde ons mede dat zij, na het uitspreken van dc troonrede door de koningin, de deftige en voorname bijeenkomst in de Ridderzaal in veront waardiging hadden gebracht door plotseling uit te roepen: „weg met de kroon", „weg met de koningin". Zooals ik in het begin reeds opmerkte, werd dooi den heer Hans deze handelwijze schandelijk ge noemd. En ik ben er zeker van dat morgen in allerlei bladen op gelijke wijze zal worden geoordeeld. En hoogstwaarschijnlijk zal hierbij niet van ongepast ge drag tegenover heel de plechtige vergadering alléén gesproken worden, maar zal menig journalist de bei de communisten beschuldigen van onridderlijkheid tegenover dc koningin. Ik heb mijzelf de vraag voorgelegd of ik persoon lijk in staat zou zijn geweest om tc doen zoo als zij deden. Ik heb mijzelf op dit punt onderzocht. Ik ben ik schrijf dit neer met volkomen eerlijkheid tot de conclusie gekomen, dat ik het niet zou kunnen uit zuiver-menschclijk gevoel. Daar is iets in mij, dat er zich tegen zou verzetten om een medc- mensch, in dit geval de koningin, iets toe toe roepen wat haar eindeloos pijn moet doen. Tóch ben ik ccn tegenstander van het koningschap, dat ik beschouw als een overblijfsel uit vroegere tijden, waarvoor in den modernen tijd geen plaats meer is. Maar ik zie in de koningin toch altijd een medemensch cn het stuit me tegen de horst willens cn wetens een mede mensch tc kwetsen. Niottemin zal iedereen, hoe hij ook denken moge over het streven der communisten, indien hij in staat is om onbevooroordeeld te oordeelen plaats moe ten geven aan de gedachte, dat De Visser en Wijn koop zijn opgetreden niet met de bedoeling om de koningin persoonlij k tc treffen, maar om uiting te ge ven aan gevoelens, welke bij een groot deel des volks leven. Misschien hebben ook deze twee mannen wel in zich iets moeten overwinnen, vóór zij tot hun daad kwamen en heeft 't hun moeite gekost deze kreten te uiten. Maar zij hebben het gedaan, omdat zij juist daar, waar de regeerders aanwezig waren, wilden doen hooren, dat er ook menschen zijn, die niet meer komen onder de suggestie van lul uiterlijk vertoon en in het koningschap een verouderde, den socialen vooruitgang belemmerende instelling zien. En dan is hun optreden een daad van moed geweest. Natuurlijk hebben vandaag mijne gedachten zich ook bezig gehouden met dc koningin. Wat is er in haar omgegaan? Zij leeft altijd in een sfeer van be wierooking, temidden van oprechte of geveinsde eer bied. Nu ineens moet het haar zijn of een rauwe kreet tot haar gekomen is, een kreet gebarsten uit de ziel van duizenden onderdanen, wier woordvoer ders de beide communistische afgevaardigden waren. Ik kan op deze vraag geen antwoord geven. Maar mij dunkt dat zij en allen die aanwezig zijn ge weest in de Ridderzaal en allen die dezen dag heb ben mcégcleefd er door tot. ernstig denken zijn ge bracht. Ook in de rede door dc koningin uitgesproken werd gewaagd van den nood der tijden. Laat men niet vergeten, dat die nood door regeeringsmaatrege- len wel een weinig kan worden verzacht, maar nooit kan worden opgeheven. Want daartoe is noodig een herschepping der maatschappij, die moet worden voorafgegaan door een revolutie van den geest. Nu rijst daar weer voor mij op het gebeuren in Den Haag, ik zie in mijn verbeelding al dc pracht en luister, ik hoor het getrappel der paarden cn het klinken der muziek, ik zie al de deftigheid van hooge heeren, ik hoor liet hocra-geroep, het gejuich en gejubel. Het, laat me koud, ijskoud. Want achter en door dit alles zie en hoor ik iets anders. Zie ik den honger en ellende van millioenen mijnertmedemenschcn, hoor ik het smartelijk klagen van die eindelooze massa, voor wie het bestaan zoo somber en troosteloos is, van dc werkers die als be delaars rondloopen, van de moeders, die hun kinde ren niet kunnen geven wat zij behoeven. En ik vind het een hoon den verworpenen in deze wereld aangedaan dat zij getart worden in hun misère door de tentoonstelling van zooveel praal en militair vertoon. O, christelijke regeerders waar is nog eenige over eenkomst tusschen u en tusschen hem, dien gij zegt te belijden, tusschen u en dien Jezus, van wien ver haald wordt dat hij de schare ziende met ontferming bewogen werd? ASTOR. Het denkbeeld van Prof. C. A. Verrijn Stuart, waar over we reeds een en ander mededeelden, heeft de in stemming van den heer Wibaut. terwijl de heer Albarda het op het congres der S.D.A.P. aanprees als een der middelen om het tekort op de Staatsbegrooting te dek ken. Er zit dus zeker wel wat goeds in: anders komen menschen van zeer verschillende richting niet zoo licht tot dezelfde conclusie. Om nu onze lezers precies in te lichten, doen wij waar schijnlijk het best om weer te geven wat de heer Wibaut over het professorale plan schreef in Het Volk. „Prof. Verrijn Stuart heeft reeds in 1928 betoogd, dat doelmatig zou zijn in ons land het zilvergeld te vervan gen door nikkelgeld. Nikkel of nikkel-brons, een ver menging van nikkel en koper is voor muntgebruik minstens even zoo goed geschikt als zilver. De kosten van aanmaak zijn zeer laag. Het betoog was dus: ont trek de zilvermunt in Nederland en in Ned. Indië aan de circulatie, vervang haar door nikkelmunt. verkoop het zilver, dan maakt gij een overschot van vele tien tallen millioenen guldens. Sedert 1928 is de zilverprijs aanzienlijk gedaald en daarmede ook het te bereiken overschot veel kleiner ge worden. Maar berekend tegen den thans geldenden zil verprijs zou het toch nog zeventig millioen gulden be dragen. Het bedrag van het overschot ware te bestem men voor vermindering van Staatsschuld. Dat beteekent dus voor den Staat een besparing van ongeveer 3Vi mil lioen gulden per jaar. Het beteekent bovendien, dat voor begeerlijke doeleinden opnieuw kan worden geleend. De gedachte van prof. Verrijn Stuart trok de aan dacht. Zij vond bespreking in de Tweede Kamer en in de Eerste. Prof. Van Gijn had aangedrongen op de in stelling van een staatscommissie. Deze kwam April 1929 tot stand. Dr. G. Vissering, voorzitter, de heeren H. J. van Brink, prof. dr. G. W. J. Bruins," mr. dr. A. van Doorninck, mr. W. Suermondt, prof. dr. G. A. Venijn Stuart en mr. C. W. Ritter als secretaris. De commissie kwam niet tot eenstemmigheid. Voorjaar 1931 was een rapport in concept gereed, waarbij alle leden op één na de gedachte van prof. Verrijn Stuart afwezen. Daar naast een minderheidsnota van prof. Verrijn Stuart. Eer het rapport definitief werd vastgesteld, kwam in Sep tember 1931 de opheffing van den gouden standaard in Engeland. De meerderheid der commissie van meening dat „elke verandering in ons geldstelsel op dit oogenblik ont raden" is, heeft thans 15 Juli 1932 aan de regeering voorgesteld, dc commissie op te heffen, zonder dat haar rapport zou zijn uitgebracht, ,dan wei haar zonder meer te doen voortbestaan zonder dat ze verder iets doet." Prof. dr. C. A Verrijn Stuart is er tegen dat ,.de zaak op deze wijze wordt in den doofpot gestopt". Hu publiceert zijn minderheidsnota in de jongste aflevering van „De Economist" en levert daarbij een betoog, dat het toch wel wenschelijk zou zijn aan deze zeventig mil lioen gulden, die voor de schatkist voor het grijpen lig gen, een nuttige bestemming te geven Nu is het betoog van prof. Verrijn Stuart: de nikkelen gulden is veel goedkooper dan de zilveren gulden. Bere kend op den grondslag van de tegenwoordige prijzen van nikkel en koper, kost die ongeveer anderhalven cent. Er is volgens gemotiveerde raming van prof. Verrijn Stuart in Nederland en in Nederlandsch-lndië voor 413 millioen gulden aan zilver en muntstukken in omloop. De vervanging van deze zilveren muntstukken door nik- itelen zal zes millioen gulden kosten. Het dan te ver smelten zilver zal op de markt 76.6 millioen gulden op brengen. Er wordt dus door deze vervanging een over- sohot verkregen van 70.6 millioen gulden, afgerond 70 millioen gulden. En de nieuwe nikkelen munt is dan even goed of be ter dan de zilveren. Volgens den muntmeester van Zwitserland, heeft de nikkelmunt minder slijtage dan de zilveren. Er is ook een uitspraak van den Nedrelandschen Rijksmuntmees- ter in zijn jaarverslag over 1931, waarbij hij de vervan ging van zilveren muntstukken door nikkelen munt stukken voor pasmunt wenschelijk acht. Prof. Verrijn Stuart betoogt, dat aanvaarding van zijn voorstel voor den Nederlandschen Staat nog een GEBRUIKTE AUTOMOBIELEN verkoopen wij onder GARANUE en op PROEF. Garage C NIEUWLAND BERGEN. ander groot voordeel zou bieden dan de reeds becij ferde 70 millioen. Er bestaan thans twee muntfondsen. waarin op 1 Januari 1932 een kapitaal van 150 millioen gulden was belegd. Deze muntfondsen zijn bestemd als ..reserveering" van het verschil tusschen de intrinsieke en de nominale waarde van de nieuwe zilveren munten". Een waarborg dus tegen het effect, dat daling van den zilverprijs voor den Staat zou kunnen hebben bij ont- munting. Deze fondsen, het betoog van prof. Verrijn Stuart lijkt ons juist, hebben bij vervanging van de zilveren munstukken als wettig betaalmiddel en als pasgeld door nikkelen muntstukken geen beteekenis meer. Prijs beweging in de grondstoffen voor dc nieuwe munt. ko per en nikkel, kan. gezien de aansehaffingskosten, niet van belang zijn. De opheffing dezer fondsen zou dus inderdaad mogelijk maken aan 150 millioen gulden, thans in die fondsen belegd, een andere bestemming te geven: aflossing van staatsschuld. Het geld dezer fondsen echter is thans rentegevend belegd. De betee kenis hunner aanwending tot vermindering van staatsschuld is dus minder groot dan de aanwending der 70 millioen. Maar niettemin achten wij ook eventu eel deze opheffing en deze aanwending van het bedrag in het belang van goed financieel beheer aangewezen. Welke argumenten heeft nu de meerderheid der com missie tegen de toepassing van den maatregel, door prof. dr. C. A. Verrijn Stuart aanbevolen? Op dit punt past ons behoedzaamheid. De meerder heid der commissie is nog niet zelve aan het woord geweest. Wij schorten dus ons oordeel op, tot zij heeft gesproken. 'Het voorstel van prof. Verrijn Stuart biedt groote voordeelen, die moeten worden aanvaard, indien de meerderheid der commissie er niet in slaagt doorslaan de redenen te geven, waarom het niet kan of niet mag Prof. Verrijn Stuart deelt nog mede (bladz. 540), dat men in de beide departementen. Financiën en Koloniën, die met de aangelegenheid bemoeiing hebben, van meet af „stellig afwijzend stond" ten opzichte van de door hem aanbevolen verbetering. Doch dat lijkt in een constitutioneel geregeerd land. waar de ministers boven hun departementsambtenaren staan, een niet belangrijke bijzonderheid. Immers, wanneer eerst de meerderheid van de Staats commissie heeft gesproken is het woord aan de twee ministers, aan de regeering. En wanneer dan de regee ring haar oordeel gezegd heeft, kan het woord komen aan het parlement. Ook wanneer de regeering haar ooi-deel niet zegt. Want dit zijn we met pref. Verrijn Stuart eens: in één of twee departementale doofpotten mag deze „zaak" niet zonder meer worden weggestopt". Met dit laatste zijn wij het volledig eens en daarom werken wij mede, om de aandacht te vestigen, op deze millioenen, die voor het grijpen liggen. Verdraag geen Rugpijn Blijf flink cn gezond! Verdraag '-'een rugpijn, aan vallen van duizeligheid, onnatuurlijke vermoeidheid, rheumatiek, ischias, spit, urinc-stoornissen. blnas- zwakte. bezinksel in de urine! Deze verschijnselen wijzen er op, dat het bloe^l niet behoorlijk gefiltreerd wordt en dat gij dringend Foster's Rugpijn Pillen noodig hebt.. Verwaarloozing maakt dc zaak erger urinezuur en andere schadelijke onzuiverheden kunnen zich dan in het bloed ophoopen en schade aanrichten in alle kwetsbare deelen van het lichaam. Gij kunt niet gezond worden, alvorens de ver zwakte organen in den rug, welke zorg dragen voor de zuivering van het bloed, weder gezond cn sterk zijn. En het beste middel daartoe zijn Foster's Pillen. Uit speciale middel heeft duizenden hun gezond heid hergeven. Waarom zoudt gij hun voorbeeld niet volgen? Foster's Rugpijn Pillen zijn verkrijgbaar bij alle drogisten enz. a f 1.75 per flacon.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 1