VAN DIT EN VAN DAT EN VAN WAT! Het vreemde huwelijk. geschiedenis van twee deugnieten. Het gestolen luchtballonnetje Df De Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 1 October 1932. No. 9151. ZATERDAGAVONDSCHETS Een vertelling uit de Feruaansche Siërra, door Ventura Garcia Galderson. Vry bewerkt door SIROLF. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden.) „Een vervloekt land", bromde Simpson tusschen de tanden, terwijl hij nog een paar woorden op zijn morse apparaat tikte, „een vervloekt land, vol geheimzinnig heden, waar je als Europeaan machteloos tegenover staat, onherbergzaam, kale rotsen, doodsch, leeg, geen beschaafde menschen, geen vrouwen..." Butler, de jonge boekhouder, wiens leven één grijze verveling geleek, sedert hij Londen verlaten had, om zich, in dienst van de Inka-Mijnmaatschappij in de ver latenheid der Peruaansche Siërra te begraven, knikte. „Je hebt voor driekwart gelijk, Simpson!" antwoordde hij, „als je uit het raam kijkt, zie je niets dan sneeuw velden en schoorsteenen en nog wat grazende lama's in gezelschap van wat afgestompte Indianen. En vrou wen? Nu ja, en toch heeft Byron er eentje gevonden, dat weet je toch?" Byron noemden zij een student van de Yale Univer siteit, een jonge, prachtig gebouwde kerel, die voor eeni- gen tijd dienst had genomen bij de mijnbouw-maat- schappij om tevens de gelegenheid te hebben de oude Inka-ruine te bestudeeren. Hij was het, die met een re volver in den vuist de moeizame tochten maakte van de mijnen naar het naast-bijgelegen spoorwegstation, steeds met waakzaam oog de lange rij zachtgepelsde lama's bewakend, die op hun ruggen gouden staven ver voerden. En op de terugtocht van een dezer expedities had hij het klaar gespeeld een kleine Indiaansche van zijn liefde te overtuigen, dat wil zeggen, hij had haar op een donkeren nacht volgens de gewoonte van het land op den rug van zijn paard ontvoerd. De heele streek was in opstand geraakt. Niet dat de ontvoering van een jong meisje in de Siërra als een misdaad gold, maar men mompelde iets over de verbreking van een ge heimzinnige verloving, die bewaard had moeten blijven, wilde de streek niet bezooht worden door alle plagen der wereld... Byron, die eigenlijk Percy Morris heette, had een paar beten in zijn hand op de koop toe moeten nemen, daar het lieftallige meisje, zoolang ze in het gezicht van haar stamgenooten was, zich op betamelijke wijze verdedigde, zooals het hoorde, Doch daarna werd de reis gemakkelijker. Ze sloeg vanzelf haar arm om zijn middel en waarschuwde hem, als het paard een ver keerd pad dreigde in te slaan. Een enkele keer bij het afdalen van een met sneeuw bedekt plateau, was er een hevige siddering door haar leden gevaren en hardnek kig had ze geweigerd het naar rechts afbuigende rots pad in te slaan. „No, no, por alla." En de Amerikaan onderwierp zich aan haar wensch op het gevaar af een veel langeren weg door de nachtelijke woeste eenzaamheid te moeten maken... Simpson bromde: „Goed, laten we aannemen, dat By ron geluk gehad heeft. Maar de geschiedenis is nog niet afgeloopen in dit land, waar alles wel behekst lijkt." „Wat wil je daarmee zeggen?" vroeg Butler. Op dat oogenblik begon het morse-apparaat in een razend tem po te tikken, waarop de telegrafist zich onmiddellijk meldde en dan de teekens begon af te lezen: „Bergstor- ting bij Quillatambo twee lama's met hun goudsta ven verloren Morris in kennis stellen, dat hij den weg zoo spoedig mogelijk laat repareeren." „Zie je wel," merkte Simpson op, „het is nog niet eens warm genoeg dat de sneeuw smelt en toch ineens deze bergstorting. Ja, ja, in dit vervloekte land weet men nooit, wat er gebeuren kan. Eeuwenlang ligt zoo'n on wrikbaar stuk rots ergens op zoo'n berghelling. En dan opeens, als die stomme Indianen over hun goden en geheimzinnige toovenarijen beginnen te praten, rolt zoo'n steen naar beneden. Ja, Butler, vroeger heb ik daar ook om gelachen. Ook over die rots, daar met dien uitspringenden hoek, die op een menschengezicht lijkt en ik lachte ook over die geheimzinnige geluiden van de bergtoppen in heete nachten... en toch...!" 's Middags kwam Byron aan, met achter op het muil dier zijn kleine vriendin, die hij „De Vroolijke Morgen ster" genoemd had. Deze „Vroolijke Morgenster" pronK- te in haar beste costuum, dat de Indiaansche zoowel voor de jaarmarkt als voor begrafenissen gebruikt: een groote puntige hoed en een soort keurslijfje van kers- roode stof op een violetten rok. Het was zonder twijfel een erfstuk, dat tot op haar bloote, volgens de gewoonte in sandalen stekende kleine voeten afhing. Dit prach tige kind van de Andes was misschien 15 jaar, vroeg rijp, zooals alle vrouwen van haar geslacht, die op 30- •jarigen leeftijd als oude vrouwen hun lama's over de bergen drijven. Maar op het oogenblik was het een jong meisje van een betooverende schoonheid en ze keek de wereld in met die groote verbaasde oogen van een ras, waarin de tranen van een eeuwenlange verknechting als het ware schemerden. Gracieus als een lama, met wiegende heupen, liet „De Vroolijke Morgenster" zich van haar muildier glijden, zonder haar scharlakenroode bundeltje los te laten. Het was een zwaar bundeltje, dat ze vol argwaan aan haar boezem drukte en dat ze zelfs aan Byron niet toestond haar af te nemen. „Ondanks dit alles, is dit toch een echt duivelsland!" mompelde Byron, nadat het meisje in de keuken ver dwenen was om voor het middageten te zorgen. „Weet jelui, wat die kleine in haar roode Poncho droeg? Stee- nen, ronde kiezelsteenen, de mooiste die ze vinden kon. Witte en zwarte, glimmend gepolijst door de bergstroo- men. Ze raapt ze op, staart langen tijd afwezig in de verte en dan stopt ze ze in haar bundeltje... Op onzen weg hierheen kwamen wij langs die rare Indiaansche afgodsbeelden en voor elk van hen bleef ze staan om hun eer te bewijzen, opdat ze zioh niet vijandig jegens onze liefde zullen betoonen. Naar elk van hen wierp ze een kiezelsteen of blies hen een haartje toe, dat ze met een allerliefst kreetje uit haar wenkbrauwen trok. Je lui ziet dus wel, dat ook hier de liefde pijn meebrengt!" Simpson had zwijgend het verhaal van Byron aange hoord. Plotseling wendde hij zich om en sprak: „Weet je wat ik in jouw plaats zou doen, Byron?" „Nu, wat dan?" „Ik zette die kleine op je mooiste muildier en ik stopte de zadeltasschen vol met de kostelijkste geschen ken, een zakje coca, je horloge een van die antieke, zil veren naalden en een Poncho met alle kleuren van den regenboog, en dan gaf ik dat muildier een schop en zou zeggen: Ingerukt, adderengebroed, maak dat je weg komt, onzalige Morgenster! Dat zou je redding zijn, besta jongen." „Wat een onzin, alsof je hier de schoonheden maar voor het oprapen hebt!" lachte de Amerikaan. „Nee, beste jongen, daar komt niets van in! Zekere en beetje jaloersch?" Simpson antwoordde niet, doch staarde zwijgend door het venster naar de rotsen in de verte. „Er is daarstraks een order voor je gekomen," meng de zich Butler in het gesprek, „dat je den weg naar Quillatambo moet herstellen!" „Ja," mengde zich Simpson tooh ook weer in het ge sprek, „je moet den weg repareeren. Met die ellendige vrouwengeschiedenis kan dat wel eens fataal voor je af- loopen!" „Nu is het genoeg," riep Byron woedend uit. „Wat heeft dat kind met de aanleg van Peruaansche wegen te maken?" „Byron", sprak Simpson ernstig, „stuur dat meisje weg! Je kent dit land niet!" „Waarom? Ben je bang voor wraak? Maar,dat arme kind was een wees en de familie is dolblij, dat ze een mond minder te vullen hebben. Heusch, Simpson, ik geloof, dat je spoken ziet!" Laat in den middag reed Byron, vergezeld door zijn vriendin weer weg. Ze had zich heftig verzet, toen hij voorstelde, dat ze in het huis achter zou blijven bij But ler en Simpson en als een kind, dat bang was alleen te blijven met spoken, had ze net zoo lang gejammerd, en met haar voetjes gestampt, tpt ze het spel gewonnen had... Tegen middernacht begonnen alle honden op het erf op afgrijselijke wijze te janken. Simpson, die bij het venster van zijn slaapkamer zat te rooken, had er op kunnen zweren dat hij heel langzaam een muildier langs den door de vollemaan beschenen weg naar be neden zag komen. Dat moest Byron zijn... Door een vreemde onrust gedreven deed Simpson wat gebruikelijk was:' Hij schoot in de lucht naar de volle maan, als moest nu carambaByron beslist van zijn kant ook een schot afgeven, zooals men een vriend uit de verte een „goeden avond" toeroept. Maar alles bleef stil: het muildier scheen zijn tred even te verlangzamen en weer omhoog te willen gaan, doch klauterde dan toch verder omlaag... Langzamerhand verdween elke twijfel. De schaduw van de kleine Indi- aanche met haar puntige, zilverachtige hoed zicht baar... Welk een waanzin om bij middernacht dit pad af te komen, dat door de lawinen in den loop der eeu wen uitgesleten was. Van Byron was niets te zien; ver moedelijk was de Amerikaan volgens zijn slechte ge woonte op den hals van z'n muildier in slaap gevallen. Simpson wekte den boekhouder en beide renden naar buiten. Tevergeefsch lokten ze de honden met hen mee te gaan. Meteen kwam de kleine Indiaansche de man nen tegemoet gesneld. Met ingetrokken schouders, als verwaohtte ze een pak slaag, greep ze Simpson's hand en wees zonder te spreken naar het muildier op welks rug lag vastgebonden Byron, of eigenlijk de overblijf selen van Byron, vreeselijk verscheurde stukken men- schenvleesch, die ze tusschen de rotsen als het ware bijeen had moeten zoeken. In Indiaansche manier, de woorden in lettergrepen brekend, probeerde ze iets te verklaren, schoot dan snel als een pijl dwars over den weg en sprong vóór een van beiden haar had kunnen tegenhouden, in den afgrond! Van de in het maanlicht, melkachtig witte rotsen verhief zich een donkere vo gel. De puntige hoed, die haar langzaam in de diepte nafladderde.... „Ik hebt het vooruit gezegd," knorde Simpson, ter wijl hij het lijk van Byron in een prachtige, gekleurde Poncho wikkelde, „het afgodsbeeld heeft zich gewro ken en 't is niet de eerstekeer! Butler keek hem ver bluft aan. „Natuurlijk," ging Simpson voort. „Het is alles de schuld van dat vervloekte vreemde huwelijk! De Indiaansche meisjes moeten volgens eeuwenoude ge bruiken huwen met zoo'n rots, die een, volgens de over levering, goddelijke gestalte heeft. Dit is ook met de schoone „Morgenster" gebeurd. Maar ze heeft de wet overtreden en daarom heeft ze natuurlijk Byron ge smeekt niet langs den rots op den weg naar Quillatam bo te rijden. Byron heeft natuurlijk niet willen luiste ren. De rots heeft zich gewroken. Zijn muildier is na tuurlijk uitgegleden over een lamahart, een van die vette lamaharten, die de een of andere aanbidder als offergave heeft neergelegd en let wel: noch het muil dier, noch de kleine Indiaansche is iets gebeurd alleen Byron is uit zijn zadel geslagen en in den af grond gestort..." Simpson stak langzaam zijn pijp aan, om na een paar trekken zachtjes te mompelen: „Waarom zij zich in den afgrond gestort hèeff? 'Misschien' uit' "vertwijfe ling om ons te bewijzen, dat haar geen schuld treft. Mis schien ook uit vrees voor de wrekende vergelding van de zijde van haar eohtgenoot uit rotssteen. Want die steenen echtgenoot vergeeft nooit... nooit..." Het oude stort in; de tijd verandert; maar uit het puin bloeit een nieuw leven op. Geloof is de schoonste kracht der ziel, waardoor de waarheid toegeëigend Wordt, die redelijke over weging buiten ons laat liggen. Wij moeten goede zorg wijden aan onze oogen, omdat wij er geen ander stel van hebben, dat ze kan vervangen; dit geldt ook van onze weinige geheel betrouwbare vrienden. 450. Langs met riet begroeide oevers, Langs een hooge heuvelrij, Trokken Pim en zijn brave makker Met hun scheepje snel voorbij. Maar nog sneller ging het vaartuig Van hun achtervolgers. Pim zag het snel, Och, riep hij wanhopig tot de anderen, Wat gaat dat vaartuig snel. 462. Het duurde niet lang of de zwarten Hadden hun bootje ingehaald En na een stevige worsteling werden zij Van hun schuitje afgehaald. De piloot verweerde zich dapper Ook Pim deed goed zijn best, Maar de kerels waren veel sterker, Wonnen het ten langen lest. 449. Het spreekt van zelf, dat de jongens pret hadden Nu hij de straf weer was ontgaan, Hij bleef schaterlachend, grinneken Bij de clown en het meisje staan. Daar hen ik lekker aan ontkomen, Zeide hij, grijnzend tegen die twee.... En heiden, het meisje en het clowntje, Lachten hartelijk met hem mee. 451. Nu trok het circus weder verder Voor het maken vaa een grooten tocht, De directeur had eindelijk toegegeven Dat de jongen dien tocht blijven mocht, Deze was nu erg in zijn nopjes Dat hij een baantje had. Hij was koetsier van den wagen geworden, Waarin de oerang-oetang zat.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 28