De roman van een hondenleven. WETENSWAARDIGHEDEN. WARE WOORDEN. HUMOR. Het gestoten luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 15 October 1932. No. 9159. ZATERDAGAVONDSCHETS Oorspronkelyke schets door SIROLF. Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden. „Baas", scheen Bello onze hond te zeggen, terwijl hij op zoo'n echt hondsch-vertrouwelijke manier zijn poot op mijn arm legde en zijn kop scheef hield, „baas, luister eens naar mij. Wat zijn jullie menschen toch armzalige stumpers. Nu ben jij een schrijver, nietwaar? Ik zie je tenminste altijd met je voorpooten op dat rare ding met toetsen slaan, zoodat het ding na een poosje „ting" zegt en dan is er weer een regel vol. Je zit soms uren te turen om een onderwerp of stof te vinden. En al dien tijd lig ik hier vlak bij je. En heb je ooit naar mijn leven gevraagd? Baas, baas. ik heb wat meege maakt. Ja zeker, want toen jij me uit het asyl haalde, omdat je een echte straathond wilde hebben die zijn veel dankbaarder en aanhankelijker zei je toen toen had ik al een heel hondenleven achter mijn rug. Ik ben toch zeker niet voor niks in dat asyl gekomen. Denk dat maar niet., baas. Ik kom uit een prima familie. Mijn pa was bekroond en had een stamboom met niets an ders dan beroemde namen. Mijn moe was in-fatsoen- lijk, al lier e voor de kar van een melkboer. Maar waarom diL jeugdgeschiedenis op te halen. Mijn leven begon pas, toen mijn moeder me uit de hondemand gooi de, omdat ik mijn zusje aldoor knauwde. Om kort te gaan, ik kwam bij een familie waar ik het best had. Ik moet erbij zeggen, dat ik van mijn moeder veel wijze lessen had gehad, zoodat ik van den beginne af aan mijn baas op de goede manier opvoedde. Die rare snij boon wilde me den eersten avond de beste in een kale mand in de keuken zetten. Maar daar maakte ik meteen een eind aan. Ik begon eerst met het keukenmatje te spelen. Och, ik amuseerde me tamelijk en sprong wat met het matje rond en deed net of ik woedend was en of dat dooie matje aldoor wilde wegloopen en dat ik het dan woedend moest verscheuren. Er was al gauw niets meer van over dat wat rafels. Mijn baas scheen iets gehoord te hebben en kwam in zijn pyama in de keuken kijken en wilde toen met me spelen. Ten min ste, hij pakte een mattenklopper en sloeg naar me. Toen beet ik nauurlijk in den mattenklopper. Maar dat scheen hij w'eer niet leuk te vinden. Het spelletje duurde ook niet lang en toen hij de keuken weer goed en wel uit was, begon ik maar wat te jammeren. Je moet toch wat doen, als je je verveelt? Weer even later komt de baas terug nu met de vrouw, die meewarig over mijn kop strijkt en iets zegt van „arm hondje, kan nog niet alleen van zijn moeder weg." Ik dacht, dat spelletje gaat best. En ik jammerde nog wat harder. De baas bromde en bibberde op zijn bloote voeten. "Laat hij me nou met mand en al meenemen naar de slaapkamer?! Maar ik dacht bij mezelf: ja, vader, dat is allemaal goed en wel, ik wil wel op die lekkere, zachte vacht voor je bed liggen, maar ik laat me toch niet koejeneeren met een mattenklopper. En ik jammerde net zoo lang voor zijn bed, dat hij zijn groote, warme hand op mijn kop legde, om me te streelen en zoet te houden. Nou, ik heb dien nacht lekker geslapen, op de zachte beren- vacht. met de warme hand van den baas op mijn kop. De baas had den volgenden dag een stijve arm en hij had geen oog dichtgedaan dien nacht, hoorde ik hem zeggen. Waarop zijn vrouw zei: jij hebt ook niks voor ■>en arm klein dier over. Maar op den duur wendde ik wel aan dien baas. En ik zou misschien nog 's nachts op het berenvel gesla pen hebben, als er niet. iets gebeurd was. Ik ben nogal onderzoekend van aard, weet je. En ik had opgemerkt, 'H de baas altijd iets naast zich had staan in een glas op zijn nachttafeltje, 's Morgens ging hij eerst altijd naar een andere kamer en gooide dan allemaal water over zich heen. En eindelijk kwam hij dan gekleed en wel uit dat kamertje en pakte dan iets uit het glas van zijn nachtkastje en stak dat ik zijn mond. Ik had al aldoor bij mezelf gedacht: dat is vast iets erg lekkers, ik zal eens zien of dat niets iets is, wat aardige hondjes ook graag lusten. Ik wachtte toen mijn kans af en liet de baas eerst naar dat kamertje gaan om met water te gooien. Toen hij daar goed en wel mee bezig was. ging ik naar het glas op het tafeltje, stootte het met mijn neus om en „hap", daar had ik het lekkers beet... het was hard... cn ik vond er niet veel lekkers aan. Daar om hield ik het stevig tusschen mijn tanden en rende ermee weg, om het ergens op mijn gemak te gaan be- kluiven... Maar nauwelijks ben ik de kamer uit, of de baas komt binnenstormen, ziet zeker het omgevallen glas en begint me in een woeste ren te achtervolgen. Onder-wijl blaast en sist hij op de gekste manieren en stoot woedende klanken uit, zooals ik nog nooit van hem had gehoord. Ik vlieg de straat op en de baas me na, met alleen maar een broek en een pyjamajasje aan! Ofschoon ik het veel te druk had met wegrennen, merk te ik wel, dat de menschen mijn malle baas allemaal nakeken en lachten, waardoor mijn baas nog woeden der werd. Hij kon geen woord uitbrengen en sputterde en siste alleen maar. Hoeveel straten ik zoo doorgerend ben, met den baas woest met zijn armen zwaaiend en sissend achter me aan, weet ik niet meer. Maar opeens grijpt een man met een pak met glimmende knoopen me onverhoeds beet en met zijn andere hand neemt hij mijn baas in zijn nekvel en brengt ons samen naar een kamer, waar nog meer van die mannen in uniform za ten. Later hoorde ik mijn baas zeggen, dat het een „politieposthuis" was. Mijn baas siste en proestte tegen een man in uniform, die achter een tafel zat, en die man vond dat niets prettig, want hij hield zijn hand voor zijn gezicht en zei allemaal harde woorden tegen mijn baas. Mijn baas nam toen een stuk papier en schreef daar iets op. Dat gaf hij aan den man achter de tafel. Die leest het en begint te brullen van het lachen. Mijn baas werd nog woedender en vliegt op mij af. Ik werd nog aldoor vastgehouden door den man, die me gevangen had. En samen braken de onverlaten nu mijn bek open en namen me dat lekkere dingetje af. dat de baas eiken dag in zijn mond had gestoken, zon der me er ook maar een krummel van te geven. Mijn baas liep naar een kraantje in een hoek van de kamer en spoelde het af. En laat hij nou het lekkers toch nog weer zelf in zijn mond steken! Opeens kon hij weer praten en ik hoorde hem woedend tegen de mannen in uniform brullen: Die smerige hond had mijn tanden ge-tolen! Konden jullie dat niet dadelijk zien!? ^ou, wat er verder gebeurd is, is gauw verteld. Mijn baas liet me bij die mannen achter en al gauw kwam er een man met een mand en die bracht me naar het asyl. Daar was weer een andere man, die zei: 't Zal mij benieuwen of er nog zoo'n groote idioot gevonden wordt, die die hond neemt. Nou, en toen kwam jij, baas, en nam me mee. Is dat een roman of niet?" Is het U bekend: dat Robinson Crusoë ongeveer honderd jaar gele den door een professor in het Latijn werd vertaald! dat aardwormen muzikale geluiden kunnen voort brengen, volgens geleerden? dat de walrus in den Engelschen dierentuin per jaar 4000 K.G. schelvisch eet? d a t de vleeschetende dieren per jaar daar 220.000 K.G. paardenvleesch oppeuzelen? dat het eten en drinken van alle dieren in der. Engelschen dierentuin ongeveer f 150.000 kost? dat het minstens twee weken kost om een goeden doedelzak te maken? dat het in Engeland tegen de wet is, om een zwaan te koopen? Een weduwe op Sumatra zet een mast met een klein vaandel voor haar woning. Zoodra het doek verbleekt en gescheurd is, mag zij hertrouwen. Borneo heeft gemiddeld per jaar ongeveer 200 on- weders. Hanengevechten waren reeds in de oudheid in zwang. Volgens een verzekeringsmaatschappij te New York zijn baseball, zwemmen en worstelen de gevaar lijkste sporten, omdat daarbij de meeste ongelukken voorvallen, terwijl tafeltennis het minst gevaar op levert. Het oudste spel ter wereld is het werpen met dob- belsteencn. Men heeft langs kunstmatigen weg een hitte van 20.000 graden kunnen opwekken, dat is ruim drie maal zoo heet als ditte, welke men in de zon ver onderstelt. De kubieke inhoud van een menschelijken schedel is 1400 tot 1500 kub. c.M. Daar is niets, neen niets edels of goeds, dat steifl en vergeten wordt. Laat ons dit vast gelooven! o Zaai een daad en gij oogst een gewoonte; zaai een gewoonte en ge oogst een karakter; zaai een karakter en ge oogst een levenslot. o Denken en doen, doen en denken, dat is de som van alle wijsheid. o Kennis is de eenige bagage, die men onderweg niet kan verliezen. o De groote natuurwet is: probeer en gij zult de kracht hebben; maar zij, die niet probeeren. hebben ook niet de kracht. o Volmaakt geluk en rust zijn moeilijk te verkrijgen, want ons leven ligt midden tusschen de moeiten en de smarten van het verleden en de zorgen en de gevaren der toekomst. —O Mislukking is in zeker opzicht de groote weg naar succes, omdat we, telkens als wij zien, wat fout is. er toe gebracht worden te zoeken naar wat juist is en iedere nieuwe ervaring onthult de een of andere vergissing, die we een volgend maal zorg vuldig dienen te voorkomen. „B-e-d, bed", zei de onderwijzeres voor de twintigste keer tegen het achterlijke leerlingetje. „Begrijp je het nu, Miesje?" „Ja, juffrouw," zei het kind gedwee. Toen begon de juffrouw weer de heele les met de kin deren te herhalen. Ieder moest een woord spellen. Ein delijk was Miesje aan de beurt. „Wel Miesje," zei de juffrouw, „hoe spel je nu ook weer het woord bed?" „Ik weet het niet meer, juffrouw", zei het kind. „Wat, weet je het niet meer?" vroeg de juffrouw. „Nu nog eens, b-e-d is, waar je in slaapt. Wat is 't nu?" „Mijn nachtponnetje, juffrouw!" zei Miesje verheugd. Bill: Zoo. dus Gerritsen is dood? Liet hij zijn vrouw veel achter? Boll: Bijna eiken avond! Hij: Geloof je aan voorteekenen? ZijJa. Hij: Ik droomde vannacht dat je van me hield! Wat zou dat beteekenen? Zij: Dat je droomde. X.: Ik ben nu zoo ver, dat ik niet meer dan dertig seconden noodig heb om me 'smorgens te scheren. Y.: Hoe heb je dat voor elkaar gekregen? X.: Ik gebruik nu alleen maar korte vloeken! Ik zal je nooit kunnen vergeven, zei de jongeman, na de kleine ruzie met z'n meisje, dat je mo gisteren eend hebt. genoemd! Maar lieveling, zei 't meisje blozend, jc weet toch, hoe dol ik op eend ben? Met een blijde kreet sloot hij haar aan zijn hart. 465. Een hevige storm was opgestoken, Een orkaan midden op zee, Golven sloegen over de dekken, Braken weldra het schip in twee. Reddingsbooten liet men nu zakken, Maar geen, die zeekre redding bood, Alle booten sloegen te pletter, Tegen de verongelukte boot. 467. Helaas het schip verdween in de golven, Scheen met man en muis vergaan. Golven bedekten menschen, dieren, Rolden telkens opnieuw weer aan. Noodkreten klonken uit het woeste water, Beden om hulp uit het razend schuim, Boven de menschenstemmen klonk het brullen, Van de circusdieren in het ruim. Eindelijk bleef de wagen stilstaan. Eindelijk scheen de tocht volbracht. Men was tenslotte bij een grot gekomen, Donkerder dan de zwartste nacht. Andere wilden kwamen aangeloopen, Keken nieuwsgierig naar de twee, Zooals kooplieden op de veemarkt, Kijken naar het uitgestalde vee. 466. Hortend, stootend, krakend, ging de wagen, Langzaam liepen de ossen voort. Door een streek eenzaam en verlaten, Een droevig, dor verlaten oord. De blanken konden nu en dan een kreet hooren. Door den wilden koetsier geslaakt, Achter den wagen werden de gevangenen. Door een wilde schildwacht bewaakt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 21