KEG® illtlltl llillis- Mimnilt- Luilnillii GEESTELIJK LEVEN. Moderne Foto's en Vergrootingen WAND KOFFIE MOLEN KOFFIE GOD. GLASTRA'S voor St. Nicolaas. ARPAD MOLDOVAN, EEN PRIMA Zaterdag 5 November 1932. SCHAGER 76ste Jaargang No. 9171 COURANT. blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder- Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co, Schagen. Zaterdag. Bij inzending tot 8 morgens 8 uur, worden Adver- I nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. J POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f 0.85, Iedere regel meer 15 cent (bewijsno, inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. eerste blad DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN MET zeer veel opgewektheid ga ik mijn arti kel over God vervolgen, omdat ik van ver schillende zijden brieven heb ontvangen en mij gebleken is hoe de Godsvraag staat in de be langstelling van vele menschen. En het is voor mij een hoogst aangename gedachte te bemerken dat de „Geestelijke Levens" zulke belangstellende lezers hebben. De briefschrijvers uit Alkmaar, Schagen, Barsingerhorn, Enkhuizen en Sneek zullen 't mij wel niet kwalijk nemen, dat ik hunne brieven niet afzonderlijk beantwoord Wanneer zij dit artikel lezen, zullen zij bespeuren, dat ik wat zij schreven, ernstig heb overdacht. Of ik hen geheel zal bevredigen, overtuigen? Ik weet 't niet. In ieder geval zal ik er mijn best toe doen. In het vorige artikel kwam ik tot de conclusie: God is, wat de menschen er van maken. Hiertegen wordt in één der brieven de opmerking gemaakt: „ik zou willen zeggen: God is God, m.a.w. Hij gaat ons begrijpen verre te boven. Hij blijft, ook wanneer Hij zich openbaart mysterie (een ge heimenis, Astor), waarvoor wij ons te buigen heb ben. Uw artikel lezend, krijg ik den indruk, dat gij „Astor" als rechter zult uitmaken hoe God moet zijn". Ik ben blij, dat deze opmerking is gemaakt. Zij geeft mij een uitnemende gelegenheid om eenige Xtharhétil te brengen in 'bij velen bestaande ver warring. Als iemand zegt God is God en Hij gaat ons be grijpen te boven, dan dringt zich bij mij terstond de gedachte op, dat degene, die zich aldus uitlaat, toch niet geheel los is van wat hij (of zij) van jongs af aan heeft geleerd en in zich opgenomen. Immers daaruit spreekt duidelijk de overtuiging God is er. Dit wordt als axioma (d.i. als onbetwistbare grond waarheid) aanvaard. Hiertegen heb ik evenwel zeer ernstig bezwaar. Als wij zuiver en onbevangen willen redeneeren, mogen wij niet van zulk een axioma uitgaan. Wij hebben ons te plaatsen tegenover de werkelijkheid, de zichtbare en tastbare werkelijkheid, waarin wij leven en tegenover ons eigen zieleleven. En het is onze taak om een poging te doen deze werkelijk heid en ons eigen zieleleven te doorgronden. Ik geef onmiddellijk toe, dat dit ons voor groote moeilijkheden plaatst, maar het is noodzakelijk. En dit doende zullen wij altijd weer komen te staan voor het mysterie. Want, zelfs al zou het ons bij uiterste herseninspanning gelukken (en ik meen dat dit mogelijk is) iets tc begrijpen van de wetten in de zichtbare werkelijkheid in de wereld der ver schijnselen dus en in ons eigen zieleleven, dan nog blijft 't ons onmogelijk, de daarin werkende, drijvende kracht te doorgronden. Wij kunnen na speuren in welke richting deze kracht drijft. Verder kunnen we niet komen. Zoo is 't ons mogelijk om bijvoorbeeld de wording van een plant na te gaan. Eerst heeft de bevruch ting plaats. Het stuifmeel wordt door de meeldra den op den stamper gebracht. Daarna vormt zich bet kiemkrachtige zaad. Dit zaad komt in den vochti- gen bodem tot ontwikkeling. Het zwelt. Het vormt wortel en stengel. De wortel neemt het voedsel uit de aarde, de stengel en de bladen gaan groeien. Zij beschikken over ademhalingswerktuigen. Er is een bewonderingswaardig groeiproces een omzet ting van al wat de plant aan den grond en de lucht onttrekt in datgene wat wij bij de plant opmerken stengel, blad, bloem, vrucht. Onderzoekers die ïoet eenige-honderden-malen-vergrootende microsco pen werken zijn in staat met groote nauwkeurigheid al het gebeuren het gansche groeiproces te be schrijven. Maar tot één ding zijn ze onbekwaam en dit ééne is: den grond, de oorzaak van dit gebeu ren aan te wijzen. Wat ik hier heb gezegd van de plant, geldt van alles. °c menschen zijn razend knap zij kunnen u heel veel vertellen over scheikundige verbindingen, over moleculen, atomen, electronen, waaruit alles is opgebouwd; zij kunnen u spreken over magne tisme en electriciteit; zij gebruiken deze geheim zinnige krachten om wonderen van techniek te scheppen. Maar diezelfde geleerde menschen staan verlegen, wanneer hun gevraagd wordt waardoor het mogelijk is, dat die chemische verbindingen plaats hebben, dat de onzichtbare electronen weer werelden vol beweging op zich-zelf zijn. En zelfs indien het mogelijk zou zijn die onbegrijpelijk kleine deelen nader te leeren kennen, mitsgaders de wet ten, waaraan zij gehoorzamen, dan nóg staan zij ten slotte voor het groote geheim: wat zit er achter, waarom geschiedt dit alles zóó als het geschiedt. En zij eindigen met het bekende woord van den grooten onderzoeker Dubois-Reymondt: Ignoramus et ignorabimus, d.i. wij weten het niet en wij zul len het niet weten. Er zal wel niemand wezen, nóch onder de zéér ontwikkelden, nóch onder de onontwikkelden, die er niet van overtuigd is, dat wij hoe diep we ook doordringen in de werkelijkheid, hoe ver wij ook vorderen in het naspeuren van de wetten, waaraan al het gebeuren onderworpen is ten slotte komen te staan voor een vraagteeken. Of laat ik het aldus zeggen: voor de groote vraag, n.1. waardoor wordt alles veroorzaakt? Of nog anders: voor de vraag, wat is de diepe grond van alle gebeuren, van het eeuwige worden? Nu is het een zeer opmerkelijk verschijnsel, dat een mensch zich niet tevreden kan stellen met een vraag als antwoord op zijn hartstochtelijk zoeken naar waarheid, naar zuiver begrip. En het gevolg daarvan is, dat hij er zoo gemakke lijk toe komt om die vraag te beantwoorden met zijn fantasie en er iets schijnbaar positiefs voor in de plaats te stellen. Hij lost de moeilijkheid op dooreen woord. Hij zegt de groote oorzaak van alles is God. Hij zet achter alles, en hier wordt hij eigenlijk weer volkomen aan het kind gelijk, een persoon als eerste maker. Zoo doet b.v. de Jezuïeten pater F. Hendriks in zijn hij duizenden verspreide boekje „De gouden keten der waarheid", waarin de katholieke geloofsleer wordt uiteengezet. En hij zegt: „Daar nu niets zich zelf kan veroorzaken, vóórdat het bestaat, moet er noodzakelijk een Eer ste Maker als Eerste Oorzaak zijn geweest, die zijn bestaan niet van een andere ontving, dat is: 'die geen oorzaak had, maar Zijn bestaansgrond in Zich Zelf heeft." Ik heb tegen deze uitspraak (welke door duizen den roomsche, protestantsche, joodsche, enz. menschen wordt beaamd) mijn bezwaar. Welk recht hebben wij om van een eerste oorzaak, een eerste maker te spreken? Het heelal en al wat 't te zien geeft wordt toch niet gebouwd als een huis, gemaakt als een stoel of kast! Mij lijkt het veel logischer om te spreken van de eeuwigheid van het Al, met zijn altijd doorgaande wisselingen. Een begin kan ik mij niet denken. De stoffelijke wereld is er steeds geweest zij heeft in de mil- liarden, in de billioenen eeuwen ontzaglijke veran deringen ondergaan. Daar is b v. een tijd geweest, dat onze aarde gevormd werd, op die aarde heeft het plantenleven, het dierenleven zich ontwikkeld. Daar zal een tijd komen, waarop die aarde verdwijnt, d.w.z. dat de stof, welke haar formeert in andere vormen zal overgaan. Werelden komen en werei- den vergaan. Maar de stof, waaruit die werelden en gansch de mcnschheid, welke in deze wereld leeft en werkt, lacht en schreit, hoopt en gelooft, blijft. Zoo min als er ooit een begin is geweest, zoo min zal er ooit een einde zijn. Want wij kunnen ons het niet nooit denken. Hoe moeilijk ons ook moge vallen, ons oneindigheid en eeuwigheid te denken, toch liggen ons deze be grippen veel nader dan eindigheid en tijdelijkheid. Indien wij echter en ik persoonlijk ben er van overtuigd, dat wij hiertoe moéten komen aan vaarden dat het heelal, het Universum, eeuwig en oneindig is, dan kunnen wij niet spreken van een eerste oorzaak, een eerste maker Dan kunnen wij alléén gewagen van een eeuwige kracht, welke al tijd door in het Universum werkzaam is. Dan moe ten wij komen tot deze conclusie: er is slechts stof en kracht, welke in deze stof werkzaam is. Die kracht noemen wij geest. Deze geest, is niet te don ken buiten de stof. Geest en stof zijn onafscheide lijk verbonden. Ze zijn het onzichtbaar bewegende en het zichtbaar bewogene. Wanneer wij op dit standpunt staan, kunnen wij in geenen deele aanvaarden, wat de bovengenoem de pater zegt, n.1. dat er is een Maker, een eerste Wezen en dat dit is oen met verstand begaafd we zen, 't welk afzonderlijk, als afgesloten geheel op zich zelf bestaat en dus een Persoon is. Mijns inziens moeten wij langs den weg van het vrije, door aangeleerde dogma's niet belemmerde, denken, noodwendig komen tot de opvatting: in het heelal, in ai het zintuiglijk waarneembare is één alles drijvende kracht. Deze kracht kunnen wij God noemen. Ik doe het bij voorkeur niet, omdat daaraan voor de over- groote meerderheid der menschen juist die idéé „Persoon" vast zit. Het komt mij voor, dat wij be ter doen, wanneer wij deze kracht den naam geven van Het Leven. De trouwe lezers mijner artikelen zullen zich herinneren dat ik meermalen dezen naam heb ge bruikt. Hij lijkt me daarom zoo uitermate geschikt, omdat daarmede het karakter van die kracht ge- Schoenhandel MOLENSTRAAT C 27 Schoenmakerij SCHAGEN. Uitsluitend le klas schoenwerk voor zeer lage prijzen.. In alles groote sorteering. kenschetst wordt, omdat door die kracht alle le vensverschijnselen worden teweeggebracht. Daarom noem ik Het Leven bij voorkeur het Scheppende Leven. o Ik komt nou even terug op het boven aangehaal de en speciaal op het zinnetje „uw artikel lezend, krijg ik den indruk dat gij „Astor" als rechter zult uitmaken hoe God moet zijn." Hiertegen moet ik mij zoo scherp mogelijk verzet ten. Uit al wa t ik schrijf en schreef blijkt toch wel het tegendeel. Ik schep mij zelf geen Godsvoorstelling, welke ik poog te handhaven en te rechtvaardigen. Ik probeer slechts langs den weg van logische redeneering te komen tot het zuiver begrip der werkelijkheid, waarin wij leven. Ik doe dus juist het tegenovergestelde van wat talloozen deden en nog doen. Ik verwerp dus iedere thoedicée (dit is een Grieksch woord, dat beteekent: recht vaardiging Gods). De gewone, algemeen verbreide manier van doen bij de Godgeloovigen is juist deze: zij hebben een bepaalde Godsvoorstelling, zij zeggen b.v. God is liefde, God is rechtvaardig. Maar zij zien duizenden dingen, die daarmede in strijd zijn. Dan redenee ren zij aldus: wij zien wel veel, dat ons aan Gods liefde en aan Gods rechtvaardigheid doet twijfelen, maar wij onderdrukken dien twijfel, want wij men schen kunnen over God niet oordeelen En gemeen lijk beroept men zich dan op het bekende woord: „Gods wegen zijn ondoorgrondelijk". Dit wil zeggen, dat zij zich van de moeilijkheid afmaken. Zij durven (m.i. omdat diep in hun onderbewust zijn de vrees nog sluimert) hun Godsidée niet los laten en daarom suggereeren zij zich zelf dat, on danks alles en in strijd met hun redelijk denken, God toch is zóó als zij Hem wenschen te zijn. De zaak staat dus voor mij aldus: Ik zie de wer kelijkheid, waarin wij leven en waarvan wij als menschen een onderdeel vormen als een oneindig eeuwig geheel, dat in voortdurende beweging is, in eeuwige wording. En in die werkelijkheid, d.i. der halve in die eeuwige wording is het drijvonde, het bewegende, de onzichtbare geest, „Het Leven". Dit Leven is dus niet een afgesloten, afzonderlijk op zichzelf bestaand geheel, niet een Persoon, waaraan verschillende (altijd aan het mensch-zijn ontleende) eigenschappen kunnen worden toegekend. De vraag echter, welke zich nu aan ons opdringt is deze: kunnen wij nog iets verder komen? De beteekenis van deze vraag is: zijn wij wellicht in staat (óók al geven wij toe dat wij dit „Leven" nooit zullen kunnen waarnemen anders dan in zijn werken in de zichtbare wereld der verschijnselen) iéts naders van dit „Leven" te zeggen? Of met andere woorden: kunnen wij menschen die allesdrijvende kracht alleen maar erkennen (de .volksmond zegt zéér terecht: er moet toch wat zijn!) of is het ons mogelijk iets van de bedoelingen dier kracht te doorgronden? Ik heb mijn antwoord hierop gevonden en ik wil het hier mededeelen. En uit dit antwoord zullen de lezers kunnen opmaken, dat, waar ik een Maker, een Schepper, een goddelijke Persoon verwerp, ik niettemin een geloovige ben. Want ik ben gekomen tot deze overtuiging: Het Leven is een redelijke kracht. Daarmede bedoel ik, dat het door het Leven bcheerschte worden, d.i. het. eeuwige gebeuren niet zinloos is, niet een bloot mechanisch gebeuren, maar dat dit worden gaat in een bepaalde richting. En deze richting is de verwe zenlijking van het Leven-zelf in het Universum. Wat beteekent dit? Dat alles zich voortbeweegt naar hoogere rede lijkheid! Van het eenvoudige tot de meest artistieke uitvoering Groote keuze in alle soorten LIJSTEN. Bestellingen voor St. Nicolaas gelieve men ZOO SPOEDIG MOGELIJK te doen ora teleurstellingen te voorkomen. Geopend dagelijks van 8—8 uur; 's Zondags den gehoelen dag tot n.m. 10 uur. FOTOGRAFISCHE ATELIER NIEUWE NIEDORP. - GERUISCHLOOZE bij Inlevering van 30 bons uit de pakjes 65-55-50-45-37#-30 en 24 ct. per half pond Wij kunnen nog een stap verder gaan. Wij kun nen betreden het terrein van ons eigen zieleleven. Wat bespeuren wij dan? Dat er verschillende dran- gen in ons werkzaam zijn en dat t dikwijls moeie- lijk, ja zelfs onmogelijk is om uit te maken welke drang overheerschend is bij onze gedragingen. Maar één ding ervaren wij met absolute zekerheid, n.1. dat in ons werkzaam is de drang om onszelf als persoonlijkheid te handhaven en als persoon lijkheid ons te ontwikkelen. (Hiermede is niet in strijd, dat benauwend veel menschen om allerlei re denen hun persoonlijkheid verwaarloozen of prijs geven. Want zij, die dit doen, voelen het altijd als iets verkeerds, dat zij tegenover hunne medemen- schen gewoonlijk trachten goed te praten). En daar om acht ik het niet gewaagd te komen tot deze slot som: Het Leven want daardoor wordt deze drang gewekt, daarin wortelt immers alle gebeuren werkt in de wereld teleologisch, d.i. doelstellend. Op een m.i. treffende wijze wordt deze opvatting versterkt door wat wij weten van den oorsprong en de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid. Wanneer wij volledig hebben afgerekend met de kinderlijke bijbelsche voorstelling, dat de mensch op een zeker tijdstip kant en klaar door God is ge schapen, en in een paradijs heeft geleefd tot zijn zondeval dan zijn we toegankelijk geworden voor wat de groote onderzoekers (als baanbrekers noem ik Jean Lamarck en Charles Darwin) ons hebben geleerd. En dan zien wij, hoe de oermensch in een verleden, dat millioenen jaren achter ons ligt, nog een zuiver dierlijk wezen was. Maar tegelijkertijd merken wij op, dat in dien mensch hoogere strevin gen opkomen en naast het dierlijke, instinctieve le ven zich het geestelijk leven gaat ontwikkelen, dat een neiging ontstaat om te komen tot een bewust leven en tot uitgroei tot persoonlijkheid. Heel de menschheidsgeschiedenis en ondanks de vele eeuwen, welke zij heeft doorloopen is zij nog jong leert ons, dat er in haar valt te onderkenen een vergeestelijking. Ik acht dit iets van buitengewoon groot belang. Dit schenkt ons een geloof van groote waarde. Dit leert ons op Het Leven vertrouwen! En wanneer men mij tegemoet voert, dat ik het persoonlijk-Gods-geloof bestrijdend, den menschen veel ontneem, dan zeg ik dat ik veel méér terug geef. Want ik poog de menschen te verlossen van het gelóóf in een Wezen, dat niet bestaat, om hen te voeren tot het idealisme-brengend geloof in een redelijke kracht, in het Scheppende Leven, d.i. in een onloochenbare kracht. Ik geloof dat dit Leven het albeheerschende, al omvattende, aldoordringende is in het Heelal. Er is niets buiten dit Leven. Alles wat wij waar nemen om ons en in ons, wordt er door bewogen. En ziehier de waarde van dit Levcnsgeloof! j daarin is de bron van ons onverwoestbaar idealisme. Door dit geloof krijgt ons idealisme een vasten grond. Het steunt op de overtuiging, dat niet alleen alles in de wereld gaan moet, zooals het moet, maar dat deze gang voert naar hooger, naar beter, naar licht, naar waarheid, naar liefde. Want het scheppende Leven is niet redeloos, me chanisch, werkzaam, maar redelijk. Zou misschien hieraan ook hebben gedacht de schrijver van het Johannesevangelie, die zegt: in den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God? Mij is ook gevraagd om den persoon van Chris tus te behandelen. Hieraan kan ik in dit artikel niet voldoen. Misschien in een volgend. Ik moet het thans laten bij wat ik schreef. Ik heb mijn best gedaan zoo duidelijk mogelijk te zijn, ook voor eenvoudige lezers. Ik hoop hartelijk dat mijn pogen niet heelemaal heeft gefaald. ASTOR.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 1