De speurhond.
WARE WOORDEN.
HUMOR.
Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten,
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 19 November 1932. No. 9179.
ZATERDAGAVONDSUHET8
Vrij bewerkt naar het Engelsch van Frederick Skerry,
door SIROLF.
(h'adruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
DIXON, de nieuwe sheriff, vertrouwde op het
feit, dat hij nog onbekend was in de streek,
om snel en onopgemerkt Forks Village binnen
te komen en Budd Dill bij verrassing te arresteeren.
Dit moe9t voor alles snel gebeuren, omdat hij wist,
dat Budd thans in Forks Village zich ophield. En on
opgemerkt, omdat hij het een en ander wist omtrent
de vrienden en geburen van dezen meneer Budd. Een
ruw. grof gezelschap moest dat zijn, gauw klaar met
geweld en zeer vijandig gezind tegen iedere vreemdeling
in hun gemeente. Forks Village lag in een vallei aan
den oever van de groote rivier, die grenslijn tusschen
twee districten vormde. Nixon had uitgerekend, dat
hij tegen den avond in Forks Village moest aankomen,
juist op het oogenblik, dat de mannen thuis zouden
z(jn na een dag harden arbeid op dt uitgestrekte ak
kers.
Onweders echter wachten niet op een nieuwbenoem-
den sheriff of op het gerecht en de plotselinge wolk
breuk. die den weg in een rivier van modder herschiep,
en het rijden met een auto zeer gevaarlijk maakte,
overviel Nixon terwijl hy nog maar een kilometer
van Forks Village af was. Het rijden in het noodweer
in de kleine twee-persoons auto, was zeer inspannend,
omdat hij elk oogenblik kon slippen en tegen een boom
te pletter vallen. Nixon was dan ook blij, toen hij ein
delijk de verlichte vensters van het ruwe houten ge
touw zag, niet veel meer dan een schuur, dat als
winkel en herberg van-het dorp dienst deed. Hij was
niet van plan geweest hier af te stappen en als het
ware in dit centrale oord voor de uitwisseling van
dorpsnieuws zijn komst aan te kondigen. Maar aan
den anderen kant voelde hij niet veel voor een auto-
ongeluk.
„Bovendien," zoo redeneerde hij, „zou de regen, die
voor hem het rijden zoo gevaarlijk gemaakt had, ook
anderen beletten in dat noodweer uit te gaan en Budd
Dill te waarschuwen."
Terwijl hij voorzichtig de auto tot stilstand bracht,
verlichtten zijn koplampen drie zeer wrak uitziende
havelooze auto's, die langs den weg stonden. Tevens
zag hij een man den weg oversteken en den winkel
binnengaan. Bij zijn binnenkomst en zijn bijna onmerk
baar gebaar, stond een van de vijf mannen, die In de
herberg op kisten en oude stoelen in het rond zaten,
op en verdween kalmpjes door een achterdeur. Het
was alsof de wacht werd afgelost; alsof een van de
zes voortdurend op wacht moest staan. De nieuw aan
gekomene schudde het water van zijn jas, toen Nixon
de deur opende. De mannen, die ln het rond zaten,
keken even op. Twee van hen knikten flauwtjes bij
wijze van groet, doch allen gingen zwijgend door met
hun verschillende bezigheden pijpjes smoken, een
punt aan een stok snijden, enz. De man, die vlak voor
Nixon was binnen gekomen,, bleef met zijn rug naar
den scheriff staan, alsof hij niet eens gemerkt had, dat
er nog iemand was binnen gekomen. Nixon liet zijn
blikken eens over de ruwe strakke gezicnten gaan en
slenterde dan naar een hoek van het vertrek, waar de
winkelier bezig was, pakken boodschappen gereed te
maken.
Het hevige gekletter op het dak van den regen hield
op en de stemmen van de aanwezigen konden nu ge
makkelijk onderscheiden worden.
,,'t Schijnt op te klaren!" merkte Nixon op, „het
ziet er naar uit, dat ik wel naar Heddon door kan rij
den!" Hij sprak zoo luid, dat de anderen hem moesten
verstaan, terwijl hij scherp zijn ooren spitste, om op te
vangen, wat de mannen zouden zeggen.
„Ja, het lijkt wel zoo," antwoordde de winkelier, zon
der veel belangstelling. Evenals de mannen in de
kamer werd hij niet misleid door Nixon's opmerking!
over Heddon. Nixon had evengoed precies het doel van
zijn komst kunnen zeggen, zoo nauwkeurig was men
in Forks Village al over hem ingelicht. En ofschoon de
schijn tegen hem was, wist men in Forks Village ook
heel goed, dat Budd Dill deze keer zoo onschuldig als
een pasgeboren kind was, ten opzichte van den moord
op den veehandelaar, die vorige week had plaats ge
had. En Budd Dill voelde er weinig voor om onschul
dig een paar maanden in hechtenis door te brengen,
voordat zijn onschuld zou zijn bewezen.
Nixon stond op het punt om weg te gaan, toen hij
opmerkte, dat de mannen in een geheimzinnig gesprek
geraakt waren. Hij rekte zijn aanwezigheid dus nog
wat en probeerde af te luisteren, waarover ze het had
den.
„Dus hij heeft het toch gedaan?" vroeg een van de
mannen, aan dengeen, die vóór Nixon was binnengeko
men.
De man, die zijn natte jas weer aantrok, knikte som
ber.
,Jk werd door den regen opgehouden," sprak hij,
„maar voor ik wegging, ging ik even naar ze toe, om
een hooivork te leenen. Ik was drijfnat toen ik bij ze
kwam en er brandde licht in de keuken. Maar ik zag
niemand. Nergens was Bill te zien. Er stonden borden
op tafel en ik dacht bij mezelf: Misschien is er weer
herrie geweest! Ik liep dus door naar de schuur en
wat denken jullie, dat Ik daar zag? Het was er dood
stil. Net alsof er pas iets vreeselijks gebeurd was. Er
was geen teeken van leven, behalve dan het stampen
en snuiven van het vee. Ik loop door naar achteren en
dan opeens hoor ik een schot. Toen wist ik wat er ge
beurd was, tenminste ik vermoedde het."
De man onderbrak zijn verhaal om zijn pijp weer
aan te steken, deed een paar halen en wilde dan op
nieuw beginnen.
Nixon, die met stijgend ongeduld had toegeluisterd,
kwam een stapje dichterbij.
„Wel," ging de man voort, „toen ik heelemaal ach
teraan kwam, zag ik Jerry staan, met de revolver in
de hand, terwijl hij neerkeek op de roerlooze massa,
aan zijn voeten. Ik zag dadelijk, het het Bill was. Jerry
scheen het vreeselijk te vinden, want ondanks alles,
moest hij veel om Bill gegeven hebben.
De mannen in de herberg knikten instemmend en
de verteller ging voort: „Dat ziet er niet best voor je
uit, Jerry," sprak hij, „maar ja, praatjes van de men-
schen doen veel
„De praatjes kunnen mij gestolen worden," viel
Jerry woedend uit, zijn gezicht wit vertrokken, „ik
weet nu nu het te laat fs wat een idioot ik ben
geweest om naar de praatjes te luisteren. Oude wij-
vengeklets en praatjes van jaloersche kerels! Ze kon
den Bill niet krijgen, hij hing nu eenmaal aan mij en
daarom vertelden ze allemaal leelijke dingen van
hem
Nixon trad op de groep mannen toe. Ofschoon die
kerels ruw en bandeloos waren, leek het hem toch niet
mogelijk, dat ze openlijk een van hun mededorpsbewo
ners van moord beschuldigden, zonder overtuigend
bewijs.
„Wie," vroeg Nixon gestreng, „is die Jerry, waar
over jullie spreken?"
De man met de natte jas keek op en antwoordde:
„Wel, weet U dat niet? Dat is Jerry Dill. Ze noemen
hem ook Budd Dill. Ik dacht dat iedereen hier in de
buurt wel van Bill en Dill had gehoord!"
„Heb ik goed gehoord," vroeg de sheriff, „dat Budd
Dill hem vermoord heeft?"
„Men zou het zoo kunnen noemen," gaf de man toe.
„In naam der wet, als sheriff van deze streek...."
begon Nixon streng.
„O," viel de man, die het verhaal gedaan had, hem
in de rede, „Ik denk niet, dat er veel aan te doen is.
Net als ik tegen Jerry zei. tegen praatjes kun je toch
niet op! En de praatjes waren nu eenmaal tegen Bill"
„Maar," vroeg Nixon, terwijl zijn nieuwsgierigheid
zijn beroepsijver overtrof, „wat waren dat dan voor
praatjes over die Bill?"
„Och," antwoordde de man, „je kunt er nooit op aan,
hij moet een van de kinderen van het dorp leelijk
mishandeld hebben! Maar Jerry zegt, dat als dat kind
Bill niet geplaagd had, dat Bill haar dan nooit gebe
ten had!"
„Wat!?" riep Nixon „gebeten?! Wat was die Bill dan
voor een vent?"
„Bill?" vroeg de verteller, „wel, dat was de hond van
Budd Dill
„Ja," ging de man met de natte jas voort, terwijl hij
met een onschuldig gezicht naar Nixon keek, terwijl
zijn vrienden grijnsden. „Bil was de beste herdershond
hier uit de streek. Maar ja, de praatjes hier zijn nu
eenmaal zoo, dat als een hond een kind bijt, dan gaat
het kind dood, als de hond niet doodgeschoten wordt
en dus deed Budd Dill het
Nixon onderdrukte een verwcnsching. Hij keek in
de grijnzende vijandelijke gezichten, draaide zich dan
om en sloeg de deur achter zich dicht.
Even later hoorden de mannen den auto weg rijden.
De man met de natte jas klopte de asch uit zijn pijp
en sprak: „Gelukkig, dat ik die wagen van den sheriff
ken en ik denk zoo, dat Budd Dill nu wel aan den
anderen kant van de rivier moet zijn, in veiligheid
Laat een scherp of boos woord onopgemerkt! Het
antwoord alleen maakt den twist.
Bijna alle kinderen zijn wel degelijk ontvankelijk
voor een woord of een blik van goedkeuring, voor een
blijk dat de opvoeder opmerkt, dat zij hun best doen
en zonder uitzondering stellig zijn ze gevoelig voor het
onaangename van onverdienden blaam.
o
Voedt voortdurend gedachten, die goed zijn. en uw
leven zal ook goed zijn!
o
Geen rusteloos zwerven en smachten
Is 't leven: een Doel licht ons voor,
En worstelend winnen wij krachten,
En dwalende vinden wij 't spoor.
De wortel heet tevredenheid;
De takken heeten stevigheid;
De bloemen heeten lieflijkheid;
De vruchten heeten zaligheid;
De heele boom heet matigheid.
o
Wat gü alleen kunt doen. roep daar geen ander bij!
o
Haat wordt nooit bedwongen door haat. maar door
liefde.
Oom Karei komt op bezoek.
De kleine Keesje, vijf jaar oud, klimt bij hem op
schoot en drukt voorzichtig op het hoofd van Oom
Karei.
„Wat doe je toch?" vraagt Oom.
O, ik wou alleen maar zien, of papa gelijk heeft.
Hij zegt altijd, dat U half-zacht bent!
Agent (tot fuifnummer, die op de besneeuwde stoep
voor een huis zit): Wat voer jij daar uit?
Ik heb mijn huissleutel in de sneeuw laten vallen
en nou wacht ik maar, tot het lente wordt!
„Och ja," sprak de uitgever, Uw roman is heel goed
geschreven, maar weet U, ik geef slechts werken uit,
van schrijvers met een bekenden naam!"
Maar dat is üitstekend! Mijn naam is Jansen!
Twee zakkenrollers hadden al eenigen tijd een ouden
man gevolgd, die een veelbelovend slachtoffer van hun
rooflust scheen te zullen worden, toen hij opeens in 't
kantoor van een advocaat verdween.
„Wat zullen we nu doen?" vroeg de eene zakkenrol
ler.
„Op den advocaat wachten!" zei de ander.
Een metselaar viel van een steiger en kwetste zijn
hand. Een week later, toen hij wat opknapte, vroeg hij
aan den dokter: Als mijn hand nu weer beter is, zal
ik dan piano kunnen spelen?
„Zeker," zei de dokter.
..Dank U wel," zei de metselaar. „U is een wonder
dokter, want vroeger heb ik nooit piano kunenn spe
len!
493.
Hoewel Wim het land niet kende,
Viel het hem er toch wel mee,
En des avonds in den schemer,
Zat hij dikwijls aan de zee,
Keek dan over het wijde water
En de monding van de kreek.
Maar helaas er wou niets komen,
Hoe hij tuurde, gluurde, keek.
494.
Maar de tijger, krom gebogen,
Sprong en kwam tusschen hen neer,
En de wilde mannen staken
Met hun lansen het roofdier neer.
Maar het monster, razend, woedend.
Gaf nog lang den strijd niet op.
Brulde en sloeg woest met zijn klauwen
En hief dreigend weer zijn kop.
4-5.
Op een dag ging Wim weer jagen,
Vr°«g ging hij er reeds op uit,
En na lang en ijverig zoeken,
Mikte hij op een reuze buit.
Eet was een kanjert van een vogel,
En hij raakte hem zoowaar
Eu hem naar z^jn hut gedragen,
Oef! wat was die vogel zwaar.
496.
Maar ten slotte stak een wilde
Het roofdier midden in zijn bek
En de anderen prikten, sloegen
In zijn rug en op zijn nek.
Toen was dra de strijd gestreden,
Het beest beet nog een laatsten keer.
Maar zijn k^icht was toch gebroken.
En morsdood viel hij toen neer.