VAN DIT EN VAN DAT f EN VAN ALLES WAT S De Booze Sint. WETENSWAARDIGHEDEN. WARE WOORDEN. HUMOR. Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 3 December 1932. No. 9187. Een oorspronkelijke Sinterklaasvertelling door SIROLF. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden). y—v A had er eerst niet van willen hooren om Sln- I—terklaas thuis te laten komen. De tweelingen, Plm en Kees waren nu al zes jaar en Pa vond, dat de comedie niet langer voortgezet moest worden. Maar Jeanet, de oudste dochter, een lief kind van negentien jaar en vader*s oogappel, en moeder hadden net zoolang gepleit, dat het dit jaar dan nog maar iroest gebeuren. Maar het was dan ook onherroepelijk de laatste keer, zei Pa streng. Goed, vond moeder, hevig gesteund door Jeanet, en dan hoefde vadei er dit jaar niet zelf voor te spelen, want moeder wist Iemand, een meneer, die het heel goed deed. Pim en Kees waren terdege dagenlang voorbereid op de komst van de hooge gast en hun in de familie bijna spreekwoordelijk geworden vrijmoedigheid was tijdelijk danig verminderd. Alle in den loop van het jaar in de eerste klas van de groote school schoor voetend opgedane wetenschap van andere bij-de-hande jongetjes, dat „Sinterklaas niet bestaat, het is een verkleede man" was weggevaagd door de plechtige verzekeringen van Jeanet dat de brave Sint in eigen persoon zou komen, maar dat zijn knecht niet mee zou komen, omdat Plm en Kees immers geen straf verdienden. Nee, de Sint was een brave, goede man, die hun geen kwaad zou doen en naar Spanje mee nemen? Zooals een mal, overspannen kindje op school bed verteld? Nee, hoor, dat deed Sint niet, en zeker tiet twee zulke aardige jongetjes als Pim en Kees. De tweelingen waren dan ook wel een weinig onder den indruk, doch gansch en al niet op hun mondje gallen, toen eindelijk het „heerlijk avondje geko men" was en een luid belgerinkel aankondigde, dat de „goede Sint" In aantocht was. „Jeanet, doe jij eens open, ik geloof dat Sinterklaas daar is," sprak moe der. Vader keek een klein beetje knorrig op van zijn krant, terwijl Jeanet naar de deur snelde. De twee lingen bleven een beetje in de buurt van moeder, die onopgemerkt twee kleine-jongens-vuistjes in haar zach te handen nam en die stevig drukte, waardoor de moed der tweelingen aanzienlijk steeg. „Wat duurt Sinnieklaas lang, hè mam?, merkte Pim op zijn manier fluisterend, doch niettemin zeer luid met zijn hooge jongensstem op. „Hm, tja", mompelde moeder een beetje verlegen, „Maar Sinterklaas is een oude man, die loopt niet zoo hard, begrijp je wel." Eindelijk klonk er gestommel in de gang. Er werd op de deur getikt. De deur zwaaide openen daar stapte statig een rijzige Sinterklaas de kamer binnen, steunend op zijn staf, het hoofd met den mijter en den langen witten baard statig neigend, terwijl hij in va- der'a leunstoel neerzijgend de stereotiepe vraag stelde, of de kindertjes braaf waren geweest, hetgeen moeder aanstonds bevestigend beantwoordde. „O, mam", fluisterde Kees, zoodat iedereen het dui delijk hoorde, „kijk Jeanet eens rood zien. mam; zou zc bang zijn van Sinnieklaas?" ,,'k Denk 't niet, Kees," zei moeder en een snelle blik op Jeanet, die nog dieper bloosde, terwijl Sinter klaas een beetje ongedurig in zijn stoel heen en weer schoof, „ze is misschien alleen maar een beetje ge schrokken. Maar kijk eens, Kees, en Pim. kijk eens, wat de goede Sint daar allemaal uit den zak haalt voor jullie, kijk eens!" De Sint had van onder zijn wijde mantel een groote linnen zak te voorschijn gehaald, waaruit hij twee pak ken opdiepte, die hij met woorden van plechtig ver maan aan de tweelingen overhandigde. Doch Sinter klaas deed zijn naam als kindervriend geen eer aan, toen hij even een afwerend gebaar maakte, toen Pa sprak: „Kom, nu moeten jullie Sinterklaas een lief kusje geven, dat vindt hij zoo prettig." Aarzelend werden twee jongenstoetjes naar de mysterieus© wit-behaarde wangen van den braven Sint opgeheven, De kus was vluchtig, doch toch niet zoo vluchtig, of Kees kon, natuurlijk zeer gefluisterd, doch voor allen duidelijk hoorbaar, aan zijn moeder rappor teeren: „Mam, Sinterklaas ruikt net zoo lekker als die oodeklonje van Jeanet Sinterklaas kreeg een hevige hoestbui en Jeanet sloeg de oogen neer en frommelde, diep blozend aan haar zakdoekje, terwijl ze den eigenaardigen blik van Pa ontweek. Moeder bood Sinterklaas, ten einde zijn hoestbui wat te stillen, een kopje thee aan, wat gaarne aanvaard werd. „En dan", ging de goede Sint, die zich inmiddels her steld had, voort, „heb lk nog een cadeautje voor een lieve jongedame, die Jeanet heet" De Sint haalde een keurig pakje uit zijn zak, dat door Jeanet met een „dank U wel, Sinterklaas" en een diepe bloa in ontvangst genomen werd. Pim en Kees, hun achterdocht jegens den Sint een maal gaande gemaakt zijnde, en met vreesachtigen twijfel in hun verwarde kinderbolletjes omtrent de geheime bedoelingen van den Sint en wellicht plotse ling gewijzigde voornemens, om een van hen „mee naar Spanje te nemen", hielden den Sint met Argus-oogen in de gaten. „Neemt Sinnieklaas heusch echt niemand mee naar Spanje, mam?", fluisterde Plm met een achterdochtige blik op den Sint. „Welnee, m'n jongen, Sint denkt er niet aan, hoe kom je daar bij?" „Oik dachtmoet U kijken, mam, hoe lang Sinnieklaas Jeanet aldoor vasthoudt zou ie d'r heusch niet?..,. Jeanet is toch altijd zoet geweest, niet mam?" „Ja, zeker", vent, zeker, de Sint neemt niemand mee, hoor." De Sint, die alweer een presentje voor Jeanet had uitgereikt, kuchte en bracht onmiddellijk daarop een geschenk voor Pa te voorschijn. Zoo ging het nog een poosje door. Moeder kreeg geschenken, en dan weer Jeanet, en nog eens Jeanet, en ook de tweelingen ieder nog een groot pak, waarin een enorme taaivrijer geborgen zat en de kamer was vervuld van een gezel lige, roezemoezige drukte van opgewonden kinderstem men en uitroepen van verrassing der grooten over de geschenken. Eindelijk was de zak leeg, en nam de brave Sint afscheid Statig neigend en vermaningen aan het adres van de tweelingen mompelend, verliet hij het vertrek, uitgeleide gedaan door Jeanet, die den Sint uit zou laten. Moeder was aanstonds in de weer om papieren, waarin de cadeaus overdadig gewikkeld waren, op te ruimen, vader dook in zijn krant en de tweelingen gingen naar hun speelhoek in de kamer, met hun speelgoed. De kamerdeur stond op een kier. Hoe alles precies in zijn werk was gegaan, wist niemand, maar even later kwamen Pim en Kees de kamer ingestormd, met bleeke gezichten en groote verschrikte oogen, terwijl ze gilden: O, mam, paps, Sinnieklaas, die leelijke Sinnieklaas wil Jeanet mee nemen, o, mam, gauw dan toch! Ja, mam, hij houdt haar heel erg hard vast, mam, hij wil haar geloof ik opeten, mam, net als de wolf van roodkapje, mam, mam, help Jeanet dan toch, mam! Ja, mam, en Sin nieklaas smekte net zoo met zijn mond, mam!!!" Moeder verslikte zich in iets en suste de jongens; hoor, daar kwam Jeanet al aan. Inderdaad, daar kwam een zeer blozende Jeanet met min of meer verwarde haren de kamer in, met stormachtig gejuich door de tweelingen ontvangen, die heftig verontwaardigd wilden weten, of ze die „leelijke Sint" geslagen had en of ze erg had moeten vechten om los te komen. Ja, de jonge tjes hadden alles gezien, ze hadden boven aan de trap gestaan, toen Jeanet met den Sint „slaags" was in het portaal beneden. De tweelingen begrepen er niets van. Moeder fluis terde iets tegen „Paps" over ,,die nette jongen van Van Klaveren... Jeanet was toch al bijna twintig... keu rige ouders hadden het stil willen houden tot Kerstmis Pa knikte iets, eerst woedend, dan blijkbaar zich gewonnen gevend. Bn later op dien avond kwam er een vreemde jonge meneer op visite, die aldoor naast Jeanet aan tafel zat en die met intens» belangstelling toeluisterde, hoe de tweelingen in kleuren en geuren vertelden., hoe Jeanet, die lieve Jeanet nog maar juist aan den greep van „den boozen Sint" ontsnapt was. Is het U békend: dat het Portugeescto de officieele taal van Brazilië is? dat er in de Doode Zee geen visschen leven? dat het Zwitsersche leger 31 generaals heeft? dat Rio de Janeiro beteekent rivier van Januari? d a t er echter geen rivier van Januari bestaat? dat een ontdekkingsreiziger die de diepe baai zag waaraan de Rio de Janeiro thans ligt. meende dat deze baai de mond van een rivier was, die hij rivier van Januari noemde? Oud wordende, moet men niet achtslaan op wat de ja ren ons ontnemen, maar op wat zij ons laten. o Bij kinderen moet men bedacht zijn op de mogelijk heid. dat zij door gebrek aan waardeering, deze alsnog trachten te verwerven langs zijwegen, die hen hoe lan ger hoe verder van het pad der eerlijkheid en waar heid afvoeren. o Wat wij in het diepst van onze ziel behoeven en be- geeren, is niet vermaak, maar vrede met de wereld en onszei f. o Een wijs man bewaakt zijn gedachten, want ze zijn zeer listig en snellen heen, waar zij begeeren. o Een regelmatige taak staalt het karakter. o Zij, die het genot zoeken, zijn juist degenen, die het geluk niet kennen, want het geluk heeft genoeg aan zichzelf en heeft geen afleiding noodig. De zeer voorname jongeman bezichtigde zijn kamer in het hotel. „Zoo, zoo, dus dat is alles, wat u voor me heeft?" mopperde hij, „het lijkt wel een gevangenis, vindt U ook niet?" „Wel meneer", antwoordde de oberkellner beleefd, „het hangt er maar van af, wat men gewend is!" De autobus van het kleine dorp naar de stad was stampvol toen een jonge handelsreiziger instapte, rond keek en toen op tamelijk sarcastischen toon vroeg: „Is deze arke Noach's vol?" „O ja", kwam een stem van achteruit de bus, „we zijn hier allemaal compleet, behalve de ezel! Stap dus maar in!" „Snap jij daar nu iets van?" „Wat is er aan de hand?" „Ze hebben me deze auto verkocht op het afbetaling©- systeem onder het motto: „Betaal hem uit Uw winst" en nu staan ze er op, dat ik toch betaal, terwijl lk al maan denlang ge< 501. Wim had als herkenningsteeken Naast zijn hut een vlag geplant, Zoo stond hij op zekeren morgen Weer te kijken aan het strand. En wat zag hij in de verte? Eerst zeer klein haast als een stip, Nadert daar tot Wim zijn vreugde. Op de zee een reuzenschip. 502. Maar intusschen, de twee vrienden Trekken immer zwervend voort. Blij dat zij niet door de wilden Zijn gebraden en vermoord. Reeds zeer lang hebben zij geloopen. Het werd welhaast een dag of vier, Maar geluk! Zij komen eindelijk Uit het woud bij een rivier. 503. Wia begon zeer luid te schreeuwen te dansen van de pret, Want hij ziet met groote blijdschap Dat een boot wordt uitgezet. "Ha." roept hij, men komt mij halen. •Ach meneertje, neem mij mee, ®reng mij weder bij mijn moeder Aan den overkant der zee!" 504. Kijk Pim, loopen, loopen jonger. Riep op eens uit de piloot. Zie je daar niet aan den oever Dat daar stopt een mooie boot? Wellicht dat men ons wil helpen En dat men ons neemt aan boord. Vooruit, jongen, schreeuw wat harder, Dan is er een kans dat men ons hoort.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 23