VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT De Ieege coupe. Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten, WARE WOORDEN. HUMOR. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 17 December 1932. No. 9195. ZATERDAG AVONDSCHETS Een geheimzinnige historie, vrij bewerkt naar een Duitscb motief. (Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden) HET was druk aan het station en met een zeker misnoegen bedacht ik. dat de nachttrein naar Eudapest stampvol zou zijn. Ellendig dat ik geen tijd had gehad, een compartiment te reserveeren. Maar zoo is nu eenmaal het leven van den relzenden journa list, den man van de groote, internationale reportage, 's Morgens kuier je nog op je dooie gemak naar bureau om er een artikeltje te schrijven, waarvoor je de,groote lijnen in je hoofd hebt, en omdat je, in de tijden dat je „thuis" bent, dus niet voor de krant op het oorlogs pad, het er kalmpjes van neemt. En 's middags zegt de hoofdredacteur tusschen twee halen aan zijn pijp tegen je: A, propos, kameraad, er schijnen in Budepest mo narchistische strubbelingen verwacht te worden, onze correspondent daar heeft er net een lang telegram over gestuurd. Laat je op de zetterij even een afdrukje ge ven van dat bericht, dan kun je zien wat er aan de hand is en smeéV *m dan, want je moet vanavond met den nachttrein naar Budapest. Laat je aan de kas even een voorschot geven. Goeie reis, en doe je best. En terwijl ik zoo met mijn kleine valiesje In mijn hand langs den trein liep, om een behoorlijke plaats te ont dekken, schoot mij opeens de sleutel te binnen... Nou. ja, aan dien sleutel zit ook weer een heele geschiedenis vast, maar daar gaat het nu niet over. Laat ik volstaan met te zeggen, dat ik dien sleutel van een treinconduc teur had gekregen, dien ik eens een grooten dienst had kunnen bewijzen. „Ach meneer," had die conducteur ge zegd, „in die groote internationale treinen vindt U zoo dikwijls coupé's, waarop een bordje staat „dienst", of zooiets, en die alleen de conducteur met zijn sleutel kan ^openmaken. In de meeste gevallen zijn die coupé's leee... Ik heb een duplicaatsleutel... ik mag het feitelijk «At doen... maar ik wil U graag mijn dankbaarheid be wijzen... hier heeft U zoo'n sleutel. Als U nu op reis eens Uw gemak ervan wilt nemen, opent U daarmee zoo'n „dienst"-coupé, sluit 'm af en reist de heele reis verder ongestoord... Daar was dus mijn uitkomst... Ik wachtte in den zij gang, tot de trein eenmaal reed en een goed eind on derweg was. terwijl de conducteur mijn kaartje gecon troleerd had. Toen slenterde ik langzaam die gang door. op zoek naar een afgesloten „Dienst"-coupé. Ik had ge luk. Heelemaal aan het eind van den wagen, ontdekte ik een coupé, waarvan de gordijntjes dichtgetrokken waren, terwijl op de deur het bordje „Dienst" prijkte. Onopgemerkt sloot ik met mijn sleutel de deur open en trad binnen. In een hoek van de coupé... zat een man, die bij het binnentreden tot mij sprak, terwijl zijn blik ken vonken schoten: „Ha, nu zie ik wie U bent, U hebt Willem de Zwijger vermoord, ja, ontken het maar niet!" Ik wilde juist een snedige repliek op zoo'n flauw en bovendien ongepast grapje leveren, toen de trein vaart verminderde, omdat we een station naderden. De man stond op, nam mij van het hoofd tot de voeten op en zeide dan, terwijl hij haastig de coupé verliet: ,,'t Ia goed, meneer, maar U zult wel meer van mij hooren, want ik ga nu heen, voor goed." Toen de onhebbelijke vent met zijn malle grapjes ver dwenen was, sloot ik de deur van binnen, omdat hij toch immers niet meer terugkwam, en maakte het mij ge makkelijk voor den nacht. Ik genoot, zij het met een wel een weinig knagend geweten, van mijn volkomen rust in de coupé, die ik voor mij heelemaal alleen had en sukkelde al spoedig in slaap. Hoe lang ik zoo gelegen had, weet ik niet meer, maar ik ontwaakte uit een vrij diepe dommel, doordat een lange, sombere man in een zwarte jas mij aanstootte. Achter hem zag ik twee mannen staan in een donkerblauw uniform. „Komt U rustig met ons mee", sprak de zwarte man en wees naar buiten. We stonden stil aan een klein sta tionnetje en bulten bulderde de stormwind, terwijl felle regenvlagen tegen het coupévenster gutsten. Ik kon het onheilspellende geloei en geruisch van dicht, zwaar geboomte hooren. We waren blijkbaar in een afgele gen, woeste boschstreek. „Ik denk er niet aan," antwoordde ik, „voor zoo'n klein vergrijp als die sleutel ga ik den trein niet uit. Maak proces verbaal op, beboet me, doe wat je wilt, maar laat me verder met rust, ik kan mijn trein niet laten verloopen. Ik moet naar Budapest!" „Goed, goed", zeide zwarte man sussend. Doch meteen graf hij een wenk aan de twee mannen. Zonder dat ik ook maar een vinger tot verzet kon uitsteken, pakten de twee mannen mij op een buitengewoon handige manier beet, de zwarte man pakte mijn jas, hoed en valies, en nog geen minuut later zat ik in een gepantserde auto die voor het stationnetje had staan wachten. Naast me. aan lederen kant een, zaten de twee mannen, tegenover me zat de zwarte vent, dien ik nu vurig haatte, ,,'n Schandaal", briesohte ik tegen hem. nu ik weer spreken kon, terwijl de auto over een hobbelige weg voortrolde, „om een buitenlandsoh journalist zoo te behandelen om zoo'n onnoozele kleinigheid. Willen jullie me soms ook nog op het politiebureau vasthouden? Of is het een po ging tot chantage? Zeg het dan maar. Zeg het dan maar. Maar ik verzeker je, dat ik me over jullie bekla gen zal. Het is een hemeltergend sohandaal!" De zwarte man zei niets, keek me alleen strak aan. „Zoo meteen beweer je ook nog, dat ik Willem de Zwijger vermoord heb, niet?" ging ik in machtelooze woede voort, mij het onhebbelijke grapje van den vlerk herinnerend, die mijn coupé verlaten had. De mannen keken elkaar plotseling veelbeteekenend aan en knikten tegen elkaar. Doch ze zeiden niets. We reden nu blijkbaar een grintpad op en even daar na stopte de 'auto. De zwarte man maakte de deur open en de twee geuniformde kerels sleurden me den wagen uit, een groot huis, in een tuin gelegen, binnen. In een kamer hoorde ik een stem, die zei: „Zoo, hebben jelui den patiënt meegebracht? Mooi. Ja, hij is tamelijk on gevaarlijk, alleen een idee fixe, breng hem maar in de conversatie-zaal." Even later brachten de twee kerels mij, ondanks mijn hevige protesten, in een kamer, waar nog drie andere personen aanwezig waren. Twee van hen keken nauwe lijks op. De derde kwam op statige manier naar mij toe, keek me doordringend aan, en zei: „Mijn naam ia Bonaparte". Woedend antwoordde ik: „Aangenaam, ik ben Willem de Zwijger, idioot!". Natuurlijk was dit erg onhebbelijk, om tegen een pa tiënt in een zenuwgesticht te zeggen. Want ik begreep nu wel, dat men mij met mijn reisgenoot verwisseld had en me voor zenuwpatiënt hield. Maar ik was door het dolle heen, vooral omdat men de deur achter mij gesloten had, zonder dat ik gelegenheid had gehad, den directeur te spreken, en hem het misverstand uit te leg gen. Doch even later kwam de directeur binnen. Het was een kort, dik mannetje, met een vriendelijk gelaat. Ik begon dadelijk met hem de kwestie uiteen te zetten, dooh hij luisterde beminnelijk glimlachend toe, zonder met een enkel woord erop in te gaan en zei: „Straks kom ik nog even kijken". Daarna verliet hij de kamer weer snel en sloot de deur. Mij. verwenschingen uitbra kend, achterlatend. De man, die zich aan mij als „Bonaparte" had voor gesteld, kwam naar mij toe en zei vertrouwelijk: „Let U maar niet op die man, die daarnet hier was. Die ke rel is idioot". Ik keek den man verbijsterd aan. Was dat dan niet de directeur geweest? Groote hemel, hoe kwam ik hier nog ooit uit! De man vervolgde vertrou welijk: „De man is gek, hij denkt dat hij Napoleon is." „Hm", zei ik, „treurig, heel treurig". „Ja," ging de man op zijn vertrouwelijke manier voort, „en hij weet niet eens, dat ik Napoleon ben!" Weer eenlge oogenblikken later kwam het dikke me neertje de kamer binnengestormd. Hij nam mij bij de hand, tx-ok me de kamer uit, deed de deur op slot en sprak geagiteerd: „Neemt U mij niet kwalijk, meneer, maar we hebben zoo juist Uw valies nagezien en Uw pas gevonden en Uw papieren. Het is een vreeselijk misverstand. We hebben U aangezien voor een patiënt die in een speciale coupé zou vervoerd worden. En zoo juist krijg ik het telefonisch bericht, dat die man er gens in Noord-Duitschland uit den trein ontsnapt is. Hoe kwam U toch in vredesnaam in die lee^e coupé?" Ik mompelde een onwaarschijnlijke verklaring. De directeur van het gesticht putte zich uit in excuses Dien nacht bleef ik onder zijn dak. En den volgenden avond zette ik de reis, met 24 uur vertraging voort. Maar ik moet eerlijk bekennen, dat ik nooit meer van een „dienst"-coupé of van mijn sleutel gebruik heb ge maakt... Wat zou geluk zijn zonder verdriet, wat zou lachen beteekenen, als men nooit iemand had hoo ren schreien? o Eer de persoonlijkheid aanwijst welk arbeidsveld er ontgonnen moet worden, zoekt de jeugdige mensch naar grond, die veroverd moet en de plaats, die ver vuld moet worden, door de persoonlijkheid zelf ont dekt. o Gelukkig wie de veerkracht bezit en het verstand om later in te zien, dat leed natuurlijk cn plaatselijk is, en de wereld daarom niet slecht, de menschen daarom niet allen verdorven zijn, de natuur niet van haar schoonheid beroofd is. Dan komt men weer tot tevredenheid. o Zoover uw zelfbeheersching gaat, zoover gaat uw vrijheid. o Onze dagelijksche arbeid eischt niet alleen veel kennen, maar ook veel kunnen. o Wie de kunst verstaat het goede in de menschelijke natuur bij anderen op te wekken en te laten spreken, kan groote dingen doen, ook in een kleinen kring. Schrijver van het tooneelstuk: Je bent veel te laat. Mijn stuk is een half uur geleden al begonnen! Gs vooral heel stil op je teenen naar binnen! Vriend: Waarom, is iedereen al in slaap? Ie Landlooper: Als jij nu vijf gulden in je zak had, wat zou je dan doen? 2e Landlooper: Ik zou denken, dat iklemand an ders zijn broek aan had! Ondanks alle aanmaningen, bleef mevrouw Pof onwillig om haar rekening voor een nieuw gebit bij den tandarts te betalen. Eindelijk schreef de tand arts haar het volgende briefje: „Zeer Geachte me vrouw Pof, indien u binnen drie dagen niet betaald heeft, zie ik mij tot mijn spijt gedwongen de volgen de advertentie in de krant te zetten: „Een prachtig, nog bijna spiksplinternieuw gebit te koop. Te zien en te bevragen bij mevrouw Pof, Hoofdstraat 1." Nog dienzelfden dag ontving de tandarts zijn geld. Beklaagde (zeer opgewonden schreeuwend): Recht! Recht! Ik eisoh mijn recht! Rechter (woedend hamerend, om de man tot de orde te roepen): Wil beklaagde er alsjeblieft om denken, dat hij in een reohtzaal zit? 510. En de boot met de beide vrienden, Na het vullen van het ruim, Deed haar schroef weer lustig draaien, Zoo, dat het water werd tot schuim. Pim vroeg toen aan de matrozen: Mag ik op de voorplecht staan? Want ik zie twee kleine nikkers. Die daar pootje baden gann. 511. Wim was spoedig dikke vrinden Met het scheepsvolk op het clek. Hij had ook veel te vertellen Van zijn redding in den nood. Met een flinke vaart op weg nu, Ging men naar Sumatra toe. Hè, dacht Wim, het kan lang nog duren Eer ik Pim weer zie en Moe! Doch het schip waar Pim op huisde, Koos z'n vaart op een rivier, Jongen, Pim, zei toen de vlieger, Kijk, wat is het prachtig hier, Zie je wel die hooge bergen En die heuvels in het verschiet, Dat zie je toch niet'in Holland En aan het IJ zeker niet. 513. Na een reis van vele dagen, Kwam men te Sumatra aan En na afscheid van het scheepsvolk Is toen Wim aan land gegaan. De kapitein zei bij het scheiden: Houdt je ferm en wees getroost, Want je bent gezond en wel nu In het hartje van de Oost.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 19