Alliitü Kitifs-
AiKMtllit-Laiilllfllll
Kerstboomen.
GEESTELIJK LEVEN.
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co, Schagen.
OVER CHRISTUS EN NOG WAT.
Het vertrouwde adres
voor Vergrootingen.
Bij Verkoudheid
Mijnhardt's
Zaterdag 17 December 1932.
SCHA6ER
76ste Jaargang No. 9195
COURANT.
t
pit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij Inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
lentièn nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330 INT TELEF. No 20
Prijs per 8 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno,
inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend'.
EERSTE BLAD
DIT NUMMER BESTAAT UIT VIJF BLADEN
WAT ik verwachtte, is gebeurd. Ik mocht
van een dame (ik meen n.1. uit het hand
schrift te moeten opmaken, dat ik niet met
een heer te doen heb) een brief ontvangen naar aan
leiding van mijn artikel over. Christus. In dien brief
word ik flink onder handen genomen. Toch ben ik
verheugd dat mej. Z. te S. mij heeft geschreven. Ik
houd nu eenmaal van menschen, die een eigen mee
ning hebben, die toonen te hebben nagedacht en die
voor hun overtuiging durven opkomen. Buitendien
is niets iö geestelijk opzicht zoo gezond voor ons
dan werkelijk ernstige kritiek, die ons dwingt tot
nadere overdenking en zoo noodig tot herziening van
onze inzichten en opvattingen.
Ik had den brief nog niet eens geopend, bezag al
leen de enveloppe en had toen reeds een gevoel van
sympathie voor de schrijfster, want zij had op de
achterzijde een sluitzegel geplakt, die mij bijzonder
aangenaam aandeed. Op dien sluitzegel zag ik op
den voorgrond een akker, waarop een boer bezig is
met ploegen. Op den achtergrond een groote stralen
de zon en daarboven het woord VREDE. Dat deed
Astor's hart goed. Temeer nog omdat als onderschrift
van den zegel deze woorden prijkten: „onkunde is
te bron van alle leed en strijd",
loon sluitzegel is een veelzeggend ding. Daarin
iwors geeft hij of zij, die hem gebruikt iets weer
t*a zijn eigen wezen, van zijn willen en streven. Het
iftg dus voor de hand, dat ik onmiddellijk de gedach-
fe had: in dezen brief komt iemand tot mij, met
wie te redeneeren is.
En de inhoud stelde mij niet teleur!
Dit wil niet zeggen, dat ik het met dezen inhoud
eens was. In geenen deele. Ik werd daarin zelfs be
streden. Maar dat is heelemaal niet onaangenaam,
wanneer het zonder eenigo hatelijkheid gebeurd. Dan
mag het desnoods ook wel scherp wezen. Want mej.
Z. zal het ongetwijfeld met mij eens zijn, wanneer
ik beweer, dat juist uit de botsing der meeningen
de waarheid moet tevoorschijn komen.
En onze meeningen botsten inderdaad tegen elkaar
Daarom ga ik nader in op enkele punten, welke zij
aanroerde, in de vaste overtuiging, dat nadere be
spreking daarvan ook voor de lezers der geestelijke
levens niet onbelangrijk zal zijn.
Ik begin met de hoofdzaak: de christusbeschou
wing.
Mej. Z. schrijft het volgende: „U misleidt uzelf en
haalt er bij wat andere misschien zullen denken of
de kerk ervan denkt, wanneer u het woord Christus
uitspreekt. Maar wanneer u leest wat Christus ge
zegd heeft en u verwerkelijkt in uw dagelijksch le
ven, de uitspraken van Christus, dan zoudt ge on-
r mogelijk die ontkenning kunnen neerschrijven, want
dan zoudt ge moeten begrijpen, wat en wie de Chris
tus is, dan zoudt ge moeten uitroepen in volle ge
loofsovertuiging: inderdaad het was Gods Zoon. b.v.
Er staat in den Bijbel, door Hem gezegd: „Gij zult
niet dooden, enz." Eet u alle dagen uw stukje vleesch
of visch?, dan zult ge de goddelijke waarheid van dit
goddelijk gezegde niet kunnen beseffen en geen die
pe, heilige eerbied nog kunnen koesteren voor het
Goddelijk Leven, dat aanwezig is in al wat leeft, óók
in dieren en planten. Wanneer gij u niet in den geest
bezitloos hebt gemaakt, kunt ge nooit de goddelijke
waarheid peilen van zijn woorden dat eerder een
kemel gaat door het oog van een naald. Ik heb
om bij deze twee waarheden te blijven, deze tot een
zekere hoogte beleefd, doorleefd ingeleefd en inder
daad, dan komt men tot het weten, dat Hij géén
vooraanstaand mensch was van zijn tijd, maar een
Godsgezant, een volmaakt mensch en dat hij geleefd
moet hebben. Gij hebt, wilt ge niet verstarren in de
Spielerei van het denkvermogen, den Christus meer
noodig, dan gij op heden beseffen kunt."
Ik heb op het boven aangehaalde heel wat te zeg
gen.
Het gaat met het woord „Christus" precies als met
iet woord „God". Ieder hecht er zijn eigen beteekenis
aan. Daarom vermijd ik dit woord bij voorkeur. Er is
een tijd geweest dat ik het gaarne gebruikte, ik ben
ervan teruggekomen omdat het verwarring sticht.
En hiertegen valt niet in te brengen, dat toch in
den bijbel duidelijk te lezen is, wie Christus is ge
weest. Want het Nieuwe Testament geelt ons niet
één beeld van Christus, maar verschillende onder
ling niet een met elkaar overeenstemmende beelden.
En waarlijk: niet altijd staat de nieuw-testamentische
Christus voor ons als een beeld van liefde. Men leze
hierover de openbaring van Johannes, waarin be
schreven wordt, hoe die Christus zal optreden in het
aatste oordeel. Men denke aan zijn bedreiging met
eeuwige foltering: „aldaar zal weening zijn en kner
sing der tanden."
Dit sluit natuurlijk niet uit, dat er door de oude
schrijvers niet woorden van zuivere humaniteit en
diepe wijsheid aan dien Christus in den mond wor
den gelegd Het zou een dwaasheid wezen dit te loo
chenen. Maar ook aan Zarathustra en aan Boedha
worden verheven uitspraken toegeschreven. En staan
niet op naam van Iraëls profeten uitingen van ont
roerende schoonheid?
Waarom dan toch moeten wij bij dien Christus blij
ver. zweren? Ik geloof dat dit een nawerking is van
een eeuwen-oude traditie, waarvan de meeslen niet
los kunnen komen.
Ook ik aanvaard van ganscher harte het „gij zult
niet dooden". Ik heb eeroied voor het leven, omdat
ik het leven voel als den grond aller dingen. Daar
is een tijd geweest, dat ik daarom vegetariër was.
Tegelijk echter weet ik dat het leven voortdurende
vernietiging van leven in zich sluit Nu ben ik het
niet meer. Wel gebeurt het heel zelden dat ik vleesch
of visch gebruik, maar ik heb het absolute vegetaris
me losgelaten, omdat ik het „gij zult niet dooden"
alleen ten volle toepasbaar acht tegenover medemen-
schen. En ik zou mej. Z. toch wel willen vragen,
waar zij zelf het Goddelijke Leven óók in planten er
kent, waarom zij planten doodt en eet.
Zij zal daarop misschien antwoorden dat het doo
den van dieren wreed is en pijn en lijden veroor
zaakt. Maar heeft zij er wel eens over nagedacht
of ook de plant kan lijden.
Mijn standpunt in deze is: vermijd zooveel ge kunt
elke noodelooze levensvernietiging, wees zacht en
humaan tegenover al wat leeft, maar erken tegelij
kertijd dat dit is een vaste wet dat leven alleen mo
gelijk is door levensvernietiging. En ieder trekke
hier voor zichzelf do grens van geoorloofd en niet-
geoorloofd.
Ik wil er echter ook op wijzen, dat reeds lang voor
Christus door anderen reeds dit „gij zult niet doo
den" is geleeraard. Ik herinner slechts aan de tien
geboden van den grooten joodschen wetgever Mozes.
Wat de andere opmerking betreft over de bezitloos
heid heb ik dit te zeggen: leest mej. Z. geregeld
de „geestelijke levens"? Zoo ja, dan zal zij zich onder
meer de beide artikelen kunnen herinneren, welke ik
schreef over klasse-moraal. En dan moét zij weten,
hoe ik „in den geest" bezitloos ben; dat ik hunker
naar den tijd, waarin de privaat-eigendom tot het
verleden zal behooren. Daar is niets wat mij méér
hindert in dit leven dan het feit, dat 'onze maat
schappij nog altijd gekenmerkt wordt door dat ver
doemelijke streven naar rijkdom.
Hiermede kom ik tot de hoofdzaak: ik begrijp on
mogelijk, hoe mej. Z. als zij over deze twee door haar
doorleefde waarheden spreekt, kan komen tot de uit
spraak dat op grond daarvan men te weten komt dat
Hij (Christus) geen vooraanstaand mensch was,
maar een Godsgezant.
Dan moet zij Boedha een Godsgezant noemen en
Mozes. Dan moet zij in Al bert Schweitzer een Gods
gezant zien, want schreef deze niet in een zijner laat
ste werken dat voor hem de grondslag der ethiek
(zedeleer) gelegen was in de eerbied voor het leven?
(Deze Schweitzer is geen vegetariër!)
Maar wat verstaat zij onder een Godsgezant? Is dat
iemand, die speciaal door God wordt uitgezonden om
den menschen tot voorlichting te zijn? En wie zal
bepalen of iemand zulk een Godsgezant is. De aan
hangers van wijlen Dr. Kuiper spraken van den „van
God gegeven leider". Ik denk dat menigeen in Italië
en in Duitschland evenzoo zal oordeelen over Mus-
solini en Hitier. Fanatieke protestanten zien in
Luther óók een Godsgezant, maar de roomschen den
ken er een beetje anders over.
Wij hebben te breken met de idéé dat er een God
zou zijn, die in één enkel mensch zich zou belicha
men.
Dit sluit natuurlijk niet uit, dat er geen hoogstaan
de, ver boven anderen uitstekende menschen zouden
zijn. Maar zij zijn toch altijd menschen. En als er een
Jezus, een Christus op aarde heeft geleefd, dan kan
hij geen volmaakt mensch zijn geweest.
Een volmaakt mensch is een ondenkbaarheid. Ge
lukkig ook maar. Want juist in onze onvolmaakt
heid ligt de bron van ons zedelijk streven, ligt onze
geestelijke activiteit. Het klinkt wellicht wat wonder
lijk, maar niettemin wil ik het uitspreken: het is een
zegen, dat wij zondigen kunnen, want daarin schuilt
de noodzakelijkheid van onzen strijd om tot hoogere
menschelijkheid te streven.
Ik heb dus niet den Christus noodig, maar ik heb
noodig een ideaal van zedelijkheid, waarnaar ik mij
kan richten; ik heb met andere woorden gezegd, noo
dig een idéé, dat ik moet pogen te verwerkelijken
in mijn leven.
Maar wat is voor mej. Z. die Christus Anders?
Wanneer zij erover nadenkt, zal zij m.i. moeten ko
men tot de overtuiging dat die Christus nooit iets
anders is dan de belichaming van een idée.
En dit geldt niet alleen voor haar, maar voor allen,
die meenen den Christus niet te kunnen missen. Zij
hebben er behoefte aan om de idée, die hun liefde
is, een gestalte te geven. Ze willen die idée zoo
graag in iemand verwerkelijkt zien.
En hiermede is dan ook het bekende verschijnsel
te verklaren, dat ieder zijn eigen voorstelling van
Christus heeft.
Thans kom ik tot een andere bedenking, die mej.
Z. tegen mij heeft geuit
Ik ben te veel een Westerling en daarom kan ik
den bijbel met zijn symboliek, mystiek en mythologie
niet begrijpen Als Westerling ben ik een eenzijdig
kritisch denker. „Gij", aldus mej. Z., „verheerlijkt
uw denkvermogen, uw rede, als het hoogste; het spel
van uw denken is van het hoogste genot, wordt doel
in plaats van middel".
Hier moet ik toch ernstig tegen protesteeren. Voor
mij is en blijft het denken niet anders dan het
eenige middel om de waarheid te benaderen en om
van dwaling en bijgeloof verlost te worden.
Maar dit behoeft toch niet in te sluiten, dat ik
met een volslagen niet begrijpen zou staan tegenover
de symboliek, de mystiek en de mythologie! Precies
het tegenovergestelde is het geval Juist als denkend
mensch is het mij mogelijk, in de Oostcrsche sym
boliek enz., een kern van waarheid te vinden. Alle
mythologie der oudheid zou mij tot klinkklaren on
zin worden, wanneer ik niet het vermogen bezat om
door te dringen tot datgene wat in die mythologie
vertolkt wordt Laat ik een voorbeeld noemen: alle
volken der oudheid voor zoover wij daaromtrent
gegevens hebben hebben de vereering van de zon
gekend. Onder verschillende namen wordt zij als
godheid gehuldigd. Talrijk zijn de mythen, waarin
de Zon God optreedt. En nu ga ik b.v in het Oude
Testament de geschiedenis van den richter Simson
lezen. Al wal van dezen sterken held verhaald
wordt, is onaannemelijk. Zulke menschen, die de
zware poorten van een stad uit de hengsels lichten
en boven naar een berg brengen, die duizend man
verslaan, terwijl zij slechts een ezelskinnebak als
wapen hebben, die alle banden, waarmede zij ge
boeid worden, verbreken, zijn eenvoudig ondenkbaar.
Maar nu brengen mij de oeroude zonnemythen do
verklaring. En ik zie in Simson de vermenschelij
king van den Zonnegod. En 't wordt mij duidelijk
dat Simson zijn kracht verliest wanneer zijn haren
worden afgpschoren. Want die haren zijn het sym
bool van de stralen der zon.
En als Ik de oude Grieksche, Egyptische, Azia
tische zonnemythen lees, dan vind ik in allen één
zelfde gedachte terug: de eerbied voor de zon, de
liefde voor de zegenbrengende warmte en het on
ontbeerlijke licht.
En ik begrijp dan niet alleen de vereering voor
den Grieksch Romeinschen zonnegod Apolio, maai*
ik vind dien god terug in Christus, om wiens hoofd
de stralenkrans wordt geteekend en die den naam
ontvangt van het licht der wereld.
Derhalve is mijn bezwaar tegen de meeste bijbel
lezers juist hierin gelegen, dat zij veel te weinig re
kening houden met de symboliek en de mythologie
in den bijbel. Dan zouden zij ook genezen worden
van de m.i. fatale opvatting, dat de bijbel het onaan
tastbare fundament van hun geloof moet wezen. Want
ons geloof, onze levens- en wereldbeschouwing mag
nooit opgebouwd worden op een oud boek, hoe eer
biedwaardig 't in vele opzichten moge wezen, ook
niet op wat de een of andere kerk leert. Het mag al
leen gegrondvest worden op eigen denken en zoeken
en op eigen zuivere intuitie.
Dan en dan alleen is het ons eigen geloof, dat wordt
tot een stuwkracht in ons leven. Dan schenkt het
ons den moed om met onze zwakheden te worsteion,
opdat wij het in ons oplevende ideaal benaderen.
Wil men dit ideaal Christus noemen, het zij zoo. Ik
doe het niet.
En ik zou mej. Z. hierbij willen verzoeken zich
eens goed in te denken wat dit beteekent. Worden
wij niet veel universeeler, d.i. menschelijker, als wij
dit Christus-symbool prijsgeven? Daar zijn er im
mers duizenden voor wie dit Christus-symbool on
aanvaardbaar is; daar zijn immers ook Joden en
Mohamedanen en Boedhisten En ook onder hen zijn
groote idealisten; zijn menschen, die gedreven wor
den door een machtig verlangen om te komen tot een
leven van zedelijke reinheid, van toewijding aan an-
KWEEKERIJ „SURSUM CORDA"
Telef. 28. te Scbooil.
P. VAN RODEGRAVEN.
FOTOGR. ATELIER ARPAD MOLDOVAN,
NIEUWE NIEDORP.
Geopend dagelijks, ook 's Zondags.
Hoest - Keelpijn - Griep - helpen
tabletten, poeders of siropen het best.
Alléén echten goed wanneer de naam
Mijnhardt op de verpakking staat.
Let hierop. In prijzen vanaf 20 en 30 ct.
Bij Uw Drogist.
GEBRUIKTE AUTOMOBIELEN
verkoopen wij onder GARANTIE en op PROEF.
Garaqe C NIEUWLAND BERGEN.
deren, van groote, alomvattende liefde. Mag ik in dit
verband wijzen op een niet christen als Gandhi, op
een eveneens-niet-christen Tagore? Ik heb het voor
recht dikwijls met Joden in aanraking te komen, die
ik bewonder om hun heerlijken levensernst, hun vu
rig verlangen om de wereld te vermooien.
Het klinkt u misschien zeer oneerbiedig, maar ik
meen het in alle oprechtheid: ik ben van oordeel dat
wij boven het Christendom uit moeten komen en
daarvoor in de plaats tot een universeele religie,
waarvan het wezenlijke zal zijn: het bewuste streven
naar de eenheid met wat de mensch In zich ervaart
als de stuwing van Het Eeuwige Leven-zelf.
Ten slotte moet ik nog even stilstaan bij hetgeen
mej. Z. schrijft over de oude „heidenscbe" bescha
ving. Zij zegt: „U weet toch zeker wel, dat er oude
beschavingen zijn geweest, die in vele opzichten
veel en veel hooger stonden als onze moderne be
schaving op dit oogenblik. Onze Westersche bescha
ving kan niet in de schaduw staan bij de Egyptische,
de Hindoesche. enz."
Ho, ho! Nu draaft u toch wel wat door. Ik heb juist
van de geschiedenis van Egypte een beetje studie
gemaakt. En er is inderdaad heel veel moois ge
weest in die Egyptische beschaving Maar als ik
dan ga denken aan het despotisme der vorsten, aan
de slavernij, dan wordt mijn bewondering toch wat
getemperd, wanneer ik me daarbij voor den geest
roep hoe geweldig groot de macht en het machtsmis
bruik van de priesterschap over de massa was, dan
gaat er weer wat van mijn bewondering verloren.
In Egypte staan als geweldige steenen herinnerin
gen aan een groot verleden nog altijd de ontzaglijke
pyramiden en nog staart de kolosale Sphinx geheim
zinnig over de woestijn en nog zijn daar de impo
sante koningsgraven en nog zijn er de overblijfselen
van het glorieuse Thebe. En al deze dingen mogen
ons spreken van groote kunst in het verleden, van
religieuzen zin zelfs bij de ontwerpers zij doen
ons niet minder denken aan harde, gedwongen ar
beid en aan eindeloos ontberen van duizenden bij
duizenden.
En de Hindoesche beschaving? Ik wijs slechts op
het afschuwelijke kastenstelsel en in het bijzonder
op het lot der vierde klase: de Paria's. En ik denk
er geen oogenblik aan de Hindoesche beschaving
te stellen boven de onze.
Dit beteekent natuurlijk niet, dat ik onze bescha
ving verheerlijk. Hoe eer wij haar te boven komen,
hoe liever 't mij zal zijn. Maar ik waarschuw tegen
de verheerlijking van het verleden.
Mej. Z. heeft waarschijnlijk met opzet gesproken
van onze beschaving op dit oogenblik. Indien deze
veronderstelling juist is, dan wil ik haar aandacht
vestigen op het feit, dat op dit oogenblik wij leven
in een tijd van ondergang.
Elke beschavingsperiode heeft haar opkomst, bloei
en ondergang. Wij verkeeren tnans in het tijdperk
waarin onze Westersche beschaving uitgebloeid
raakt. Doze maatschappij is gedoemd het kan kor
ter of langer duren, maar het gebeurt m.i. met abso
lute zekerheid ineen te storten. Zij wordt niet meer
geschoord en gedragen door een waarlijk levende
idée. Daarom is er die eindelooze verwarring gees
telijk en economisch en de daarmede gepaard
gaande decadentie. Een nieuwe beschaving zal zich
baanbreken. Maar deze zal, zooals steeds in de histo
rie geschiedt, uit de puinhoopen van het ondergaan
de meenemen wat er zuiver en goed in was omdat
verder te ontwikkelen. Want en hiermede eindig
ik vormen en uiterlijke gedaanten verdwijnen,
maar wat er in leefde komt steeds in schooner vorm
terug. Dit is de heerlijke wet der evolutie, waarin
zich Het Leven manifesteert.
ASTOR.