VOOR onze jeuGD f AA SSvTS Gefopt! Een verhaal met een onverwachte ontknooping. Door Essay. In het oude politie-bureautje op de Lelie gracht ratelde de telefoon. Hallo, zei de grijze hoofdcommissaris lusteloos. Maar dadelijk daarna sprong hij op en met een verheerlijkten glimlach op zijn baardig gezicht stond hij met de spreek buis aan het oor gedrukt te buigen als een knipmes. Ja, meneer de burgemeester, hoorden, de agenten, die, omdat er toch niets te doen was, een pijpje zaten te rooken in het wachtlokaal, hem zeggen en toen wisten ze al hoe laat het was. De burgemeester van het provinciestadje had weer wat aan te merken op het werk van de politie. Dat ge beurde zoo dikwijls. Dan weer was er een kleedje geklopt in de Achterstraat en de politie had dat moeten zien vond de burge meester, want hij had het immers ook wel gezien; dan weer hadden de jongens te veel leven gemaakt tijdens het concert in de mu ziektentdaar had de politie naar moeten kijkenEn dan, vooral niet te vergeten, de misère ifcet het stadsparkje. De agenten verwenschïen het kleine fraaie parkje in stilte, want er kon geen steentje scheef lig gen of de burgemeester „hing aan de tele foon" om te klagen Nu was er natuurlijk wéér wat met het parkje, dat zou je zien. Het gesprek was in- tusschen geëindigd en de commissaris legde de telefoon op den haak met de verzekerin'g, dat hij „een ernstig onderzoek zou doen in stellen". Peters! De jonge agent stond op en trad op den commissaris toe. Peters, sprak de commissaris, Ik hoor daar zoo juist van den burgemeester, dat er ergerlijk wordt gestolen uit het stadsparkje. Wat wordt er gestolen, commissaris; biggetjes misschien?!" poogde Peters een grapje te maken. Maar zijn chef lachte niet. Het scheen dus ernst te zijn Kijk Peters, er worden bloemen gesto len. Het parkje wordt regelmatig geplunderd. De mooie seringen en rozen worden wegge haald. Zal ik maar eens gaan kijken, opperde Peters. Maar de commissaris vond het beter, dat hij 's avonds een beetje ging spioneeren. De dief zou wel 's avonds in het donker komen om zijn slag te slaan 's Avonds ging Peters er op uit. Hij woon de met zijn vrouw vlak bij het parkje, zoo dat hij niet ver behoefde te loopen. In het parkje aangekomen begaf hij zich naar een donker laantje en wachtte af. De torenklok sloeg acht uur. Peters ijs beerde. In het parkje was niemand te zien. Het weer was dan ook niet bijster mooi, zoo dat de menschen die hier wel eens voor hun pleizier gingen wandelen, nu lekker thuis bleven. Om half negen echter kraakten voetstap pen. De agent sprong in een kreukelboschje en keek toe. Vlak tegenover hem was een seringenboom. Bloemen van een eigenaardige kleur lila, die Peters nog nooit had gezien. Een zonderlinge kleur en overal te herken- DE DOOLHOF. Dit is een doolhof met vier ingangen, maar slechts een van dje vier ingangen bezit een pad, dat naar het midden van den doolhof leidt. Tracht dit pad uit te vinden. De voetstappen kwamen intusschen nader bij. Uit het zijlaantje kwam behoedzaam een jongen van een jaar of zestien aangeslopen. Hij zag er erg schameltjes uit. Een opgelapte broek, die om zijn beenen slobberde, werd opgehouden door een lang, oranjeachtig koord, dat een paar maal om zijn middel was geslagen en toen nog te lang bleek. Een groot stuk hing er tenminste bij. Het jasje, dat de jongen aanhad, had vroeger zeker aan een grooter iemand toebehoord. Er kon den wel twee zulke jongens in. De mouwen waren omgeslagen en lieten een paar magere, groezelige polsen bloot; over de verwarde, veel te lange lange haren was een vuile pet getrokken. Peters keel% medelijdend naar hem vanuit zijn schuilhoek. Stakkerd dacht hij. Want Peters was nog niet zoo heel lang agent De jongen was bij den boom met lila seringen gekomen. Hij keek weer behoed zaam om zich heen. Peters hield zich dood stil. De jongen haalde een knipmes uit zijn zak en begon de lila seringen af te snijden. Peters bleef nog toekijken. Dadelijk zou hij dien kleinen dief op heeterdaad betrappen. De jongen sneed door. Toen hij een groote bosb loemen bij elkaar had, hield hij op, keek nog even om zich heen, sneed toen een stuk van zijn oranje broekband af en bond daarmede de bloemen tezamen. Dat was voor Peters het moment. Hij sprong uit de struiken en greep den jongen bij de hand. „Zoo zoo, mannetje", zei hij. De jongen was doodelijk verschrikt, Hij liet de bloemen uit zijn bevende handen val len en keek Peters angstig aan. Toen plot seling sloeg hij de handen voor zijn gezicht en begon te snikken. „Nou, nou, nouzei Peters en hij voelde zich een beetje verlegen met dien hui lenden jongen naast zich. Jullie moeten be grijpenPeters was nog niet zoo lang agent. „Waarom heb je die bloemen gestolen, jó vroeg Peters. En toen ging de jongen vertellen. Voor zijn moeder, die zoo ziek wast ouwe menschen dat ze zoo veel van een blommetje hieldenne dat DE BOOZE WIND. Wies je was op straat aan 't stappen, Tegen wilde windevlagen aan. Want ze moest voor moes wat koopen, Bij den bakker in de Lindelaan Wiesje kan de wind niet deren Warm gekleed met dikke sokken aan. Stapt ze flinkweg door de straten Naar den bakker in de Lindelaan Maar o wee, daar gaat haar mutsje Door een windvlaag meegevoerd. Wapp'ren woest haar blonde haren Roezemoezig door elkaar geroerd. Wiesje ging na hard aan 't hollen Achter 't weggewaaide mutsje aan. Kreeg het eindelijk te pakken Bij den bakker in de Lindelaan. Waschdag. Greta en Annie zijn stevige vriendinnen van elkaar. Na schooltijd kun je ze altijd samen vinden, onafscheidelijk in gezelschap van hun twee poppe-kinderen. Nu kunnen poppe-kinderen zich verschrikkelijk vuil ma ken en of de kleine poppe-moeders hier nu over mopperen, het helpt meestal niets. Dan zit er voor hen niets anders op, dan de kleertjes een lekker sopje te geven en ze aan de waschlijn te laten drogen. Ook de ♦wee poppe-kinderen van Greta en Annie -\dden zich vuil gemaakt, en daarom krij gen hun kleertjes een goede beurt. Greta zorgt voor het wasschen en Annie hangt ze aan de waschlijn. De twee poppen hebben zoo lang een plaatsje op den grond gekregen. Zouden ze het niet erg koud krijgen? Maar ik denk wel, dat zoodra het wasschen afge- loopen is, de poppe-moeders hun poppe-kin deren in bed zullen stoppen. Het plaatje leent zich bij uitstek om ge kleurd te worden. De kleertjes van de poppen en de jurkjes van Greta en Annie geven we daarom frissche tinten. hij geen cente had om ze te koopenenne dat dat hij er nou maar een paar gejat had. Hij wist wel, dat het slecht was, maar de ge meente had toch immers centen genoeg en z'n moeder hield zooveel van een blom metje En weer begon de jongen te snikken. Toen, plotseling kreeg Peters, die nog maar pas agent was, een zwak oogenblik. Hij vond dien diefstal eigenlijk heelemaal niet zoo erg meer. En zou hij nu toch dien jongen naar het bureau brengenhem op laten sluiten, ver van zijn zieke moeder, die hem misschien zoo noodig had Peters voerde een hevigen strijd tusschen plicht en menschelijkheid. En hij koos het laatste. Vlug duwde hij den jongen de oloe- men in de hand en fluisterde, nu op zijn beurt behoedzaam om zich heen kijkend „Smeer 'm jö naar je moeder. En blijf voort aan van die bloemen af. Vanavond heb ik je niet gezien De jongen liet zich dit geen tweemaal zeg gen. Hij draaide zich snel om en holde weg, of het geheele politiebureau hem op de hie len zat. Peters keek hem glimlachend na. De glim lach van iemand, die vindt dat hij een goede daad gedaan heeft.... De agent had er een zeker genoegen in om op het bureau het leugentje te vertellen, dat hij niets gezien hadHij stapte daar na naar huis in een zonnige stemming. Maar toen hij in de kamer kwam, bleef hij plotse ling stokstijf staan op tafel lageen bos lila seringen. Neen, neen, hij vergiste zich niet, het was diezelfde eigenaardige kleur lila. En ten overvloede zat daar nog het oranje koord een stuk van de broekband van den jongen omheen. „Vrouw", zei Peters, „hoe kom jij aan die bloemen „O ja", zei z'n vrouw, „dat moet ik je nog vertellen. Ik heb er een reuze koopje aan gehad. Daarnet, nog geen kwartier geleden, belde hier een arme stakkerd van een jon gen aan en vroeg of ik die bos bloemen wilde koopen. Het waren z'n laatste, zei hij. Een kwartje die heele bos. Dat is voor niets, vind je niet Peters knikte en zei een beetje schor „Ja, dat is voor nietsen bliksemsnel schoot hem het gebeurde van dien avond door het hoofd; de comedie spelende jongen het praatje over de zieke moeder, terwijl hij de bloemen alleen stal om ze te verkoopen O, o, wat had hij zich leelijk '.aten beet nemen. „Nou", vroeg zijn vrouw, „hoe vind Je m*n koopje nou? Zijn ze niet mooi?" Peters keek even op een eigenaardige ma niers naar de bloemen voor hem. Toen kuchte hij eens, trok zijn wenkbrauwen op zeide langzaam „OchmóóiIk zal je zeggen, dat lila, die eigenaardige kleur lila, daar houd ik nu niet zoo erg van...." VUIL ANTJE. Antje zat te morsen en te plassen, den ganschen, langen dag, nimmer wilde zij zich wasschen, hoe smerig ze ook zag. Eens vond haar een schoorsteenveger, die wandelde langs straat. Hij leek een ongepoetste neger met zijn roetbesmeurd gelaat. „We zijn twee beste vrienden, die passen bij elkaar; als we eens samen geld verdienden, heb je daar ooren naar?" Dat vond Antje nare vragen, schoorsteenvegen is een vuil karwei, altijd in het roet te ragen; „Neen hoor, dat is niets voor mij!" Antje is naar huis geloopen, ging zich wasschen aan de kraan, voortaan zagen nu haar sloopen zoo melkwit als de maan. DE VERBORGEN GEIT. De dieren hierop het plaatje staan alle lachend toe te kijken naar een vreemde ge beurtenis, die zich afspeelt binnen de als een sterrenregen gezaaide cijfers. Als je nu in volgorde de cijfers 1 tot en met 64 met el kaar verbindt, zul je spoedig bemerken, waarom de dieren zoo'n plezièr hebben. Aanval op poes. '"W.. Zachtjes trachten Loet en Lili Te besluipen buurman's Willy. Loet bijt naar haar, met luid geblaf! Lili denkt: Jk wacht maar af" 3laar het poesje met haar klauwen Brengt Loet's aanval in benauwen Lili spot: ,JZranig gedaan" Loet huilt: „Loop jij maar naar de maan Struisvogeljacht. De Bedouïn kent een wreed genoegen de struisvogeljacht. De bewoners van Noord- Afrika onderscheiden de struisvogels nauw keurig naar ouderdom en geslacht. De groote, mannelijke, volwassen vogel heet Erlim. De diepzwarte (het wijfje) heet Ribena. De grauwe, jonge struisvogel heet Ermoed. Het hoofddoel van de jacht is het bemachtigen van de fraaie vederen, die vooral de Erlim bezit. Het gevolg van dit feit is dat er hoofdzakelijk op den Erlim wordt gejaagd, zoodat deze leelijk aan het uitster ven is. Op prachtige paarden, of op uitmuntende rij-dromedarissen, rennen dë jagers over de vlakten of door de woestijn en zoeken naar een kudde struisvogels. Een vooruitloopende Erlim geeft echter het teeken tot de vlucht als die kudde eindelijk is gevonden. Nu wor den de dieren achternagezet. De mannen kennen geen medelijden. Er wordt gerend en gejaagd, langen tijd achtereen tot het voor hen loopende beest teekenen van ver moeidheid begint te vertoonen. Dat is meest al na een uur rijdens. De jager is nu vlak achter den struisvogel. Het paard of de dro medaris krijgt nog een laatste por, een lans flikkert in de lucht, de stoot valt en do vogel ligt op den grond. Direct worden de dromedarissen ingehouden, de rijders sprin gen van hun beesten af en onder het uit spreken van heilige spreuken uit den Koran als „In naam van den Grooten Albarmhar- tigen God" krijgt de vogel den genadestoot. Zoo gebeurt het in Noord-Afrika, in andere streken van Afrika worden de struis vogels ook wel eens te voet gejaagd. De man nen sluipen naderbij, gehuld in een ge raamte van stroo en veeren. In de hand hou den deze jagers een stok met een kop van een struisvogel erop. Hun beenen zijn wit aangezet. In deze „vermomming" weet de jager dan zijn slachtoffer te benaderen. Is hij vlakbij dan lost hij een schot met pijl en boog of werpt een speer naar een van de vogels. Gelukkig raakt het dragen van struisvee- ren in onbruik en neemt het wreede jacht- gebruik van de Bedouïnen af. DE NIEUWE JASJES. Bart en Bert zijn aan het wandlen Met hun pas gekregen jasjes aan, Ziet ze hier parmantig stappen, Ais echte groote menschen gaan. Bart en Bert zijn druk aan 't praten, Over 't somb're, aak'lig regenweer. Maar met waterdichte jasjes. Deren hen geen regendruppels meer, Bart en Bert betoogen ernstig: „Parapluies, die draagt men niet, Maar met Zuid-Westers op je haren, Dan eerst ben j' een groote Piet". COSL

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 24