IN KABOUTERLAND MINKO - DE KLEINE ZWARTE AAP VAN ROSE FYLEMAN uit het Engelsch door S. N. J. Verboom. Minko was een kleine aap die in Indië in een josch van palmboomcn woonde. Minko's vader ■n moeder, broers en zusters woonden daar ook. :venals zijn ontelbare neven en ooms en tantes. ;n zijn oude grootmoeder die zeer vijs en bijzon- Ier geacht, werd. Minko was nog heel jong en liet erg verstandig. Zijn vader en moeder en loms en tantes, zelfs zijn neven zeiden hem iltijd, dat hij een domme kleine aap was Wat 'ijn grootmoeder aangaat, wel die plaagde hem liet vaak. Zij dacht-, alle jonge aapjes zijn dom. 5ij dacht zelfs niet te vleiend over vaders en noeders. ooms en tantes. Zij vond dat er niemand 'eel wist, behalve dan grootmoeders En van zich :elf wist ze het maar al te goed. Niet heel ver van de plek waar de apen voonden stond een tempel. Hij was gebouwd van vit marmer, was groot en zeer mooi. De pries- ers woonden vlak bij den tempel. De apen zagen ïcn komen en gaan en konden ze hooren zingen lit de heilige boeken. De menschen van de dor- >en rondom kwamen naar den tempel, droegen lun offeranden een jonge bok. kuikens, koren, ruit. Er liep een pad door het bosch waar de vpen woonden en een aantal menschen gingen Uen weg. De apen waren daaraan gewoon ge- vorden. Niemand verjoeg ze. Het bosch was zoo licht bij den tempel, dat de menschen het idee u-egen, dat het onder de bescherming van de mesters stond. Soms bezocht een prins of een tnder groot heer van een ver land den tempel. 3e apen keken dan naar beneden om hem op ijn mooi paard door het bosch te zien rijden. 1 mechten liepen er. voor cn achter hem. Minko dacht, het moet toch heerlijk zijn een •rins te zijn en op een paard te rijden. Hij had ijn grootmoeder hooren zeegen. dat er niet zoo teel veel verschil bestond tusschen apen en men- chen. Zij zei zelfs, dat de groot-groot-groot- •root-groot-grootmoeders van menschen apen /aren. Hij vroeg haar daarover op zekeren dag. Hoe leerden die menschen. wier groot-groot- Toot-groot-groot-grootmoeders apen waren, nap en rijk zijn. en in huizen wonen inplaats an in boomen?" „Het zou te veel tijd-kosten om je dat te ver ellen," zéi de Grootmoeder. „Trouwens je bent veel te jong om zulke din- en te begrijpen. Ga spelen". Op zekeren dag zat Minko op een hoogen tak taast zijn moeder. Een van de priesters kwam lit den tempel en liep tot daar waar de boomen /aren. Hij had een groot boek onder zijn arm n ging in de schaduw der boomen zitten lezen. „Wat doet hij nu?" vroeg Minko aan zijn noeder. „Hij leest uit een boek" zei zijn moeder. „Wat is een boek en waarom doet hij dat?" zei linko. „De menschen leeren wijsheid uit die dingen. enaamd boeken". „Aha", dacht de kleine Minko. hebben zoo al !ie menschen de dingen geleerd die ze nu weten, ndien ik zoo'n boek had dan zou ik ook wijs /orden. Ik zou dan wijzer zijn dan mijn moeder, /ijzer zelfs dan mijn grootmoeder. Dat zou heer- ijk zijn. Hoe zou ik aan een van die boeken kun- len komen? Minko zag den priester het boek medenemen in ien tempel; zijn scherpe kleine oogjes beloerden tem tot aan den ingang van de groote deur. .laar hij wist dat het tevergeefs zou zijn te rachten daar te komen. Een aap was eens de. leur ingegaan, maar hij was er weer spoedig litgedreven. zóó vlug, dat hij niet eens tijd had ehad naar binnen te kijken en zoodoende niet .1 de gelegenheid was geweest daarvan aan de nderen te vertellen. Kleine Minko echter was insloten een boek te bemachtigen, op welke ma- lier dan ook. Hij zat op een hoogen tak. zijn kleine snuit «eelemaal verwrongen van het. peinzen hoe dat. edaan kon worden. Zijn grootmoeder zat op een ak een eindje verder. Zij leunde met haar hoofd egen den boomstam en knipte met haar kleine 1 erstandige oogen. „Wel, Minko" zei zij, toen zij zijn blik had op- -e van gen. ,Je bent erg stil. Zit je in gedachten? vis ik jou was zou ik dat aan de menschen over aten. Aan de menschen en aan de grootmoeders. 3a heen en speel. Dat is wel het beste voor kleine .apjes zooals jij." Minko antwoordde niet, maar ijn verlangen werd heviger. ..ga heen en speel", a zeker, juist nu hij zoo'n mooi plan had be lacht om wijs te worden. Weldra, zeer spoedig ou hij meer weten dan zijn grootmoeder. Hij wil le meer weten dan al de grootmoeder-apen in het ■osch. Hij wilde weten wat de mensch wist.. Men aocht hem zelfs veranderen in een mensch, zoo- Is die andere vroegere, heel vroegere apen, waar- an hij had gehoord. Waarom niet? Doch hij ïoest een weg vinden om een boek te verkrijgen, lij moest. Hij moest. Laat in dien avond, toen al de andere dieren i het bosch sliepen, kon men den kleinen warten Minko loerende in het maanlicht zien. itil vooruit sluipende over den grond tusschen .et palmbosch en den tempel. Hij had tenslotte en plan bedacht, om naar hij hoopte ongemerkt den tempel te kunnen komen. Eenige passen an den tempel groeide een hooge palmboom. Iet was Minko plots ingevallen dat hij door een rooten sprong vanaf den top van den boom op et dak van den tempel kon komen en dan mis- ;hien door de een of andere opening daar naar binnen kon gaan. Het lager gedeelte van den tempel was gebouwd van zulk glad en effen mar mer. dat het geheel onmogelijk geweest zou zijn van beneden naar boven te klimmen, maar hoo- ger, daar waren kleine richels en nissen en hij wist dat hij zich gemakkelijk zou kunnen bewe gen. wanneer hij eenmaal daar was. Het klimmen in den boom was gemakkelijk genoeg en hoewel de sprong naar den tempel groot was, gaf dat niets. Minko was jong en lenig. Hij volbracht alles schitterend en na eenig zoeken vond hij een nauwe opening in het dak waardoor hij gemak kelijk naar binnen kon gaan. De maan scheen door de opening waardoor hij was binnengeko men en hij bevond zich het geluk was met hem in een klein opkamertje. Op de planken daarvan zag hij juist zulke boe ken liggen zooals hij ze in de handen van den priester had gezien. Mooie, groote boeken; gebon den in aardig gekleurd leder, versierd met edel metaal en juweelen. Een van de boeken was ta melijk klein en dat nam Minko erg verheugd mede. Den volgenden morgen was er groote conster natie in den tempel toen de diefstal ontdekt was. Niemand had den dief zien komen of gaan en niemand kon zich indenken hoe hij er ingekomen was en waarom hij slechts een enkel boek had medegenomen. Het was zeer zeker een zeldzaam en kostbaar exemplaar, de priesters waren dan ook sterk onder den indruk van het verlies. Na eenige dagen van onderzoek maakten zij bekend, dat een groote beloon ing zou worden gegeven aan hem die het zou vinden of inlichtingen kon ver strekken die zouden leiden tot de ontdekking van den dief. In een van de dorpen dichtbij, woonde een jongen, genaamd Jainsi. Hij was een rustige, na denkende knaap en hielp zijn vader ijverig by het werk op de rijstvelden, want hij was de oudste zoon en er waren nog zes andere kinderen en zijn vader en moeder waren erg arm. Wat Jainsi wer kelijk wilde was: eenmaal te kunnen studeeren en kennis en wetenschap op doen. De priesters van den tempel waren zeer goed voor hem en onder wezen hem in verschillende dingen, doch hij had maar heel weinig tijd om te studeeren. Zijn droom was om naar de Universiteit te gaan in een der grocte steden: maar dat was helaas on mogelijk. Hii wist dat het een heeleboel geld zou kosten dit te doen en hij had niets nauwelijks kon er van de kleine verdiensten thuis iets be spaard worden. Toen hij van het verlies van het kostbare boek hoorde en van de belooning die uit geloofd was voor den vinder, werden zijn zwarte oogen grooter dan ooit. Als hij dit eens kon vin den en de belooning kreeg hoe heerlijk zou dat zijn. Hij zou iets aan zijn vader kunnen geven voor het onderhoud van de familie en met de rest zou hij weg kunnen gaan om kennis op te doen. Hoe prachtig. Hoe wonderbaar. Misschien als hij tot Allah bad. zou hij kunnen worden geholpen het te vinden. Hij zelf kon niets doen. maar Allah was zoo groot, zoo goed cn machtig. Hij bad veelvuldig en ernstig, maar drie dagen gingen voorbij en niets gebeurde. Intusschen maakte Minko een onrustigen tijd door. Ten eerste moest hij een veilige plaats vinden waar hij zijn schat kon bergen, een plaats waarvan hij zeker was, dat er niemand kwam. Hij zou het boek niet kunnen onderzoeken als hij niet alleen was. Hij besloot het in den grond te be graven en besteedde het grootste gedeelte van den nacht waarin hij het had gestolen met gra ven op een stille plek achter eenige groote hees ters. Zooals ik reeds eerder zei. was het geen groot boek en slaagde hij er in, het geheel te be graven en te bedekken voordat de dag aanbrak. Wat hem nu te doen stond was de gelegenheid te vinden de geheimen ervan te leeren kennen. Dat was heelemaal niet gemakkelijk. Er waren altijd andere apen in de omgeving. Zij wilden met hem spelen, hem meenemen op hun verschillende tochten, gezamenlijk met hem slinger- en jacht partijen houden. Hy zag de onmogelijkheid zich daaraan te onttrekken. Hij werd knorrig en prik kelbaar en begon te bijten. Zijn moeder was erg ongerust over hem. Zij dacht dat hij niet goed was en sprak er met de grootmoeder over. ..Laat hem alleen", zei de grootmoeder. „Hii hepft den kelijk last van groeipijn. Het is niets. Snoedig zal hij weer in orde ziin". Minko werd door de andere apen alleen gelaten, en dat was juist wat hij wenschte. Op zekeren dag gingen zij allen een tocht naar de rivier maken. Toen Minko onwillie bleek te ziin gaven zij zich geen moeite hem daartoe te bewegen en lieten hem alleen Nauwel'iks was hun gesnater weggestorven of hii begaf zich naar zijn kostbare bergplaats, groef het boek op en nam het onder den arm en klom toen in den ton van een der hoogste boomen van het bosch. Maar ach ach! Toen hii zijn schat beeon te be kijken voelde hij zich bitter teleurgesteld Hii be- ereep er niets van. Hij draaide het boek om en om. eerst den eenen kant aan den anderen, de hladen met ziin magere pooten verfrommelend en onrustig starend op de kleine zwarte letters. Hii knaagde er zelfs aan, maar dat hielp h°m niets. Hij werd meer en meer boos. Na al deze moeite en onrust bleek nu dat hij per slot niet veel wii- zer was dan de rest en dat hij niets kon leeren van de tooverij van d«n mensch. Zou hij wach ten totdat zijn grootmoeder terug kwam en het haar vragen? Neen, zij zou maar om hem lachen en zeggen dat hij moest gaan spelen. Misschien wist ze nites méér van deze zaak dan hij deed en indien ze het wel wist zou ze het hem niet zeg gen. Zij zou alles voor zich zelf houden en dan zou hy niet beter af zijn dan voorheen. Het was te erg; afschuwelijk; om razend te worden. Minko hief het boek hoog in zijn armen en in zijn woede wierp hij het met geweld door de groote palmbladeren tegen den grond. Hij bekommerde cr zich niet meer om wat er mede gebeurde; hij bleef er zelfs niest naar kijken, maar ging slin gerend door de boomon weg om zich te voegen bij de anderen aan de rivier. Daar zou het vroo- lyk en aardig en opgewekt zijn en zou hij zijn teleurstelling kunnen vergeten Nu gebeurde et dat Jainsi op het pad door het bosch liep, juist op het oogenblik dat Minko zijn kalmte verloor en het boek neerwierp. Het viel voor zijn voeten op den grond. Hij was bui tengewoon verwonderd over het feit dat een boek zoo maar uit de lucht kon vallen naar het scheen want toen hij opkeek zag hij er niemand. Toen hfj het boek opraapte en zag welk het was. kende hij zijn vreugde niet. „Allah heeft mijn gebed verhoord, dacht hij". Wat een wonderlijk iets. Hij snelde met zijn schat naar zijn vrienden in den tempel en vertelde zijn verhaal. De pries ters wisten nauwelijks wat er mede aan te van gen. zij brachten het boek dus naar hun hoofd en leider. Deze was een zeer verstandig mensch en toen de anderen de hoofden schudden en zeiden dat het hun niets verwonderde, wanneer de jon gen het boek zelf had gestolen en daarna het verhaal had verzonnen om de belooning te krij gen .verzocht hij hun stil te zijn, daar hij de zaak overdacht. Hy nam het boek mede en on derzocht het rustig en vond er de sporen van Minko's pooten. Doch dit hield hij voor zich. „Ik ben tevreden", zei hij toen hij terugkeerde, „wat de jongen gezegd heeft is waar. Laat hem tot mij komen". Zoo kreeg Jainsi de belooning en kon gaan doen wat hij zich gedroomd had. Het boek werd wederom in den tempel opgebor gen. De opperpriester vertelde nooit aan iemand wat hy van de zaak afwist. Wat kleine Minka aangaat, hij gaf alle hoop op de wijs heid van de menschen te leeren kennen en besteedde de rest van zijn leven als een zorg- vrye-gelukkige aap. slingerend in de boomen, dartelend in het woud. zich over niets druk ma kend zelfs niet eens over het oordeel van zijn grootmoeder. Lili steekt haar neus ergens in Loet en Lili zijn op 't pad. Kijk", zegt Lili, „zie je dat?" 't Lijkt een spellenkussen wel; Kom, ga mee Loet, maar wat snel!" ggU Loet schijnt er niet van te houen, 't Lijkt een speldenkussen wel; Ruikt eens aan het vreemde beest.. Lili is stééds onbevreesd Tot het Egel met zijn stekels Gaat vervelen, en verwoed richt hij overeind zijn pennen Lili prikt haar neus aan bloed PUNTMUTS BOUWT EEN HUIS 1) Puntmuts had er reeds lange jaren op gevlast een eigen huis te bezitten, maar een geschikt stukje land had hij steeds niet kunnen vinden. Op zekeren dag kwam ma kelaar Brilneus bij hem en liet hem een stukje land zien, dat Puntmuts wel aan stond. De koop was dan ook spoedig gesloten. 2) Den volgenden dag voor dag en voor dauw sleepte Puntmuts balken en planken aan en weldra was hij druk aan het timme ren aan zijn nieuwe woning. 3) Een week later kon Puntmuts met vol doening het resultaat van zijn werk bewon- Visschen, die kunnen loopen. Arabische reizigers, die in de 9de eeuw, door Indië trokken, spreken voor de eerste maal van visschen, die in staat waren aan zienlijke afstanden op het vasteland af te leggen. Deze visch is tegenwoordig als „Klimbaars" bekend, terwijl zijn weten schappelijke naam „Anabas soandens" luidt. Dat de visch in boomen kan klimmen, behoort echter tot het Rijk der Fabelen. Maar vast staat het, dat de „Klimbaars" in verhouding zeer groote afstanden op het vasteland kan afleggen, waarbij hij zich van zijn sterk-ontwikkelde buikvinnen als voort bewegingswerktuigen bedient. De schepping van dit dier is geenszins een gril der natuur geweest, doch zij getuigt van een vooruit- zienden blik. De Indische wateren, waarin de „Anabas soandens" leeft, drogen name lijk in het warme seizoen maar al te dikwijls volkomen uit; terwijl een gewone visch op het droge onvermijdelijk zou omkomen, is nu de Klimbaars in staat zelfstandig een nieuwe woonplaats te kiezen en op te zoeken. Zoo kent men ook de zoogenaamde „mod- derspringer", of „periophthalmus Koelreu- teri". Deze visch leeft insgelijks in Indië, aan de Westkust van den Stillen Oceaan en wordt zelfs rel in West-Afrika aangetroffen. De „modderspringer" graaft zich van tijd tot tijd voornamelijk tijdens de ebbe in de modder en doet zich daar te goed aan de insecten, welke hij daar vindt. Met behulp van zijn sterk ontwikkelde voorpoo- ten is de visch in staat als een kikvorsch door de modder rond te „springen". Bij een derde vischsoort, de „Trigula", zijn de borstvinnen op een eigenaardige wijze gevormd. Zij gelijken in vorm veel op een tweetal of een drietal vingers van een hand. De visch steunt zich op deze vingers, waarbij het lichaam wordt nagesleept. Buiten de reeds genoemde vischsoorten, welke kunnen loopen, bestaan er ook nog andere soorten, welke die eigenschap bezit ten. De voornaamste daarvan is wel de „Ce- ratodus Forsteri", welke op zijn borst- en buikvinnen, evenals op vier pooten rondmar- cheert. Voedert de vogelsmaar op de juiste manier Jelui zult zeker wel allemaal willen zorgen voor de vogels, die in den winter in ons land zijn gebleven of gekomen. De wintefmaanden, als de boomen zonder blad en de insecten niet te vinden zijn, zijn voor onze gevleugelde vrienden buitenge woon moeilijk. Natuurlijk zorgen jullie, dat geen korstjes brood onachtzaam worden weggeworpen, maar verzamel je deze, evenals kaasafval en snijdt het aan heele kleine stukjes, waar- tusschen je tevens zonnepitten en ander zaad mengt en strooit dit in den tuin of op de vensterbanken. Jammer genoeg worden vele kleine vogels die op de vlucht gejaagd door de grooten, hen geen kruimeltje brood gunnen. Jelui kunt dit echter voorkomen, door een doelmatig voerhuisje te maken, waardoor alle soorten vogels in de gelegenheid zijn zich te voeden. •Nc? deren: een vroolijke kabouterwoning, met grappige roode pannen en een groene regen ton. Maar o wee, toen hij den volgenden dag zijn huisje wilde gaan bewonen, wat was me daar voor verschrikkelijks voorgevallen. 's Nachts had het geregend en de regen had paddestoelen uit den grond doen rijzen, die de woning van Puntmuts, waaraan hij zoo vlijtig had gewerkt, mee de hoogte had ingenomen; alleen de regenton was op den beganen grond gebleven. Arme Puntmuts! De eenvoudige vogelhuisjes, die van boven bedekt zijn, doch geen bescherming bieden tegen regen en sneeuw, daar zij aan drie kanten open zijn, worden in den regel in be slag genomen door spreeuwen en musschen. Muschjes en vinkjes zitten echter bij voorkeur liever meer beschut. Een huisje als hier aangegeven is, komt aan de wenschen van allerlei vogels tege moet. Het bovengedeelte is geheel open en hieronder is een overdekt gedeelte met eenige stokjes, waarop de vogeltjes rustig kunnen zitten. Hier en daar worden een paar vet- ringen of spekzwoerdjes opgehangen, waar van de meesjes zich vooral gaarne hun buikje vol eten;- verder gehakte olienootjes, zaad en kruimeltjes, terwijl we niet vergeten een bakje water neer te zetten en dagelijks te ververschen. En nu, jongens, gaan jullie maar eens zoe ken op zolder of in den schuur of er geen oud kistje te vinden is om zoo'n vogelhuisje te maken. Vind je niets, dan heeft de krui denier zeker nog wel een kistje over, dat hij gaarne afstaat ten behoeve van jelui ge vleugelde vrienden! EVEN LACHEN. Gevangenbewaarder„Daar snap ik je even, kereltje. Jij bent bezig een gat in den muur te maken." De gevangene„Inderdaad, meneer. Ik heb er al meer over geklaard dat we hiex bijna geen frissche lucht krijgen."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 20