let huis op het eiland.
Op weg naar Fez.
Vóór ongeveer honderd jaar.
Zaterdag 28 Januari 1933.
SCHAGER
COURANT.
Vierde blad. No. 9218
Trein door sneeuw.
W. C. VAN GEEUEN
In den ijzigen wind, die aangewaaid kwam
over de besneeuwde toppen van het
Atlas-gebergte.
«2N TOREN ZONDER TRAP. DE GEESTDRIF
TIGE SPORTBEOEFENAARS. KOUDE
IN HET WARME WERELDDEEL.
(Van onzen reizenden correspondent.)
Fez, Januari.
EEUWENLANG was aan niet-Mohamedaneu,
aan ongeloovigen, verboden do heilige sul
tansstad Rabat te betreden. In zijn grootsch
paleis troonde de sultan, die evenwel niet al
te veel te zeggen had buiten de steden. De bergbe
woners, de zwervende Arabieren vele stamhoofden
erkenden den sultan niet en stoorden zich niet aan
zijn bevelen. Voortdurend woedde er oorlog tusschen
de stammen onderling en armoede en ellende
heerschten in het rijk van den sultan, die in Ooster-
sche pracht te Rabat leefde. Uit alles is anders ge
worden De macht van den sultan is nog beperkt, nu
door het toezicht der Fransclit n, maar in het land
hecrscht tenminste vrede. Alleen aan de Zuidgrens,
nabij den Groot en Atlas en aan de grens van de Sa
hara bestaat nog een toestand van oorlog. Fransche
troepen liggen daar om invallen van niet-onderwor
pen stammen tegen te gaan. Langzaam maar zeker
evenwel dringen de Franschen voort en in afzien-
baren tijd zullen ook dn nu en dan voorkomende
schermutselingen in het gebergte en in de woestijn tol
het verleden behooren.
Rabat bestaat feitelijk uil twee. men zou zelfs kun
nen zeggen: drie deelen, het eigenlijke Rabat, de
stad Salé en de nog jonge Europeesche stad.
liet oude Rabat en Salé zijn gescheiden door een
riviermonding. Salé was eeuwenlang een nest van
zeeroovers, die ook grootc schepen aanvielen en de
opvarenden als slaven verkochten
Zoowel Rabat als Salé zijn door wallen omgeven,
maar deze wallen konden den vooruitgang niet te
genhouden en in beide steden is nu zelfs electrisch
licht. Een bejaarde Engclschman, mr. Lee. Neder
landsch vice-consul, vertelde me van den ouden tijd.
Ruim veertig jaar woont mr Leo even buiten de
poorten van Rabat. Hij heeft den tijd nog gekend,
dat het aan Europeanen op straffe des doods verbo
den was binnen de sultanstad Rabat te komen We
gen waren er toen niet. alleen karavaansporen. In
zijn machtig palcis van Oosterschc pracht leefde de
sultan in weelde zonder zich veel om hot lot zijner
ongelukkige onderdanen te bekommeren.
Aan hun zotste grillen gaven de vroegere sultans
gehoor. Een merkwaardig voorbeeld daarvan vindt
men even buiten de stad Rabat Daar staat een toren,
twaalf meter in het vierkant, ongeveer zestig a ze
ventig meter hoog. Deze toren werd indertijd ge
bouwd op bevel van sultan Hassan. Deze sultan wil
de een toren hebben zonder trappen, dien hij te
paard zou kunnen hestijgen.
De Hassan toren heel dan ook geen trappen. Van
binnen gaat een hellende weg in acht windingen tot
het platform, zoodat een ruiter zonder moeite den
toren kan beklimmen.
Buiten de« poorten van Rabat verrijst do nieuwe
Fransche stad niet breede straten, bankgebouwen,
hotels, groote cafés, moderne winkels bioscope thea
ters. villa-wijken.
Ons plan was slechts enkele uren te Rabat te blij
ven. doch dit liep anders. We wilden er nog eenige
reserve-spaken inslaan. De motorhandelaar geraakte
in gloeiende geestdrift, tt.cn hij hoorde waar we van
daan kwamen Hij noodigde ons uit op een glas wijn
en lelde alle mogelijke liefhebbers van de motor
sport op. Velen verschenen weldra om ons en ons
zwaar bepakt motorrijwiel met zijspan te bcwonde
ren. Het werd een oploop waarbij politie te pas
kwam om ruimte te maken. Er werd een plan be
raamd voor een groote bijeenkomst van mclorwielrij
ders den vo.gonden morgen, als wij tenminste zoo
lang wilden blijven Men dring zoodanig aan, dat
we ten sloite toegaven en den verderen tocht een
etmaal uitstelden.
liet werd een merkwaardige sportbetoocing. Eenige
dozijnen motorwielrijders kwamen bijeen voor een
der poorten van de oude stad. Een talrijk publick
van Europear.cn en Arabieren stroomde toe. Dm elf
uur 's morgens achtten we evenwel den tijd geko
men onzen tocht voort te zetten. Talrijke motorrijwie
len begeleidden ons ondei oorvordoovend lawaai nog
FEUILLETON
1
I
26.
Het was Diehards, die op zulk een geschikt oogenblik.
als een Deus ex Machina was verschenen cn die nu. zoo-
ali hij gewoon was, onmiddellijk de leiding ln handen
aam.
Zonder aanvankelijk ecnlgo notitio te nemen van de
anderen. trad hij op do ineengedoken gestalte van den
Indringer toe en fluisterde hem iets in het oor. De man
zei geen woord, stond op. nam zijn hoed op en zou de
kamer uitgeloopen zijn. als George niet was opgespron
gen om hom dit to beletten.
..Neen, neen. dat gaat maar zoo niet", verklaarde hij.
den andere den weg naar de deur afsnijdend. „Menee:
Riohards is volkomen op de hocgte van onze familiege
heimen. cn komt op een zeer geschikt moment, maar
wij kunnen er niet ln berusten, hoezeer wij ook zijn
geedo bedoelingen waardeeren. dat hij alles bedistelt,
zonder m ij er ccnigermate in te kennen. Het overkomt
Iemand niet eiken dag dat hij een vader, waarvan hij
dacht en hoopte dat deze dood was, terug vindt.
Wij moeten elkaar eerst eens beter leeren kennen"
voegde hij er snijdend sarcastisch aan toe. ..Neemt u
weer plaats alstublieft."
Hij liet een sohrillcn lach hooren. Het was waarschijn
lijk geen wonder dat de schokkende gebeurtenissen van
dien nacht, na den daaraan voorafgaanden langen en
vermoeienden dag en nog een nacht van emotie en
zonder slaap hun Invloed begonnen te doen gelden op
zijn uitgeputten en overspannen geest
Met gebogen hoofd bleef de man staan waar hij stond
Mevrouw Greenfield sloot met een wanhoopsuitdruk-
king cp het gezicht de oogen. en Peggy nam haar macb-
telcoze. bevenden handen in de hare. Rlchards keek
Georgo met gefrensto wenkbrauwen aan en toen liet
hij zijn blik op Peggy rusten.
..Wat doe jij eigenlijk hier?" vroeg hij niet onvrien
delijk. „Dit is geen plaats voor jou; ga maar gauw
naar bed."
:„Neen, zij blijft hier", protesteerde George. „Zü is
Eenige motorrijders uit Rabat deden ons nog verre
uitgeleide op den weg naar Fez.
een stukje, enkele bleven zelfs tot vele kilometers
buiten de stad bij ons.
Hoewel we dus eerst laat in den morgen van Rabat
wegreden, wilden we toch nog vóór den avond Fez.
een afstand van ruim 200 kilometer, bereiken. Onder
weg. zoo hoopten we zouden we wel een gelegenheid
vinden om ergens een wannen maaltijd te nuttigen
Voor alle zekerheid hadden we evenwel, zooals we
gewoonlijk doen. nog een voorraad brood, kaas,
worst e.d. bij ons.
We hadden tot Rabat bijna steeds een noordooste
lijken wind gehad, die flink frist h was Veel last had
<len we daarvan niet ondervonden, daar wij meestal
schuin voor den wind wegliepen. Den morgen, dat wij
uit Rabat vertrokken, was de wind naar het Zuiden
omgeloopen. maar er daardoor niet aangenamer op
geworden. Deze Zuidenwind immers kwam gestreken
over de besneeuwde bergtoppen van den Atlas en
bracht een ijskouden winteradein mede. Dezen vin
nigen. feilen wind kregen we grootendeels dwars
Onze weg ging over een hoogvlakte, die in het Zui
den begrensd was door hooge. besneeuwde bergen
welke schitterden in de zon. IJzig was do lucht. Mijn
Tsjechische makker droeg twee overjassen over el
kander, ik een wollen vest en daarover een Jas, maar
de onbarmhartige wind ging door alles heen en spoe
dig bibberden we van koude
Afrika, en vooral Noord Afrika, is niet steeds zoo
warm als men zich dat gewoonlijk voorstelt In een
dorp. waar we rust namen, om iets te eten, was het
buiten den wind en in de zon behagclijk. maar ge-,
durende den tocht werd de verkillende adem, die van
de besneeuwde bergen kwam, tot een marteling.
Nu en dan passeerden we een kamp van Bedoe
inen, die in hun primitieve tenten kommervol wo
nen. Verkleumd, armzalig zaten deze menschen
bij een vuurtje om zich eenigszins te warmen.
Toen hegon voor ons allerlei tegenslag. Een vreemd
rinkelend geluid hoorden we onder het rijden. Het
bleek, dat. vermoedelijk docr con opspringenden
steen, een paar wiclspokcn waren gebroken. Mijn
makker achtte het noodig de schnde dadelijk te her
stellen. Daarna kregen we ongeluk met de banden
en dit nllcs geschiedde op gedeelten van den weg.
waar heinde en verre gyen huis. geen beschutting te
vinden was. Met verkleumde handen, bloot gesteld
aan den lizigen wind. moesten we het herstellings
werk verrichten. We beefden, we sidderden van kou
de. „Nu denken ze in het vaderland misschien, dat
we hier gevaar loopen door een zonnesteek te worden
getrof en", mopperde mijn makker, terwijl hij tever
geefs door stampvoeten en armbewegingen probeerde
zich te warmen.
Uren gingen door dezen tegenslag verloren. De zon
ging onder in goud cn rood. de avond viel en nog
ver waren we van Fez. waar we s avonds vroeg had
den willen zijn, daar we er aan de post brieven en
couranten verwachtten.
liet was reeds geheel duister, toen we te Meknès
ruim 00 kilometer vóór Fez aankwamen Verkleumd
meer mijn Moeders dochter dan de uwe. Wat Ik thans
weet. weet zij ook. En wat er nog komen zal. mag ook
geen geheim voor haar blijven."
„Ga naar boven, Peggy." herhaalde Rlchards koppig.
Maar voor de eerste maal in haar leven trotseerde
Peggy hem.
„Ik ga n et heen", zei ze rustig. „Zij heeft mij noodig
en u krijgt mij niet van haar weg. U bent altijd hard
voor mij geweest, cn zij was altijd even lief en harte
lijk." En het dappere meisje sloeg haar arm om de half
bewusteloczo vrouw»
En toen gebeurdo het dat Rlchards, de eigenaardige
persoonlijkheid, die met allerlei mysteries vertrouwd was
op hetzelfde oogenblik dat een jong meisje en nog
wel zijn eigen dochter, het waagde hem te weerstaan
Het zien uit welk hout hij gesneden was.
„George Greenfield". sprak hij langzaam, „je hebt mij
van kind af aan gewantrouwd. De dag zal komen waar
op het je duidelijk zal worden dat ik. bij alles wat lk
deed. altijd voor Je bestwil heb gehandeld. Maar er zal
nog ecnigen tijd overheen moeten gaan eer je dat zult
beseffen en je kunt niets zeggen of doen om dat tijd
stip te verhaasten. Alles wat je nu zou kunnen bereiken
mij te dwarsboomen. dat is dat je de ellende en de moei
lijkheden van die lieve vrouw daar vergroot. Als je dien
man vragen gaat stellen en hij dezo beantwoordt
maar hij zal je niet beantwoorden, nu ik hem een en
ander in het oor heb gefluisterd zal hij je mislei
den. omdat hij zichzelf ook misleid heeft Hij kan je
niets vertellen om de eenvoudige reden dat hij niets
weet. Ik ben de eenige man ter wereld, die volkomen
op de hoogte is van wat je ter zijner tijd zult vernemen.
Eén vrouw weet er ook van. en dat ls Je moeder. Maar
zij heeft onder ecdo beloofd niets te zullen openbaren,
en je kent haar goed genoeg om te weten, dat zij nooit
haar eed zal breken zelfs niet ter wille van jou. Nog
cén ding wil ik je zeggen, dan ben ik uitgepraat en zul
Je uit den weg dienen te gaan om dezen man gelegen
heid te geven zich te verwijderen. Je kunt er zeker van
zijn dat hll zioh hier in de buurt niet weer vertoonen
zal. Je zei daareven dat ik op een bijzonder gelegen
moment was gekomen, en je besefte zelf niet. hoe juist
je woorden waren. Je moeder sprak de waarheid toen
zij beweerde, dat deze man haar echtgenoot was. Maar
ik kom je zeggen, wat niemand anders, ook niet do man
zelf, je had kunnen verteller.: hij is niet je vader.'
Dezo langó uiteenzetting, waarvan elk woord met den
diepsten ernst was uitgesproken geworden droeg ge-
heel den stempel der waarheid. Gecrgo zei niets, maai
verliet aarzelend, onwillig haast, zijn plaats bij de deur.
Het was wel het welsprekendste antwoord, dat hy Ri-
chard's betoog had kunnen geven.
De man. die gedurende al dien tijd, zwygend en on
waren we, door en door koud. Weinig neiging ge
voelden we in het duister langs ons onbekende we
gen, die alle mogelijke verrassingen konden ople
veren, den tocht voort te zetten. Voor het postkan
toor te Fez zouden we toch te laat komen. Dus ble
ven we dien nacht te Meknès in een hotel, waar we,
om het warmer te hebben, nog al onze kleederen
boven op onze dekens wierpen.
Den volgenden morgen warpn we beiden zwaar
verkouden, half ziek. Laat stonden we op. We had
den geen haast, want dien dag was het Zondag en
zouden we toch te Fez het postkantoor gesloten
vinden.
In een langzaam tempo reden we naar Fez, een
wonderlijke Moorsche stad met erbij een nieuwe
Europecsche stad, die hier en daar de herinnering
aan Parijs wakker roept.
Te Fez moesten we toch een nacht overblijven, om
onze brieven aan het postkantoor af te halen.
J. K. BREDERODE.
A. Rannah schrijft In 't Verloren Hoeksken van
Het Laatste Nieuws:
Daar rijdt een trein door de sneeuw.
Zwart door wit.
Sneeuw of geen sneeuw, een trein moet rijden. Dat
is zijn stiel.
Hij komt recht naar het station, dat wit is. Hij
stopt en ik zie, dat er witte strepen getrokken zijn
op de locomotief, van onderen en van onderen op
de wagens.
Ik stap in den trein.
Wat belang heeft dat voor mij dat gij in den
trein stapt?
Ik stap ln den trein. Daar zitten er drie in drie
hoeken. De vierde hoek is voor mij.
Een militair zit er. Een mamzel. En een die een
handelsreiziger moet zijn.
De trein trekt door de sneeuw. Ik kijk mijn oogen
uit op die sneeuw van de wereld.
Ge ziet hoe zoo een beetje nieuw toilet de we
reld anders maakt. Wat zit gij dan te roepen op de
toiletten van de vrouw?
Tot aan den einder gaan de witte velden op en af
en de hoornen staan er bloot in, cn zwart.
De militair, peins ik, terwijl ik zoo zit te kijken,
zal nu peinzen aan kanonnen onder sneeuw, aan be
vroren soldalenvoetcn, cn aan andere stomme ellende,
die zoo stom is omdat wij ze ons zelf aandoen.
De mamzel zal peinzen hoo straks, als ze uitstapt,
de sneeuw haar geverfd gezicht zal ontverven en roo-
de strepen zullen trekken van haar oogen, haar wan
gen en haar lippen naar haar kin.
Vrouwcnvcrf gaat niet af, want zij is even ste
vig op de huid als op de oudste doeken.
Dc handelsman zal peinzen aan besneeuwde wegen
die voeren naar verre witte winkels midden in het
veld, waar de sneeuw horizontaal tegen aanjoeg, en
waar hij zelf zal aankomen, bevroren van binnen cn
van buiten.
Ik zit in den vierden hoek, cn peins hoe alle vlok
ken vallende sterren zijn, wat bevestigd wordt door
het licht, dat van de sneeuwvelden opslaat. Aan den
schoorsteen peins ik, die niet rookte, toen Ik, den dag
vóór den sneeuwdag, stond te kijken van op een
hoogte, op de daken. Een ruit was gescheurd in dat
huis met dien schoorsteen, cn er was papier voor ge
plakt, een oude bleeko man keek door het raam, de
zon zonk rood achter de wolken, waaruit de sneeuw
zou komen.
Alzoo peins is in mijn hoek. en kijk dan eens naai
de andere drie hoeken: de handelsman, de mamzel
en de militair slapen Ze slapen! Hoe kan Ie
mand zoo slapen terwijl de trein door de sneeuw
rijdt?
Hoe kan iemand zoo schrijven over iets zoo
ouds als de sneeuw?
Ziet gij dan. die dertig tot tachtig zijn, niet de
sneeuw met de oogen van toen gij tien waart? Van
hen die twintig zijn spreek ik niet: die zien niets an
ders dan luchtkastcclen. Als deze zullen ingevallen
cn bevroren zijn, zullen ze ook kijken naar de sneeuw,
die op het puin gaat liggen.
OOGONDERZOEK-INRICHTING
GROOTSTE KEUZE BRILMONTUREN EN GLAZEN
SPECIALE REPARATIE-INRICHTING
GEDIPLOMEERD OPTICIEN - REFRACTIONIST
LAGEZIJDE B40. TEL.26. SCHAGEN
OOGONOE07ÓEK GEHEEL* GOATIS4
der een hoedje te vangen had geluisterd, sloop zonder
op te zien de kamer en het huis uit, om zich er. zooals
Rlchards terecht voorspeld had, nooit meer te vertoo
nen.
De nacht verliep verder in angstige zorg. Mevrouw
Greenfield. wiens lichaam- en geestkracht geheel ge
broken was onder den looden last van den bestendigen
angst, welke haar sinds maanden, nacht noch dag met
rust had gelaten, bleef voortdurend bewusteloos en naar
do omstanders meenden, waren haar uren geteld. Nieta
vermooht haar uit haar diepe verdooving op te wekken
en na een heele poos. toen al haar pogingen vruchte
loos bleken ging George een dokter' halen, terwyi Peg
gy en haar vader by de zieke die inmiddels naar bed
was gebracht, bleven waken.
De dokter kwam en bleef tot den vroegen morgen
ln de ziekenkamer. Toen kwam hy beneden en voegde
zioh by George, die beneden in angstige spanning
wachtte.
„Ik ga nu een paar uur naar huls," zei de genees
heer. „Direct na het ontbyt kom ik terug, als vóór
dien tijd verandering in den toestand mocht komen,
wat ik overigens niet geloof, vindt u my thuis."
„Is de toestand ernstig?" vrceg George ongerust.
„Hoogst ernstig," antwoordde de dokter, die een ver
trouwde vriend van de familie was „Peggy heeft my
verteld, dat zy maanden lang onder den Indruk van
een vreeselyken angsttoestand heeft geleefd en ten
slotte een ontzettende schok heeft gehad Ik zal natuur
lijk geen byzonderheden vragen, maar als dat angst
gevoel niet weg gaat of wanneer ze een nieuwen
hevlgen schok zou krijgen, vrees ik het ergste."
„Daar bestaat geen gevaar meer voor," verklaarde
George. Na de inmenging van Rlchards meende hy dit
gerust te kunnen zeggen.
„Dan is er hoop dat wy haar ln het leven kunnen
houden," oordeelde de dokter, „maar u mag ln geen
geval nu al optimistisch zijn er is op dit oogen
blik nog ernstig levensgevaar. Ze heeft een ontzettende
knauw gehad."
De dag verliep in angstige spanning. De zieke dom
melde of lag stil met gesloten oogen achterover in de
kussens en scheen niets te merken van hetgeen er om
huar heen gebeurde.
Tegen den avond kwam een kleine opleving. Ze
opende de oogen en herkende George en Peggy. Hoe
goed deze zich ook poogde te houden, de zieke las de
wanhopige droefheid van hun gezicht.
,Jk weet het, kinderen, lk weet het," zei zy zacht,
iluideiyk verstaanbaar sprekend. „Ik ga van jullie weg."
Even zweeg ze, den jongoman en het meisje met een
blik vol onuitsprekeJyke teederheid en liefde aanziende
en vervolgde toen:
Bloemenmagazijn „CORONA",
KONINGSTRAAT 67 DEN HELDER,
levert U alle moderne bloemstukken
Telefoon 216. Postgiro 99555.
Dat we nu een slechten tyd beleven, zal wel niemand
betwisten. De felle koude vergroot de ellende nog en
vermeerdert het aantal werkloozen met enkele tiendui
zenden. Welke pen zou ln staat zyn het leed te beschrij
ven. dat nu wordt geleden?
Wy wagen er ons niet aan. doch vragen uw aandacht
voor een vergeiyklng met omstreeks 100 Jaar geleden
en nog een halve eeuw daarna. Een zeer bevoegde hand
geeft daarvan dezo beschrijving:
„Wie heenbuigt over de boeken en brochures, waarin
de toestand van het Nederlandsche proletariaat gedu
rende de eerste drie kwart der 19de eeuw wordt beschre
ven, voelt zich de keel toeknypen van leed. Hy ziet de
oneindige jammer van honderdduizenden menscheiyke
wezens voor zioh opleven, hy ziet hun zwakke leden, hun
minne gestalten, hun grauwe aangezichten, hun doffe
^ugen geteekend met den stempel der afzlchteiyke ge
biedster, wie zij allen zonder kans op bevrijding toebe
hoorden de ellende.
Geslacht na geslacht werd geboren, leefde en stierf;
zonder een anderen levensinhoud te hebben gekend dan
zorg voor de vervulling der grofste materleele behoef
ten, en een andere vreugde dan zinnelyke bedwelming;
Hun ellende was niet die van den modernen proleta
riër. voor wlen uit de bitterheid der onvervulde behoef
ten het verzet ontstaat dat verheft, de hoop die ver
zacht, de gemeenschapszin die veredelt. Hun ellenda
was die van stompzinnige schepselen, zwak in lichame-
ïyke fysieke, nog zwakker in geestelijke krachten. iy-
dend zonder uitzicht en van hun degradatie onbewust.
Noch van den wilde, noch van den beschaafden mensch
bezaten zy de beste eigenschappen of het eigenaardig
geluk, maar van belden de zwakheden en ondeugden.**
Zóó beschrilft Mevrouw Roland Holst onze voorva
deren van 100 jaar geleden In haar boek „Kapitaal en
Arbeid in Nederland", waarvan in 1932 de vierde met
een tweede deel vermeerderde druk verscheen. Dat wa3
nog erger ellende dan de onze: grooter ellende en op
een lager plan dierlijk zou men geneigd zyn te zeg
gen
Wy willen toegeven, dat de troost vrij schraal ls. maar
er zit toch stijging in de lyn, die van toen naar nu
voert en wij gelooven niet. dat de menschheid van thans
zioh terug zal laten dringen tot het peil van „die goede
oude tijd".
Om die te teekenen doen wij hier en daar een gTeep
uit de door Mevrouw Roland Holst verzamelde feiten.
Het aantal bedeelden bedroeg meermalen één zesde
één vijfde der bevolking: 500.000 a 600.000. De armoe
was het grootst In de eertijds rykste provincies, ln de
belde Hollanden dus. In Leiden werden in 1846 van de
38.000 inwoners 16.000 geheel of gedeeltelijk onderhouden
Er had zich daar een ras van paupers armen der
armen gevormd, dat de middelmatige gestalte niet
meer bereikte. Het grootste deel van deze 16.000 be
deelden behoorde tot de chronisch werkloozen. Hun
energie en lichamelijke krachten waren te gering, dan
dat zy poogden In den omtrek met handwerk een dag
huur van 60 cent te halen.
Even groote ellende vond men o.a. te Hoorn en Enk
huizen. In Noord-Holland ging het aantal bedeelden der
huiszittende armen tusschen de jaren 1825—1848 twaalf
maal do 200 per duizend te boven.
Op het platteland was tot ln de kleinste plaatsen de
ellende, vooral in de jaren der aardappelziekte, even af
schuwelijk als ln de steden. De predikant Heldring ver
haalt hoe in het dorpje Hemmen in den winter van
18451846 niet minder dan vierhonderd bedelaars ln
drie dagen aan zyn deur kwamen.
In andere „verwaarloosde gemeenten" was de ellenda
even erg. In de hutten hulsden de arme schepsels zon
der bed. zonder huisraad, zonder linnen; met wat vuil
stroo als ligplaats en in zulk een toestand verkeerend,
„dat de dieren in ons land het wel nergens slechter
hebben."
In arme gemeenten als Herwynen en Holluw bedroeg
de bedeeling wekelijks een kop paardeboonen en twee
stuiver per hoofd. Het moes van het wilde lfoolzaad
diende tot toespys
Toen grooter ellende dan nu.
Toch ls het de groote vraag, of ze nu niet erger wordt
gevoeld. Wie goede dingen die hij heeft gekend, moet
missen, ïydt waarschyniyk meer en dieper, dan wie ze
nooit heeft genoten.
„Wy hebben het goed samen gehad, nietwaar? Ik
geloof niet, dat veel moeders zooveel liefde en harte
lijkheid van haar kinderen hebben ondervonden. Want
jullie bent allebei mijn kinderen, is het niet?" Nog»
maals zweeg ze, nu langer dan zooeven en hernam:
„Peggy zoowel als George en Jullie zult altijd broer en.
zuster voor elkaar zyn, niet waar, ln welke moeilijke
omstandigheden je ook moogt komen. Maar al die
moeiiykheden zullen langzamerhand wel verdwynen,
zooals de myne ook uit den weg geruimd zyn."
„Is je vader hier?" wendde ze zich tot Peggy. „Ik
hem graag een paar minuten alleen spreken. Het is
in het belang van jullie allebei. En als hij weg ls,
moeten Jullie dadeiyk, allebei, weer by mij komeu."
Rlchards, die beneden wachtte op berient uit de
ziekenkamer, verscheen onmiddellyk. Zyn strak gezicht
kreeg een zachtere uitdrukking toen hy hy het bed
stond en zich over de stervende vrouw heenboog.
„Je bent Je belofte trouw nagekomen," zei hy. „Het
spijt my dat je my over die andere moeliykheid niet
eerder in vertrouwen hebt genomen; ik had je al die
ellende kunnen besparen."
„Je bent dadelijk gekomen, toen lk het Je gevraagd
heb," antwoordde ze, „dus laten wy er verder niet over
praten; het ls nu toch te laat. Maar, nietwaar, het zal
niet lang meer duren?"
„Je kent het tydstip," zei by ernstig, „ik kan dat
niet verhaasten."
„Ik zal het niet meer beleven," zuchtte ze. „Maar
het is zeker beter zóó. Ik zal niet in opstand komen.
Maar laten wy dit laten rusten, er is zoo weinig tyd
meer. En ik wilde zoo graag iets over het lieve meiske
zeggen, mijn meiske haast even goed als het jouwe.
Je hebt het haar heel zwaar gemaakt. Ik heb je wen-
schen steeds geëerbiedigd, maar nu zou ik graag zien
dat je myn verlangen eerbiedigde vóór ik heenga. Geef
baar den man terug dien zy liefheeft."
Riohards bewaarde het stilzwygen. De uitdrukkLng
van zyn gezicht verried inwendigen strijd.
„Beloof my, dat je het doen zult en laat my in vrede
sterven," drong zy aan. „Er blyft mij nog maar zoo
weinig tyd meer over en lk wilde myn kinderen zoo
graag nog even by my hebben."
Nog zweeg hy.
„Ter wille van het verleden en van de waarachtige
liefde van die twee Jonge menschen", klonk het ln
haast smeekende fluistering.
Opeens was er iets van een wonder; Rlchards oogen
werden vochtig, zyn dunne strenge lippen trilden.
„Dadelijk kan het niet; maar over een poos zal ik
doen wat je van my verlangt, als hy zich haar waar»
dis: toont,' 'beloofde hij.