Arrondissementsrechtbank te Alkmaar
Donderdag 9 Februari 1933.
SCHAGER COURANT.
Tweede blad. No. 9225
OOGONDERZOEK-INRICHTING
grootste keuze bpilhohturen en glazen
speciale reparatie-inrichting
W. C. VAN GEELEN
gediplomeerd opticien - refractionist
laüezijde b40 tel. 26. schagen.
OOGONDF P70C K GEHEEL* GPATIS.
MEERVOUDIGE STRAFKAMER,
Zitting van Dinsdag 7 Februari. Uitspraken 31 Januari
Theodorus Joh. v. EU., varensgezel te Rotterdam, ge
detineerd. Voortgezet misdrijf van diefstal, gepleegd te
Helder; 1 Jaar gevangenisstraf voorw. met 3 jaar proef
tijd en op te leggen bijz. voorwaarden, nader omschre
ven. met last tot invrijheidstelling. Je laatste kans. zei
de president.
Joh. v. E., expediteur. Anna Paulowna. Hooger be
roep vonnis kantongerecht Sohagen ter zake overtre
ding Motor- en Rijwiel-wet. Bevestiging vonnis kanton
rechter Sohagen.
Corn. Sn., arbeider te Schoorl. thans in voorarrest. Op-
liohting gepleegd te Bergen; 6 maanden gev. voorwaar
delijk. met 3 proefjaren en op te leggen bijzondere voor
waarden. Wordt ondergebracht in het „Hooge land".
Eduard Corn. van W.. huisknecht zonder vaste woon-
©f verblijfplaats, thans in voorl. hechtenis; oplichting
gepleegd te Alkmaar. 10 maanden gev. voorwaardelijk
met voorloopige plaatsing in een hotel te Valkenburg,
voorts met 3 proefjaren.
E o o r n.
FUNESTE GEVOLGEN VAN EEN VROOLLJK
AVONDJE.
In den nacht van 6 op 7 Augustus 1928 had zich te
Behagen in de woning van den hoogbejaarden heer Pie-
ter Ruig een luidruchtig gezelschap dames en heeren
verzameld. De flesch ging naarstig rond en de vroolijk-
heid verkreeg zulk een omvang, dat de nevenbewoner
A- Schenk nogal tamelijk in zUn nachtrust werd ge
stoord. Later bleek, dat het fuifje voor den ouden gast
heer geen voordeelige gevolgen had opgeleverd, want
hij miste een bedrag van f 610. waaronder ook een bank
biljet van f 200. Een der genoodigden, den logementhou
der en schelpenkoopman Arie Sp. oorspronkelUk wonen
de te Hoorn, geraakte onder sterke verdenking van
deze geldvermisslng meer te weten, vooral omdat hU
kort nadien te Hoorn in een café een flapje van f 200
had gewisseld. Het scheen echter niet mogelijk voldoen
de bewijsmateriaal te verzamelen en werd Arie Sp. ver
der door de justitie niet meer lastig gevallen, tot als
gevolg van famllieoneenigheld heden deze oude koe op
nieuw uit de sloot werd gevischt en na hernieuwd on
derzoek Arie Sp. op 20 December voor de Meervoudige
Strafkamer versoheen om zich te verantwoorden ter
aake de tegen hem gerezen verdenking zich ten nadeele
van gemelden heer P. Ruig te hebben verrUkt met een
bedrag van f 610, althans zooals de officier er met zijn
gewone omzichtigheid bijvoegde, van f 200.
Verschillende getuigen, wel een stuk of 8 werden ge
hoord, doch de voornaamste in den persoon van bena-
deelde was niet present. De oude mAn was ernstig ziek
en het was niet uitgesloten, dat hU wel nimmer een
standplaats achter het getuigenhekje zou plaats ne
men. Na langdurige behandeling schoot de zaak al niet
veel meer op dan een onzelleveheersbeestje op een
teerton, en werd besloten, alsnog de oude heer Ruig in
zijn eigen woning een verhoor af te nemen en de voort
zetting geschorst tot nader, dat was dan tot heden. Ge
hoord werden alsnu de heer A. Schenk, de' slapelooze
buurman, die een en ander had kunnen afluisteren, be
nevens de toenmalige commissaris Mr. Krabbe en de
Majoor der rljksveldwacht E. P. H. Holema te Schagen
Vporgelezen werd de overlijdepsacte van Pieter Ruig,
de hoofdgetuige^ die op 7 Januari j.1. te Spljagen over
leed en wiens mond dus voor eeuwig was verstomd.
Een stem uit het graf.
In zjjn plaats werd gehoord Mr. Krabbe, en het pro
ces verbaal van het verhoor van den overledene gedu
rende het vooronderzoek voorgelezen. Ruig had ver
klaard. dat hij f 1000 of f 1200 had ontvangen van de
Zaanlandschc Bank. Verdachte had hem dien avond nog
om f 7.50 ter leen gevraagd en Ruig had geantwoord:
Daar spreken we morgen wel over! Dien nacht had hij
vrouw Kossen of Spel. naar het privaat geleid en toen
hij terug kwam en in de kamer wilde terugkeeren, werd
de kamerdeur tegengehouden en stond er blijkbaar
iemand voor do deur.
Toen Ruig later zijn geldkistje inspecteerde was het
duidelijk dat er onbevoegde handen aan waren geweest
Alles lag dooreen.
Mr. Krabbe deelde voorts uit persoonlijke waarneming
mede, dat de getuige, volkomen helder en bewust zijn
verklaring had afgelegd.
De verdachte bleef ook na de ernstige toespraak van
Mr. Ledeboer, den president, ontkennen en insinueerde
dat Ruig destijds veel omgang met getuige Schenk had
en daarmede dikwerf dronk.
Voorts werd nog eens gehoord de oude buurman. A.
Schenk, wiens verklaring reeds bij de vorige gelegenheid
uitvoerig door ons werd gereleveerd. Schenk was. zei
deze, de dief niet. Hij wist er niets van.
Hierop had plaats het verhoor van Majoor Holema
uit Schagen. welke rijkspolitiecommandant, die mede-
deelingen deed betreffende de situatie van het perceel,
Nieuwstraat no. 114, destijds bewoond door wijlen Ruig
en Schenk. Het was er bijzonder gehoorig. Gesprekken
in een ander pterceelgedeelte konden gemakkelijk wor
den waargenomen, zooals de Majoor zich persoonlijk
hcid overtuigd.
Verdachte ontkende' ijverig deze gehoorigheld, waarop
de president opmerkte: Ik geloof dat je nu wat te veel
wil bewijzen en nu bewijs je niets!
Verdachte vertelde daarop dat men om iets in de
woning van Ruig te hooren in de bedstee moest gaan
en het oor tegen den wand moest houden om te verne
men. wat ec naast gesproken werd.
Dus je kende Ruig nogal tamelijk goed, zei de pre
sident hierop lichtelijk sarcastisch.
De heer officier, in de gelegenheid gesteld tot het
houden van ziin strafpredicatie. vermeende goed te
doen, het gebeurde nog eens uitvoerig de revue te doen
passeeren. afgescheiden van het feit. wie nu aanleiding
had gegeven tot het bezoek. Ruig of verdachte in
Ruig's huisje, na een bezoek aan een café. Vast stond
dat het gezelschap daar flink had gedronken en Ruig
sterk werd geanimeerd om te drinken. Het geestrijk
vocht werd hem zelfs in een kommetje voorgeschon-
ken. In bijzonderheden ging daarop de officier na, wat
er vermoedelijk in het huisje van Ruig in dien veelbe
wogen nacht zich had afgespeeld. Het was duidelijk, dat
Ruig uit zijn kamertje was gelokt en in dien tijd den
slag werd geslagen. Later miste Ruig uit zijn geldkistje
toch 610 gulden!
De getuige Schenk was speciaal in het trappenhuis
op den ladder gaan zitten, om het gebeuren bij buurman
eens goed te kunnen beluisteren en hij had onder meer
gehoord het gesprek dat verdachte met Ruig had ge
voerd. waarin hij Ruig geld ter leen vroeg.
In verband met andere verzwarende omstandigheden,
het wisselen van een bankbiljet van f 200 te Hoorn, be
nevens de royale manier waarop de steeds over weinig
geld beschikkende verdachte, die zelfs f 160 wist te lee-
nen van het edelmoedige armbestuur van Hoorn, in
zijn geld scheen te zitten, benevens de latere uitlatin
gen van familieleden, dit alles gaf den officier voldoen
de motief 't feit wettig en overtuigend bewezen te ach
ten. dat ook althans verdachte een greep uit Ruig's
kistje had gedaan en te vorderen 1 jaar gevangenisstraf
met last tot onmiddellijke gevangenneming, nu of al
thans na de uitspraak.
Mr. Verdoorn, rechtsgeleerd raadsman en verdediger
van den verdachte, ging eveneens de feiten in het
huisje van Ruig in extenso na doch in meer gunstigen
zin voor zijn cliënt, dan de Officier had gedaan. Vast
stond niet, vermeende verdediger, dat Ruig inderdaad
f 1200 van dé Zaanlandsche Bank had ontvangen. Daar
was geen onderzoek naar gedaan.
Ook diverse andere punten, in het nadeel van ver
dachte uitgespeeld, achtte pleiter niet bewezen, zooals
door hem meer uitvoerig werd aangetoond en besloot
pleiter zijn uitgebreid pleidooi met vrijspraak te con-
cludeeren.
De Officier leverde een pittige repliek en constateer
de daarin onder meer. dat de vesdediging het in enkele
punten van beteekenis met het Openbaar Ministerie'
roerend: eens w»?. De -OfffcrVr dved-diverse -verschillen'
aan verdediger cadeau, welke cadeautjes verdediger ech
ter niet verlangde. j '0
Volgde natuurlijk dupliek en onnoodig te zeggen, dat'
de onderscheidene standpunten onveranderd bleven.
Termen tot gevangenisstraf vond de Rechtbank
thans nog niet.
A.s. week uitspraak.
Nibbixwoud.
EEN CHAUFFEUR. DIE. VOLGENS DEN KAN
TONRECHTER NIET VOLDOENDE UIT ZIJN
DOPPEN HAD GEKEKEN.
Een 29-jarig vrachtrijder uit Nibbixwoud, de heer
Petrus K., was door den Kantonrechter te Hoorn ver
oordeeld tot f 20.boete of 20 dagen, omdat hij op 4
October op den Streekerweg onder Hoogkarspel met
zijn vrachtauto rijdende, bij het passeeren van twee
langs den weg staande wielrijders, waarbij hij naar
links moest uitwijken, geen rekening had gehouden
met een tegenligger, bestuurd door den heer W. Nug-
ter, koopman te Avenhorn, die daardoor tegen £hn boom*
opreed. De heer Nugter leed daardoor aan zijn wagen
f 124 schade!
Den veroordeelde smaakte dat vonnis niet en kwam
in hooger, thans behandeld beroep. Hij beweerde dat
de aanrijding tegen den boom pas plaats greep, toen
appellant de twee wielrijders was voorbij gereden. Hij
had voorts nog 2 getuigen voor zijn ontlasting mede
gebracht.
De heeren Stammes en Ruitenburg waren de praten
de wielrijders, waarvan Stammes een voor appellant
bezwarende verklaring aflegde.
Veldwachter Wokke had opmetingen gedaan t- ©en
schets gemaakt op en van de plaats des ongevals.
De dames-getuigen a décharge, die zioh in de cabine
by appellant bevonden, hadden den chauffeur niet af
kunnen leiden, dat bleek heel duidelijk. Haar verkla
ringen waren voorts niet belangrijk genoeg om den
Officier af te brengen van het idéé, dat het gewezen
vonnis moest worden bekrachtigd.
Medemblik.
VAARWATER MET ROTTE AARDAPPELEN
GEPARFUMEERD.
De 46-jarige arbeider Petrus R. te Medemblik, was
door den Kantonrechter aldaar bedacht met f 2 boete
of 2 dagen, omdat hij op 12 September j.1., in combi
natie met zekeren heer Manshanden, een openbaar
water had verontreinigd, door het inwerpen van een
twee-oorige mand met rotte aardappelen. Dit was ge
constateerd door Majoor v. d. Schans zelve.
De veroordeelde scheen echter te vermeenen, dat aan
Manshanden alléén de eer toekwam en teekende tegen
het vonnis hooger beroep aan. Ook thans bleef appel
lant zich aan die meening vastklemmen, doch de ver
balisant week geen duimbreed af van het door hem
opgemaakte proces-verbaal en overlegde ter nadere
verduidelijking ook nog een schetskaartje. Verdachten
hadden aanvankelijk heelemaal niet tegen de bekeuring
geprotesteerd, toen hij hen de bekeuring aanzegde.
Desniettemin bleef appellant op zijn standpunt
staan, geen strafbare handeling te hebben verricht.
De getuige v. d. Jacht, die als 'n slappe vaatdoek
gezellig over het getuigenhekje hing, verklaarde, dat
alléén Manshanden zich met de plechtigheid der uit
storting had belast.
De Officier zweefde, beeldsprakig gesproken, tusschen
lucht en water, doch ontkende niet de mogelijkheid dat
appellant gedeeltelijk de behandeling mede had ge
pleegd en vorderde mitsdien bevestiging.
Het laatste woord heeft nu de meervoudige strafkamer.
Alkmaar.
DE COLLEGIALITEIT WAS HIER MET EEN
LANTAARNTJE TE ZOEKEN.
Vrijdag 18 September had in den namiddag op den
Hoeverweg onder Alkmaar een aanrijding plaats tus
schen twee auto's van vrachtrijders van Alkmaar op
Egmond aan Zee. De wagen van den heer Rijer Wijker
werd aistoen onder het voorbijrijden op zij en in een
kuil geduwd, zoodat assistentie moest worden gehaald
om het vehikel weer vrij te krijgen. De heer Wijker
vermoedde al of niet ten onrechte, dat aan het ge
beurde een zekere animositeit ten grondslag lag en
deed aangifte, met gevolg dat collega Willem G. werd
schuldig verklaard en veroordeeld tot een geldboete
van f 40 of 40 dagen. Door verdachte werd weliswaar
eenig opzet' ontkend, doch het in de nabijheid wande
lende echtpaar Biermande Munck had de aanrijding
gezien en legde een verzwarende verklaring af. zoodat
het verweer van verdachte werd uitgeschakeld.
De heer Willem G., die niet in het vonnis wenschte
te berusten, kwam in hooger beroep, waarvan heden
behandeling. Dezelfde getuigen als in eerste instantie
waren ook thans gedagvaard, alsmede een getuige a
décharge in den persoon van den heer A. Gut, een
ouderen broeder van den appellant.
De- zaak is voor onze lezers en ons een wandeling op
derf bekenden xfreg. Verdachte wist niets van de aan
rijding en had geen signaal van Wijker gehoord.
Rjjor Wijker en de heer en mevrouw Biermande
Munck verklaarden als in eerste instantie. Niemand
kon echter pertinent verklaren, dat appellant achter
het stuurrad had gezeten. Broeder G. kon echter even
min zeggen, dat hy op tijd en plaats vermeld, de
vrachtauto had bestuurd. Had zelfs geen rijbewijs!
De Officier verklaarde zich homegeen met de pro
cessen-verbaal van politie en kantongerecht en vroeg
bevestiging van het z. i. juiste vonnis.
Alkmaar.
EEN NIEUWSGIERIGE KRAAMVERPLEEGSTER
NAAR EEN BOERDERIJBRAND. DIE ZELF
TE „HEET" GEBAKERD WAS.
Op 23 Juli '32 was er aan den Westdijk, nabij den
Bloemendaalschen weg brand uitgebroken in een boer
derij en de te Alkmaar woonachtige kraamverpleegster
Marie R. gevoelde zoo'n intense belangstelling voor
dit sensationeele schouwspel, dat zij haar rijwiel be
steeg en in 'n flink vaartje op de plek des onheils los
spurtte. In haar haast om toch vooral niets te missen,
kwain zij in aanrijding met een bejaard wielrijder, den
FEUILLETON.
27.
Peggy verliet de kamer en Richards ging tegenover
zijn bezoekster zitten.
..Ik geloof, dat wij jaren geleden al kennis gemaakt
hebben", hervatte mevrouw Herbert het gesprek, „of
schoon u zioh mij wel niet meer zult herinneren."
Riohard's gezicht kreeg een onthutst-verbijsterde uit
drukking; hij staarde zijn bezoekster aan alsof hij ver
geefs trachtte te bedenken wie zij wel mooht zijn.
„Ik ken uw naam niet." zei hij eindelijk.
„Ik ben de weduwe van kolonel Arthur Herbert."
klonk het .die al zeventien jaar dood is. Wij waren op
onze huwelijksreis in Italië, nu vyf en twintig jaar ge
leden en wy ontmoetten..."
„Ik ben nooit in Italië geweest", viel Riohards haar
eoherp in de rede.
„Dan moet ik mij vergissen." antwoordde mevrouw
Herbert op haar bedaarde manier. „En het is waar dat
de heer. die zoo buitengewoon veel op u leek. anders
(heette. Het is overigens wel heel merkwaardig, dat ik
tezelfdertijd met mevrouw Greenfield kennis maakte en
dat de heer. dien ik bedoel, veel in haar gezelschap
was. Ik hoop, dat u het mij ten goede zult houden,
dat Ik in de war ben geraakt door zulk een vreemden
samenloop van omstandigheden."
„Heeft u mevrouw Greenfield in de laatste jaren nog
ontmoet?" informeerde Richards.
„Ik heb haar sedert dien nooit meer gezien of gespro
ken." was het antwoord, „maar ik heb een portret van
baar gezien en ik herkende het onmiddellijk. Ik heb
ook heel veel gehoord omtrent haar leven sedert onze
kennismaking en het deed mij genoegen te hooren. dat
bet, tot enkele maanden vóór haar dood rustig en ge
lukkig is geweest en dat enkele van haar vroegere
moeilijkheden geweken waren."
Riohards scheen die heele uiteenzetting te negeeren
n vroeg op een toon, alsof hij een cliënt te woord
nd:
'n waarmee kan ik u van dienst zijn, mevrouw Her-
„In de eerste plaats zou het mij groot genoegen doen,
wanneer u uw dochter wilde toestaan met mij mee te
rug te gaan naar Wetstones om daar een poosje te lo-
geeren. Ik kan haar dan op mijn terugreis uit het Noor
den, over veertien dagen ongeveer, komen halen. Zoo
als u waarschijnlijk weet, helpt meneer Greenfield Lord
Caradoc, die bijzonder op hem gesteld is; bij zijn weten
schappelijk werk en hij zal waarschijnlijk een maand
op Wetstones blijven. Lord Caradoc en zijn dochter
zouden het bijzonder op prijs -stellen uw dochter een
tijdje bij zioh te hebben en ik persoonlijk zou mijn beste
zorgen aan haar wijden."
„Mag ik u vragen waarom u wenscht. dat mijn doch
ter op Wetstones komt?"
Mevrouw Herbert toonde niet de minste verbazing bij
deze eigenaardige vraag.
„Waarom?" herbaalde ze. „Ik meen. dat ik dat vol
doende duidelijk heb gemaakt. We hebben van meneer
Greenfield zóóveel goed en liefs over haar gehoord, en
hij is zoo bijzonder op zijn „zusje" gesteld, dat wij
haar graag by ons zouden hebben, terwijl hij er nog is."
„Dat is heel vriendelijk van u. maar ik vrees dat ik
de uitnoodiging niet voor haar kan aannemen." ver
klaarde Richards.
„Mag ik u op mijn beurt vragen, wat u er tegen hebt
dat zij komt?" vroeg mevrouw Herbert
Richards omvatte in een verduidelijkend handgebaar
het eenvoudige meubilair van de kleine kamer.
„U ziet hoe wij hier leven en behuisd ziin. Het zou
haar uit haar sfeer nikken, als zij op een landgoed als
Wetstones ging logeeren."
„Kent u Wetstones?" was mevrouw Herbert's volgen
de vraag.
„Iedereen kent het van naam..' antwoordde hij. „Ik
ben een man-van zaken en heb gelukkig niet te klagen,
maar het zou niet gepast zijn dat de dochter van iemand
in mijn positie op het kasteel van een edelman logeert."
„Wij leven heel eenvoudig", voerde mevrouw Herbert
hiertegen aan. „en ik ben overtuigd, dat uw dochter
zioh volkomen op haar gemak bij ons zou voelen. Ik
hoop dan ook. dat u op uw besluit zult tei-uglcomen."
,.U moet zich niet met die hoop vleien," klonk het
beslist, „maar dat neemt niet weg, dat ik u zeer ver
plicht ben voor uw vriendelijke uitnoodiging."
Mevrouw Herbert keek hem strak aan en ofschoon
hy haar oogen niet ontweek, was het duidelijk merk
baar. dat hij zich niet op zijn gemak voelde onder haar
blik.
„Er is nog iets. dat ik graag met u wilde bespreken",
ging de bezoekster voort. „Vermoedelijk bent u op de
hoogte van de positie, die ik in de familie van Lord
Caradoc inneem; sedert den dood van mijn man heb ik
altijd bij hen gewoond en Lord C&radoc'a dochter heeft
geen andere verzorgster gekend dan mij; ze beschouwt
mij in alle bescheidenheid gezegd in veel opzich
ten als haar moeder. Dat zal u verklaren waarom ik
zooveel belang stel in het aanzoek, dat George Green
field aan Lord Caradoc. om de hand van zijn dochter
gedaan heeft."
Ridhards ontstelde ziohtbaar. „Wil George Greenfield
met de dochter van Lord Caradoc trouwen?" riep hij
uit.
„Ja. Heeft hij u daar niets van verteld?"
„Neen", antwoordde Richards en hij voegde er bij:
„Waarom zou hij mij dat gezegd hebben?"
„Me dunkt, dat dit nogal voor de hand ligt", was me
vrouw Herbert's wederwoord. „Zooals ik al zei. is Lord
Caradoc bijzonder op George Greenfield gesteld en ik
durf zelfs beweren, dat hii hem als schoonzoon zeer
welkom zou zijn. wanneer het geheim van zijn geboorte
voldoende opgehelderd werd. En meneer Greenfield
heeft ons verklaard, dat u de eenige bent, die dat ge
heim kent. En zoolang u niet verkiest dat mysterie te
ontsluieren, is deze jongeman, die het leven zoo goed
en flink begonnen is. en die i-eeds zooveel presteert
zonder de voordeden van hooge geboorte of goede con
necties om hem in het zadel te zetten, gedoemd een
brandmerk te dragen, ongetwijfeld volkomen onver
diend."
„Wat voor brandmerk? Wat bedoelt U?"
„Ik bedoel dat. hoe 'n hoogen dunk Lord Caradoc ook
moge hebben van zijn persoon en karakter en die
opinie is werkelijk niet gering en hoe bereid hij ook
moge zijn alle standsoverwegingen terzijde le zetten, hij
het niet met zijn plicht en geweten overeen zou kunnen
brengen de hand van zijn dochter te geven aan iemand,
ten opzichte van wicn met de mogelijkheid rekening
moet worden gehouden, dat hij geen wettig kind is."
„George Greenfield is geen onecht kind", antwoordde
Riohards onmiddellijk.
„Hoe kan hy Lord Caradoc daarvan het bewijs leve
ren? Hij weet niats omtrent zijn geboorie."
„Te zijner tijd zal hii alles weten."
„Te zijner tijd?" herhaalde mevrouw Herbert. „Wan
neer zal dat zijn? Volgende week of over tien jaar. of
na uw dood? Is het rechtvaardig een man van zijn leef
tijd en bekwaamheden omtrent zulk een gewichtig punt
in het onzekere te laten?"
„Ik heb hem beloofd, dat hij de waarheid vernemen
zal." hield Riohards vol. „Ik heb hem nooit gezegd wan
neer dat zal zijn en ik zal niet spreken vóór de tijd
gekomen is."
Er volgde een lange pauze en het duurde een heelen
tijd voor het stilzwijgen, dat langzamerhand drukkend
begon te worden, door mevrouw Herbert werd verbro
ken met de woorden:
„Ik geloof dat ik het geheim van George Greenfield's
geboorte ken."
Amsterdamschen 60-jarigen koetsier A. van Westrop,
die daardoor werd omvergeworpen en zelfs gevaar liep
door een aankomenden Ford verder en meer afdoend
te worden bewerkt. De kraamverpleegster, die behalve
voor het „komende", ook voor het „gaande" geslacht
voldoende belangstelling koesterde om niet onverschil
lig door te rijden, bleek na waarschuwing bereid, de
aan het rijwiel toegebrachte schade te vergoeden en.
gaf een adres op, waar de reparatie kon geschieden.
De oude heer Westrop bracht daar dan ook zijn ge
havende fiets heen. De reparatie bedroeg f 25, doch
toen hij bij mej. R. om dit bedrag aanklopte, deed zij
of haar neus bloedde en moest Westrop zijn rijwiel bij
den reparateur, diens leus natuurlijk was: „aftikken",
achterlaten. De verpleegster werd na gedane aangifte,
op 21 Oct. bij verstek veroordeeld tot f 12 boete of 12
dagen plus vergoeding der toegebrachte schade ad f 25
welk vonnis na gedaan verzet op 18 Nov., waarbij alle
sohuld werd ontkend, werd bekrachtigd.
Het meisje nam daarmede geen genoegen en werd nu
heden deze scène nog eens gerepeteerd voor de meerv.
strafkamer. Ook heden ontkende mej. Marie alle
schuld. Zij had niets gemerkt van eenige aanrijding,
welke dan ook! Overigens geen veranderingen. De
schade was nu aan Westrop voldaan, dat was het eenig-
ste en beste nieuws. De Officier wist ook niet wat het
goede kind wilde en vroeg bevestiging van het vonnis.
WAT BEROEMDHEDEN
MEEMAKEN.
Immanuel Kant, de groote philosoof, was ook
by de Koningsberger burgers, die niets van zijn filo
sofie begrepen, geliefd om zijn zin voor orde en regel
maat. Hij was een soort tijdsein: de klokken werden
gelijk gezet, als hij voorbijkwam. In de herberg was
een bepaalde plaats voor hem gereserveerd en kreeg
hij bepaalde spijzen want ook een groot wijsgeer
heeft nog wel eens een lievelingsgerecht.
Laat nu op zekeren dag, vijf minuten voor Kant's
aankomst in de herberg, een vreemdeling verschijnen
en zich op de plaats van den filosoof neerlaten. De
waard durfde niets te zeggen, omdat de tyden niet bij
zonder goed waren en de gast dure dingen bestelde.
Kant nam de excuses van den herbex-gier onmiddellijk
aan en ging tegenover den vreemdeling zitten.
Alles verliep uitstekend, totdat de hotelier een schaal
jonge kropsla op tafel zette: Kant's lievelingsgroente.
De gast, die buitengewoon schrokte, trok zonder iets te
zeggen- de schaal naar zich toe, bestrooide den Inhoud
met peper en zei: „Sla eet ik het liefst met peper."
Nu verloor Kant toch even z'n zelfbeheersching. Hij
trok de schaal energiek terug, goot er zijn tabaksdoos
boven leeg en zei: „En ik eet ze het liefst met snuif
tabak, maar vandaag heb ik geen trek!"
Dien dag was Kant drie minuten vóór.
H. W. P i o k, de bekende Engelsche meteoroloog
bracht een paar jaar geleden z'n vacantie op het land
door en onderhield zich daar met de boeren. Op. zeke
ren dag was het prachtig weèr en Pock begon het ge
sprek met een ouden boer aldus:
„Mooi weer, hè?"
„Jawel, maar vanmiddag hebben we onweer."
Piek haalde direct z'n opschrijfboekje voor den dag
om dat antwoord te noteeren en zei:
„Dat weet U zeker uit de practyk, niet? Waar ziet
U dat aan?"
„Nergens aan: maar gisteren hebben ze het door de
radio gezegd en vanmorgen stond het nog eens in de
krant ook."
Prof. Piecard was vooral in zijn jeugd, erg ver
strooid. Eens kwam hij verkleumd en verkouden aan
by menschen, die hem met Kerstmis te logeeren had
den gevraagd.
„Hoe kom je zoo verkouden?" vroeg de gastheer.
„Er was een ruit stuk van de deur van de coupé,
waarin ik zat en mijn plaats was juist vlak bij dat gat."
„Waarom heb je dan niet een ander, die er beter
tegen kon dan jij, gevraagd of hij met je van plaats
wilde verwisselen?"
„Dat ging niet: ik zat alleen in het compartiment."
„Het is onmogelijk, dat buiten mijzelf iemand het
kent," antwoordde Richards scherp. Maar ofschoon hij
op bruusken toon sprak, stond er bezorgdheid op zijn
gezicht to lezen.
„Misschien gebruiken wij het woord kennen in ver
schillenden zin", hernam de bezoekster. „U zult wellicht
zeggen, dat ik de geschiedenis van zijn geboorte alleen
maar raad. evenals andere dingen. Dat mag u gerust
doen, maar gelooft u werkelijk dat u uw geheimen zoudt
kunnen bewaren, als ik mijn vermoedens aan anderen
meedeelde?"
Richards stond op. „Als u uw vermoedens aan iemand
buiten deze kamer mededeelt." klonk het, „zal het ge
heim van George Greenfield nooitgeopenbaard wor
den."
„U bedoelt dat u de bewijzen vernietigen zult", merkte
mevrouw Herbert, geenszins uit het veld geslagen op.
„Zoudt u het aangenaam vinden de rest van uw lever,
in de gevangenis door te brengen, meneer Richards?"
De man keek haar van onder zijn zware wenkbrauwen
met fonkelende oogen aan... er was bepaald iets gevaar
lijks in zijn blik op dat moment.
„Wat weet u precies?" vroeg hy ruw.
Toen kwam mevrouw Herbert met haar ultimatum
voor den dag.
„Wat ik weet of vermoed, als u het liever zoo noemen
wilt. zal ik een maand, van vandaag af gerekend, ab
soluut voor mij houden. Dat zal u tijd geven aan al deze
geheimzinnigheid een einde te maken en de heele aan
gelegenheid naar behooren te regelen. Ik zal voorloopig
zwijgen, omdat ik, als het niet absoluut noodig is, liever
niet gemengd word in de opschudding, die van eventu
eel gedwongen onthullingen het noodzakelijk gevolg
zouden zijn. Bovendien is er mij aan gelegen u, terwille
van uw dochter en van den jongeman, die van haar
houdt, niet in moeilijkheden te brengen. U ziet. dat ik
heel wat geheimen ken! Ik beloof u dus voorloopig niet
op eigen gelegenheid stappen te doen om het raadsel
op te lossen, maar ik moet een kleine voorwaarde stel
len."
„En die is?"
„Dat uw dochter met mij mee gaat naar Wetstones,
als ik op mijn terugreis in Glasgow kom."
„Zij kan gaan, als zij lust heeft", stiet Richards on
willig uit
„Dan wilt u misschien wel zoo vriendelijk zijn uw
dochter bij mij te sturen, om het een en ander af te
spreken", verzocht mevrouw Herbert onverstoorbaar.
Richards verliet de kamer zonder verder een woord
te zeggen.
Wordt vervolgd.