Diepzeevisschen in hun natuurstaat ,nm> LKMAARSCHE as CAUSERIE Zaterdag 18 Februari 1933. SCHAGER COURANT. Vijfde blad. No. 9231 In een stalen bol naar 670 M. diepte IIIBII door Dr. WILLIAM BEEBE te New York. (Mededirecteur van het Dierkundig Genootschap aldaar.) DE vijftiende expeditie van onze afdeeling voor tropisch onderzoek is mogelijk ge maakt (ioordat Kolonel Edwin M. Chance ons in de gelegenheid stelde, met zijn jacht „Autares" een maand lang te kruisen tusschen de Boven-dc-windsche Eilanden. Wij bezochten Union, de Tobago-eiland, Barbuda en het Nederlandsche ei landje Saba en konden een grootc hoeveelheid mate riaal verzamelen betreffende de visschcn, die in deze wateren leven. Daarna was er nog tijd voor onze zes tiende expeditie, waarbij zevenmaal in een herme tisch afgesloten bol menschcn in den oceaan afdaal den om aanvullende gegevens te verzamelen omtrent de levenswijze der visschen in de wateren rondom Bermuda. De grootste diepte, welke bereikt werd, bedroeg 670 M.; bij die gelegenheid bleef de bal een uur en vier minuten onder water. Tijdens de laatst genoemde expeditie mochten wij het station voor bi ologisch onderzoek op Bermuda als hoofdkwartier gebruiken, terwijl in een huisje met vijf kamers ons laboratorium werd ingelicht. In het gebied der cyclonen. Wat het duikersvverk tijdens onze zestiende expe- öitiie betreft, is het ons niet meegeloopen. Viermaal werden wij bedreigd door cyclonen, waarvan er een op slechts 80 K.M. afstand van ons passeerde, zoo dat wij een storm hadden te verduren met een wind snelheid van 155 K.M. per uur. Van de zeven malen, dat er gedoken werd, kon slechts tweemaal een be langrijke diepte worden bereikt (resp. 505 en 670 M.); de andere koeren was dit buitengesloten. Men oor- deelc zelf: eenmaal ontstond er een gevaarlijk lek in de sleepboot, waarmee de duikerbol in verbin ding stond; eenmaal vernietigde oen ontploffing een venster van kwartsglas in den bol en eenmaal de stalen lijst van zoo'n venster, en de beide andere koeren stond er zoo'n deining, dat wij ons leven en het materiaal te zeer in gevaar zouden brengen. De omstandigheden waren overigens ook zeer ongunstig wat wind en deining betreft, toen wij ons diepte record vestigden. (Tevoren was de grootste diepte 100 M., welke door een Duitscher, gekleed in een duikcrcostuum, werd bereikt in een zoetwatermeer). Slechts de andere afdaling in de diepzee, waarbij een diepte van 505 meter werd bereikt, geschiedde tij dens een rustige weerspcriode, die trouwens maar enkele uren duurde. Voorbereidingen voor het duiken. Na onze expeditie van 1930 was de stalen bol ge heel in bot \et gezet; voordat wij er gebruik van konden maken, moest hij schoon emaakt, zorgvuldig nagekeken en geverfd worden. Hij was wit geweest, doch wij besloten hem nu donker marineblauw te verven om hem minder zichtbaar te maken voor de visschen. Hij wérd vervolgens aan boord van de „Freedom" gebracht een schip dat wij om zijn ruime dek en lage verschansing hadden uitgekozen, maar dat alles behalve zeewaardig blchk te zijn. Den eersten dag moesten wij in allerijl naar de kust te- rugstoomen, omdat het schip vol lekken bleek te zit ten en het water al bijna de machines had bereikt Voordat er menschcn met de stalen bol worden neergelaten, wordt er altijd een proefduiking mee verricht tot groolere diepte dan waartoe men van plan is te dalen. Voordat wij onze recorddiepte be reikten, lieten wij hem dan ook neer tot 900 M. diep te en haalde hem daarna weer op. Als hij niet meer dan 30 M. van de wateroppervlakte verwijderd is, wordt de bol zichtbaar, maar zijn ultramarijnkleur doet zich dan aan ons oog voor als lichtblauw. Toen hij ditmaal boven kwam, bleek een der vensters door het water te zijn ingedrukt; de bol zat vol water en wij waren bepaald dankbaar, dat wij er niet in hadden gezeten. Het water spoot er uit met vervaar lijke kracht en hulde liet geheelc dek in een mist. Eindelijk konden wij ons wat dichter erbij wagen; toen er geen water meer uitliep en de bal slechts hal verwege met water was gevuld, constateerden wij ook, dat dit ijskoud aanvoelde. Het bleek een tem peratuur van 56 graden Fahrenheit te hebben, zoo dat het ongeluk op minstens 600 M. diepte moest zijn gepasseerd. Wij gaan naar beneden. Toen de bal gerepareerd was, werd hij opnieuw neergelaten bij wijze van proef en ditmaal ging het goed. Nu werd hij in allerijl geladen met alles wat dc duikers noodig zouden hebben. Het voornaamste waren de zuurstofflesschen, die precies 2 liter zuur stof per minuut moesten uitlaten, niet minder, maar ook niet meer. Nu klom ik met mijn medewerker Barton in den boi, want wij wilden nog denzelfden dag onzen kans wagen. Nog een paar instructies wer den er gegeven en wij spraken noodsignalen af voor het geval dat de telefoon niet meer zou werken. De draden voor de telefoon en het electrisch licht be vonden zich in een rubber kabel, die om de 30 M. met bindtouw werd bevestigd aan de stalen kabel, waaraan de bol werd neergelaten. Nu werd er op de ronde, 1S0 K.G. zware schijf, die tot afsluiting voor den bol diende, loodwit gesmeerd om een vast aaneensluiten van staal op staal te ver krijgen. De tien gaten in den rand van de.schijf pasten precies op tien uitsteeksels roridom de ope ning in den bak; met tien groot,e koperen haken werd vervolgens de schijf bevestigd en de twee ton wegende stalen bal ging overboord. Dat is het meest kritieke oogenblik.want juist tusschen twee golven in moet men den bol onder den waterspiegel laten verdwijnen. De telefoon werkte uitstekend en de diep te, waarop wij ons bevonden, werd ons met geregelde tusschenpoozen opgegeven. Ons groote avontuur was nu werkelijk begonnen! Een halve mijl onder den zeespiegel De diepten, waarop wij zijn afgedaald, werden daardoor voor de eerste maal ontsloten voor de men schel ïjkc waarneming. Vanuit een duikboot ziet men geen visschenleven, slechts het groene water van de bovenste lagen der zee. Maar toen wij gedaald wa ren tot op een diepte van 500 M., zagen wij noi slechts een pikzwarte zee, waaruit ook de laatste donkerblauwe weerschijn was verdwenen. Toen was ons eigenlijke doel: de diepte, waarin geen licht van De stalen bol wordt uit de zee opgetrok ken en aan boord gehaald. boven meer doordrong bereikt, maar wij daalden nog verder. Een enkelen maal maakten wij gebruik van het electrisch licht, doch als regel bepaalden wij ons ertoe, het leven van de diepzeevisschen in den natuurstaat, d.w.z. in het donker waar te nemen. En dat was buitengewoon interessant! Wij konden slechts zien bij het licht, dat de die ren zelf of andere dieren in de onmiddellijke nabij heid uitstraalden. Het trof ons, dat deze diepe wa teren zoo dicht bewolkt waren, terwijl de dieren zich dikwijls gedroegen op de meest onverwachte wijze. De kleur van het licht was in de meeste gevallen lichtblauw; ook lichtgroen kwam veel voor, maar roodachtige of rosé tinten waren zeldzaam. Wat voor al mijn aandacht trok, was hel feit dat elk licht, groot of klein, aanhoudend of intermitteerend, scherp omlijnd was en niet vervloeide. Tweemaal zagen wij lichtflitsen, die niet anders dan verblindend genoemd konden worden; verscheidene seconden daarna zag ik den indruk, dien zij op mijn netvlies hadden ge maakt, nog voor mij. Onze lichaamswarmte cn het af en toe laten bran den van de 1000 Watt-lamp hielden de temperatuur in den bol op ongeveer 70 graden Fahrenheit, doch daarbuiten bedroeg de temperatuur 53 graden en de wanden voelden koud en (schijnbaar) vochtig aan. Van den hoogen druk, die in het water op de diepte moest heerschen, bemerkten wij echter niets; als wij niet beter wisten,- zouden wij geneigd zijn om aan te nemen, dat bij niet bestond. Toch drukte het wa ter met een kracht van li ton op elk kwarts venster, waardoor wij onze omgeving bekeken en met een kracht van 5120 ton op den bol als geheel. Duiken onmisbaar voor ons werk. Wanneer wij tot op grootere diepten neerdaalden, heb ik bijna steeds kunnen opmerken, dat er diep zeevisschen voorkwamen op veel geringere diepte dan waarop wij ze ooit met netten gevangen heb ben. De reden hiervan moet wezen, dat onze zijclen sleepnetten slechts met een snelheid van twee knoo- pen per uur kunnen worden voortgesleept, terwijl er in de bovenste watorlagen nog te veel licht door dringt, zoodat de grootere en moer beweeglijke visch- soorten cn ongewervelde dieren bij dc nadering van het net tijd hebben het te ontvluchten. Wij zagen nu b.v. reusachtige alen (serrivomer), die bijna altijd in paren zwemmen; deze dieren hebben geen lichtende oi"ganen, doch we konden ze steeds duidelijk zien. Do reden hiervan moet zijn geweest, dat er talloozc ui terst kleine diertjes in het water licht uitstraalden hij het passeeren van de alen, hoewel die diertjes zoo klein waren, dat wij ze niet afzonderlijk kon den waarnemen. De alen werden gezien op diepten van 260 en 280 vademen; van de 150 alen, welke in onze sleepnetten werden aangetroffen, waren er echter slechts 10 gevangen op diepten van minder dan 300 vademen, terwijl ze het talrijkst werden ge vangen op een diepte van omstreeks 600 vademen. De reusachtige roode crustaceën Notostomus en Gnathophausia werden in onze netten het talrijkst gevangen op 800 vademen en slechts 2 maal op 600 vademen, terwijl wij ze nu reeds zagen op een diepte van 260 vademen. Ook hieruit blijkt het ontoereiken de van de methode om alleen met netten op onder zoek uit te gaan. Onze grootste voldoening bij onze afdalingen tot be langrijke diepten was echter het. feit, dat wij zoo zon der moeite de uit onze ontvangsten bekende soorten konden herkennen. Toch krijgt men onder water nog een geheel anderen indruk van hun uiterlijk en voor al van het licht, dat zij uitstralen, terwijl men eerst dan ziet, hoe zij zich in den natuurstaat gedragen, op welke diepte zij het meest voorkomen cn hoe hun aantal zich verhoudt tot dat van andere soorten. Wij hebben ook nieuwe soorten ontdekt; op 640 M. diepte zagen wij twee langgerekte, ongeveer 2 M. lange visschen, die deden denken aan de barracuda, een groote West-Indische zeevisch. Door lichtende weefsels konden wij de groote oogen onderscheiden en de vervaarlijke bek met lange rijen kromme tan den en een ver uitstekende onderkaak. Langs de zij den hadden zij een rij van een kleine twintig licht blauwe lichtpunten van flinke afmetingen. Aan de buikzijde hadden zij twee lange tentakels met lich tende organen aan het uiteinde, resp. roodachtig en blauwachtig gekleurd. Duiken bij de kast. Behalve onz$ afdalingen lot groote diepten in de open zee, doken wij ook tot diepten van 15 a 100 M. dicht bij de kust. In het meestal zeer heldere wa ter tusschen de koraalriffen kan men uitstekend zien. De bol wordt dan door middel van een lang hou ten roer bestuurd; naderen wij een rif, dan laten wij ons een eind optrekken. Alle koraalformaties, wier- afzettingen cn visschen van 5 c.M. of meer kan men zien en identificeeren. Vele visschen bleken op groo tere diepten van 6 of 8 vademen en een mijl of meer van de kust af veel grootere afmetingen te hebben dan hun soortgenooten, die ooit gevangen zijn en dan ondanks het feit, dat men in de omgeving van Ber muda nog wel hengelt tot op diepten van 900 vade men. Verder bleken daar het meest talrijk voor te ko men de chromis cyaneus (blauwgekleurde visch) en de sardinella aurita (gladde sardine). Toch staat het eerstgenoemde soort bij de fauna van Bermuda alleen vermeld tcrwille van een vaag bericht van ze ventig jaar geleden, terwijl de tweede soort uiterst zelden nabij de kust wordt gezien. In de diepten za gen wij echter scholen van honderden chromis en tienduizenden sardinelles; op het gezicht van onzen bol zwommen de laatstgenoemde als op commando tegelijk naar heneden; ze passeerden ons als een menigte langwerpige zilveren regendruppels. Ik heb ook een groot gedeelte van den oceaanbo dem in kaart gebracht en beschreven. Na het passee ren van oen bergrug kwam ik in eens in een „on- derzeesche woestijn", zonder eenig teeken van leven cn onderaan een bergwand vol spleten en uitste kende rotspunten zag ik datgene, wat tijdens den laatsten ijstijd op Bermuda het strand geweest moet zijn: wit zand met diepe groeven, aan den voet der rotsen bedekt met kiezelsteentjes en schelpen, die door het water geheel waren afgesleten. Op diepten van meer dan 100 M. duiken wij niet tusschen de riffen. Het water is daar troebel, terwijl ér ook van bovenaf minder licht doorkomt, hierdoor hebben de waarnemingen niet het gewenschte resul taat, terwijl het gevaar, om op een rif te blijven han gen, noodeloos wordt vergroot. Schets van het onderzeesche gebergte, waar de stalen bol bij het optrekken rakelings langs ging. Aan den anderen kant ziet men het strand uit den ijstijd. I I R I Grootgortbuikenbnrg smeekt niet om genade, maar sloeg met de vnist op de taiel en vroeg om rechtl De café's met nymphen- bediening gemuilkorfd. 'n Ren- ze tip voor 'n prima controleur! Geachte lezers! Het is misschien niet heel erg christelijk en verge vingsgezind, edelste burgers van Schagen en environs. maar ik heb met een soort duivelachtig plezier mijn vriend Jan Donner met zijn dikke actentasch onder den arm geklemd, de zaal van de beste Kamer des lands uit zien stiefelen, krabbelend op zijn eerwaardig ministri- ëel hoofd, waarop zoo'n reuze-kous stond geetaleerd. Eensdeels spijt het me, want Jan schijnt in zijn pyama een reuzenbeste kerel en in de Kamer werd hij zelfs beschouwd als een enfent cherie. maar 'n feit is, dat hij door zijn muilezelachtig lijkende koppigheid om maar per sé, nur nichts. dir niohts, 'n stelletje rechtbanken en 'n half mud kantongerechten af te slachten, zijn eigen politiek graf heeft gegraven. Ik heb geen medelijden met den goeden Jan, ondanks het snotterig met tranen doorpekeld en waterige inkt geschreven briefje, dat hij mij zond, want dit medelij den zou geheel misplaatst zijn, gelet op de maatschap pelijke wonden, die hij ons opzettelijk had willen toe brengen. Dit letsel zou in zijn departementstaai ge noemd zijn: poging tot doodslag of minstens ernstige mishandeling. Dat medelijden zou trouwens toch je reinste nonsens zijn. omdat oome Jan zijn vierduizend piek pensioen al ruimschoots heeft verdiend. In 1927 zat zijn excellentie al lekker op zijn gepolygrommeerd kakstoeltje te broeien en dus is dat pensioenbezwaar al weer fijn voor mekaar! En als er nu 'n gaatje open komt bij onzen Edelhoog- achtbaren Hoogen Raad. dan zal voorzeker Hare Ma jesteit, onze geëerbiedigde Koningin, het tot een hooge eer rekenen, haar trouwen dienaar in Themis te tooien, met het rechterlijk kleed met gordel en toga, alles van zwarte zijde eerste kwaliteit C. en A. of V. en D., met zwart fluweelen omslagen, de baret, ook van zwarte zij met hermelijnen boordsel. Dit hermelijn wordt in dezen tijd van bekrimping wel wat kostbaar, maai' de kunst is onbegrensd en van het onooglijkste katten vel fabriceeren ze tegenwoordig de prachtigste Alaska- vós. Enfin, om onzen braven Jan Donner behoeven we dus geen kopzorg te hebben, maai- wat mij zoo'n intens genoegen geeft, is de flinke en manhaftige manier, waarop wij onze dierbare rechtbank, die zoo haar best doet en zelfs al nachtzittingen begint in t'e voeren, om te toonen. waartoe zij als veelgesmaad boeren- en leden van het S. G. (smalle gemeente) gerecht, nog in staat is en hoe druk het is. Met veel droevige deernis heb ik kennis genomen van het smeekschrift van Zutphen, waar men op de bloote knietjes is gevallen en zich rouwmoedig op den boezem heeft geklopt, uitroepende: Paree Joanis, Paree Populo, spaar Jan, spaar je volk en wees ons genadig! Maar gelukkig, dank zij de kunsten en kronkelingen achter de politieke schermen, hebben wij ons rechtmatig volksbezit, door ons met eere verdedigd, weten te be houden en ik mag 'n „Boon" zijn, indien ik niet, zooals de zaken nu staan, alvast aan het eerwaardige Schagen, het vruchtbare veld van selecte teeltkunst der Schager Roosjes, in vertrouwen kan adviseeren, de vlag uit te steken, de driekleur of 'n miskleur, maakt niet uit, als 't maar een gekleurde lap is, ter eere des behouds van het Schager kantongerecht. En ik voorzie, want ik heb Dirk Kouwenberg, sterrewichelaar en gyromant, of te wel handlijnkundige, geconsulteerd, dat onze goede va der Dirk Bastert, de patriarchale kantonrechter met zijn middeleeuwsche riddersnon zoo God hem gezondheid en de nieuwe wet op den leeftijdsgrens voor rechterlijke ambtenaren hem met rust laat, nog jaren lang de hoog geachte justitiabelen van Schagen. St. Maarten, Petten. Zijpe, Callantsoog, Anna Paulowna, Wieringerwaard, Barsingerhorn, Winkel, N. Niedorp, Oude Niedorp, Oud- karspel, Warmenhuizen en Harenkarspel, kwansuis zal opkikkeren met zijn snedige wietzen en in vrijheid ge dresseerde vonnissen. Zoo zij het Amen. En nu moet ik mijn vaderlijk en bezorgd oog nog weer eens werpen over mijn eigen negorij, mijn hart- kwaalgenezend Grootgortbuikenburg, met zijn aanhoo- rige landen en 37 standen. Eindelijk is dan toch het hooggeeerde gemeentebestuur wakker geschrokken uit zijn zoeten sluimer en fata morgana, dat hun vriende lijk en rustig regeeringsgebied, waar alleen eens een ruitje sneuvelt van het paleis van Maatschappelijk Hulp betoon en 'n hoogst enkele keer, bij het afvallen der bla deren een ambtenaar eens 'n oog op z'n wang wordt geslagen, dat dit vriendelijk en rustig stadje, dit schaap stalletje met 30.000 zacht blatende schaapjes, een ide aal was van deugd en zedelijkheid. Ze zijn nu opge sprongen en hebben met donderende stem, die de stop verf van het plafond van vader Willem Wendelaars sanctum sanetuorium deed neerpatsen, uitgeroepen: maar daar zullen we geen stokje, maar een telefoonpaal voor steken. En ze hebben nu den vroeden Raad der Gortbuiken aangeboden, een verordening op de dames bediening in de café's om al die Paradijzen van Bachus Cambrinus en Venus onder controle te stellen. En. mocht het soms zijn, dat men nu verlegen was om 'n flinken, geroutineerden toezichthouder op al die inrich tingen van kunst en amusement, dan is in Zolderkonij nenburg tot Pikkerstein een reuzenkerel beschikbaar, getraind in gemeentefinantien zoowel als damesbedie ning, 'n prima penningmeester voor nutsspaarbanken en buurtvereenigingen, bovendien prachtig in de kleur, bleek zwart en zacht rood, mein liebchen, was willst du noch mehr? Ze houden er hier in G.G.B.B. nogal van om vreemde snuiters voor eigen ingezetenen te trekken, dus klaar is Kees! Met de groeten van Peet Neel, t.t. De pas ontdekte Mayastad. In het Mexicaansche oerwoud is een groote Maya- stad ontdekt, waarvan men het bestaan nimmer had vermoed, hoewel zij een centrum van handel en cultuur is geweest, elf eeuwen voordat Columbus in de Nieuwe Wereld voet aan wal zette. De ruïnen waren geheel door boomen, kreupelhout en lianen omwoekerd; zij besloegen een oppervlakte van verscheidene vierkante mijlen. Er werden niet minder dan 103 monumenten met Mayaschrift ontdekt, waarvan de meeste ook re- liefs vertoonden. Men vond bovendien overblijfselen van paleizen, terrassen, pyramiden en tempels. De bloeitijd van deze wereldstad viel tusschen de jaren 364 en 551, dus toen de Mayacultuur op haar hoogte punt stond. Het aantal inwoners is natuurlijk niet meer te schatten, doch moet in de honderdduizenden hebben geloopen. Het centrum meet 800 bij 2000 M., hier speelde zich het openbare godsdienstige leven al Men hoopt hier ook materiaal te vinden, dat licht kan verspreiden over de onbekende oorzaken van den val van het eens zoo machtige rijk.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 17