llitieei Miens-
iiratit- Luiiiillii.
r
Geestelijk Leven
MAISON MODERNE
IE 102. Firma DE VOS-ROEP SCHEE».
Uitgevers: N.V. vJu TRAPMAN Co, Schagen.
ZATERDAG 11 MAART, OM 7 UUR
OPENT DE DAMESHOEDENZAAK
1
Zaterdag 4 Maart 1933.
SCliCEl
76ste Jaargang No. 9239
CBURANT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiên nog zooveel mogelijk in het eerstuitkoraend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 2333H. INT TELEF. No 2».
Prij, per 3 maanden f 1.80. Losae nummera 6 cent. ADVERTEN-
TKN van 1 tot 5 regel» f 0.85, Iedere regel meer 15 cent (bewljsno.
Inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
EERSTE BLAD
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN
door Astor.
Voltaire heeft gezegd: Si Dieu n' existait pas il faud»*ait 1' inventer (Als God
niet bestond, zou men hem moeten uitvinden!) Zekerlijk- Alle macht is uit
God. Wie macht wil, wil God. Wie macht, gezag, noodig heeft, maakt zich
een god. Dit doden Mozc-s, Confucius, Zoroaster, Numa, Columbus, Cortez
Dit deden alle volksleiders, wichelaars, toovenaars, priesters. Dit doet nog
heden-ten dage ieder die heerschen wil. Het getal goden is zoo groot als het
getal begeerten. Bij ieder nieuwe begeert, een nieuwe god
Een dienstmeisje ging uit met do kinderen van haren meester. Ze ontving
den last die &oed te bewaken. Maar zie, de kinderen waren ongehoorzaam,
en liepen vèr, zoodat haar opzicht tekort schoot en hare zorg ijdel was.
Daarop schiep zij uit „niets" 'n zwarten hond, die elk kind bijten zou, dat
niet in haar nabijheid bleef. En de kinderen waren bevreesd voor dien
hond, en werden zeer gehoorzaam, en bleven bij haar. In de overlegging
van haai- hart beschouwde zij den god dien zij gemaakt had en ze zag dat-i
bruikbaar was.
Maar de kinderen werden waanzinnig, uit vreeze voor dien hond.
En dat zijn ze gebleven tot op dezen dag.
(Tweede geschiedenis van Gezag, door Multatuli.)
ONS kleino land is eenigen tijd in hevige beroe
ring geweest tengevolge van het. optreden
van de bemanning van „de Zeven Provin
ciën", En vooral de bom. door een Hollaod-
gchen vliegenier geworpen, op het muitende schip,
met zulk een schitterend succes, dat 23 menschen
werden vernietigd, heeft duizenden in den lande op
geschrikt. Zooals ik in het vorige artikel reeds,
schreef heb ik talrijke ingezonden stukken iu de
groote bladen gelezen, die geschreven werden naar
aanleiding van het gebeurde in Indonesië. Sommige
daarvan waren inderdaad heel belachelijk. Ik kan
er hcusch niets aan doen: als ik dat dwaze geschet
ter lees over den „Nederlandschen leeuw", die weer
moet ontwaken; over den moed om te sterven van
den Nederlandschen officier, dan moet ik lachen,
proestend lachen.
De meeste echter stelden de vraag op welke wij
ze, nè. het gebeurde, het prestige van „het gezag" dat
volgens hen, door het gebeurde zulk een knoei had
gekregen, weer kon worden gerehabiliteerd. Want
hierover waren de inzenders in de groote Nederland-
sche bladen het allen met elkaar eens: het gezag
moet worden hoog gehouden.
Het is niet mijne bedoeling een oordeel uit te spre
ken over de muiterij der schepelingen op „de Ze
ven Provinciën". Ik wil slechts wijzen op het feit, dat,
wat zij deden, bedoeld was als een protest en dat zij
geen druppel bloed hebben vergoten, nóch hebben
willen vergieten, en dat de autoriteiten niet hebben
geaarzeld om het allergemeenste, moderne moord
wapen, de vliegtuigbom, tegen de schepelingen te ge
bruiken. En dit laatste wordt voor de Nederlandsche
autoriteiten tot een felle aanklacht vooral hierom,
dat een paar dagen te voren de Nederlandsche ver
tegenwoordiger te Genève een pleidooi hield voor de
afschaffing van de vliegtuigbommen!
Volkomen begrijpelijk is daarom do daad van den
heer Vliegen, die, terstond na het werpen van den
bom, zijn ontslag heeft ingediend als vertegenwoor
diger der Nederlandsche regeering.
Ik schrijf dit artikel over „Gezag" in een rustige
kalme stemming. Ik leg er den vollen nadruk op, dat
nierbij mijn bedoeling geen andere is dan die, welke
mij steeds bij het schrijven mijner „Geestelijke Le
vens", voor den geest staat Deze bedoeling is niet
om mijn meening als de eenige-ware aan anderen
op te dringen, maar om de lezers te brengen tot
zelfstandig, onbevooroordeeld nadenken over het on
derwerp, dat ik behandel.
Er is tweeërlei gezag.
Het ééne gezag wordt vrijwillig aanvaard, omdat
men de intellectueeie. zedelijke, technische meerder
heid van een ander erkent en daarom zich gaarne
daaronder schikt. Wanneer ik in gezelschap ben van
vakgeleerden, die een bepaald onderwerp hebben
doorgestudeerd, dan buig ik mij gaarne onder hun
gezag. Deze menschen doen ook geen enkele poging
ora mij te dwingen hen te gelooven. Zij verdedigen
hun opvatting in de overtuiging dat deze, omdat zij
naar hunne meening de waarheid is, zich zelf zal op
dringen. Want tenslotte moet de waarheid zege
vieren.
Wanneer ik iemand heb leeren kennen als een
hoogstaand mensch;; als iemand, die het leven met
grooten ernst opvat en daarom oprecht streeft naar
rechtvaardigheid, eerlijkheid en zuivere verhouding
tusschen menschen en menschen, dan zie ik in hem
gaarne mijn meerdere, aan wiens oordeel ik groote
waarde hecht. En hij wordt voor rnij daardoor min
of meer een man van gezag, wiens woord voor mij
meer beteekenis heeft dan dat van anderen.
Wanneer ik in mijn tuin werk en een ervaren vak
man wijst mij op fouten, bij de behandeling mijner
planten, dan volg ik zijn raad op en erken met ge
noegen zijn gezag.
Wanneer wij met een gezelschap bijeen zijn om
een vraagstuk te bespreken en er een verwarde dis
cussie ontstaat, dan zal het gewoonlijk niet lang du
ren of één krijgt de leiding, omdat men zijn zaak
kundigheid erkent en zijn vermogen om de discus
sies in het rechte spoor te leiden en zijn tijdelijk ge
zag wordt stilzwijgend aanvaard, omdat zijn meerder
heid wordt erkend.
Tegen dit gezag, dat wij het natuurlijke zouden
kunnen noemen, zal geen enkel mensch bezwaar
kunnen hebben. En, indien hij het heeft, dan staat
't hem vrij zich er aan te onttrekken, want d w i n-
gend, gebiedend is het nooit. Over raaterieele
machtsmiddelen beschikt het niet.
Anders is het tweede gezag. Daaronder verstaan
wij, wat wij gewoonlijk aanduiden als overheidsge
zag. Het is het gezag, dat aan de menschen wordt
opgelegd en hetwelk beschikt over dwangmidde
len, pver geweldsmiddelen om. zijn wil door te zetten.
Waarop rust dit gezag, waaraun ontleent het zijn
recht?
De tijden zijn allang voorhij, dat de menschen van
het gezag eenvoudigweg om deze vragen zich niet
bekommerden en zonder meer over de onderdanen
heerschten. Zij gevoelen heel goed, dat zij zich moe
ten kunnen rechtvaardigen tegenover hen, aan wie
zij bun w il opleggen. Ze begrijpen, dat het niet meer
voldoende is, de groote massa te brengen onder de
suggestie van hun praal en macht en vertoon.
Dat kon vroeger succes hebben thans is c}at
voor steeds breedere kringen van menschen, in wie
nieuwe levensinzichten en verhoogde levensdrift ont
waken gaan, niet meer mogelijk. De oude tiran, de
oude despoot is verdwenen en kan, althans in de
Westersche wereld, niet meer hèrleven.
Toch leven wij nog altoos in een gezagsmaatschap
pij. Maar het gezag is om zoo te zeggen onpersoon
lijk, het is staat sgezag geworden en het word',
door telkens andere personen uitgeoefend.
Wel kan daarbij een bepaalde persoon zich sterk
op den voorgrond dringen en een soort dictatuur
uitoefenen, zooals een Stalin of een Mussolini en
misschien weidra een Hitier maar dit is alleen
mogelijk, omdat zij de heele staatsmachinerie daar
bij tot hun beschikking hebben en omdat zij aan hun
gezag een zedelijke rechtvaardiging trachten te ge
ven.
Welke is nu de zedelijke rechtvaardiging van het
gezag? Waarop beroepen zich do gezagsdragers, wan
neer zij, desnoods met niets ontziend geweld, optre
den tegen hen, die handelen in strijd met de hun op
gelegde wetten?
Ik heb, terwijl ik dit artikel zit te schrijven, voor
mij liggen een uitgebreid verslag van een politieke
rede, die is uitgesproken door dr. H. Colijn te Rot
terdam in het laatst van Februari dezes jaars.
En daaruit blijkt hoe, volgens hem, het gezag is
uit God. Het is van algemeene bekendheid hoe hij en
zijn geestverwanten,, evenals de roomschen, daar
voor altijd een beroep doep op wat Paulus zeide in
zyn brief aan de Romeinen (Hoofdstuk XIII). Daar
bij is de heer Colijn wel zoo vriendelijk om als hoog
ste taak der overheid te noemen: de bescherming
van de algemeene belangon. De heer Colijn is on
getwijfeld een zeer vroom man en wij kunnen daar
om begrijpen, dat hij, na het eindigen van zijn rede,
de vergadering verzocht om Psalm 89 vers 7 te zin
gen. De woorden van dezen psalm zijn de volgende:
Hoe zalig is het volk, dat naar uw klanken hoort!
Zij wand'len, Heer, in "t licht van t goddelijk
aanschijn voort;
Zij zullen in uw naam zich al den dag verblijden,
Uw goedheid straalt hun toe; uw macht schraagt
hen in 't lijden;
Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedoogen.
Maar uw gerechtigheid hen naar uw woord
verhoogen.
Maar wat voor den heer Colijn en voor allen, die
denken als hij, absolute waarheid is, wordt door
duizenden niet alleen betwijfeld, maar met groote
beslistheid ontkend. Hun beroep op den bijbel kan
niet den minsten indruk maken op hen, die niet
in God geiooven en die den bijbel niet als de ge
openbaarde waarheid erkennen.
Daarom moeien wij komen tot de erkenning, dat er
nooit sprake kan zijn van een algemeene erken
ning van het gezag, op grond van het feit dat het
door God zou zijn ingesteld.
Maar wij gaan verder en vragen: waarom wordt
het gezag teruggevoerd tot God? En nu verzoek ik
den lezers, om nog eens, nódenkend, het boven aan
gehaalde van Multatuli te herlezen.
Dringt zich dan niet een pijnlijke gedachte aan ons
op? ik donk er niet aan een oordeel uit te spre
ken over die eenvoudigen van harte, die geheel te
goeder trouw gelooven, dat de goede God de overheid
heeft ingesteld en die zich daarom willig voor haar
buigen en zeggen dat het gezag heilig is
Heilig?
Maar zelfs de heer Colijn twijfelt toch wel eenigs-
zins aan die heiligheid. Want in dezelfde Rotterdam-
sche rede laat bij zich aldus uit: „Verzet tegen het.
gezag is onaanvaardbaar, met een uitzondering
slechts, daar waar het om gaat, dat men Gode meer
moet gehoorzamen dan menschen."
Hij erkent dat de mogelijkheid, dat de gehoorzaam
heid aan God, kan voeren tot verzet tegen het gezag!
MET EEN RUIM GESORTEERDE COLLECTIE
FRANSCHE
MODELHOEDEN
Specialiteit in groote maten.
Wij vervormen iederen hoed op
eigen fabriek tot de
nieuwste modellen.
ENGELSCHE
CHAPELLERIES
En tegelijkertijd doet hij een beroep op Paulus, die
toch heel duidelijk zegt: „Alle ziele zij den machten
over haar gesteld onderworpen. Want daar is geen
macht dan van God, en de machten, die daar zijn,
die zijn van God geordineerd."
Wie zal nu, volgens Colijn, uitmaken of men ver
keert in de noodzakelijkheid om tegen het gezag
in verzet te komen, omdat men God wil gehoorzaam
zijn? Een door het gezag ingestelde commissie? Een
minister? Een
En is het niet eigenaardig aan de éérie zijde te er
kennen, dat de machten van God zijn geordineerd en
aan de andere zijde, dat blijkbaar diezelfde machten
eischen kunnen stellen die tegen Gods wil ingaan?
We staan hier voor een puzzle, die nog heel wat
moeilijker is op te lossen dan de laatste van de
Schager Courant!
Maar nu denken we tooh onwillekeurig aan het
dienstmeisje van Multatuli. En wij doen dit met te
meer reden, als wij zien, hoe alle heerschers (met
uitsondering van de Russen) een beroep doen op
God. Ik heb, om slechte één voorbeeld te noemen,
maar te wijzen op Mussolini. Bij gelegenheid van de
viering van den tienden Verjaardag van de fascisti
sche militie werd in de ItaJiaansche bladen natuur
lijk zeer geestdriftig (gehuicheld of niet gehuicheld)
geschreven over de voortreffelijkheid van het fas
cisme en over de grootheid van den duce tMusso-
lini).
En ook en in verband met ons onderwerp
wijs ik in het bijzonder hierop werd afgedrukt
het gebed van den milicien: „God, die elk vuur
ontsteekt en elk hart sterkt, vernieuw eiken dag
mijn hartstocht voor Italië Maak mij steeds on
zen dooden waardiger, opdat deze zelf de sterk-
sten de levenden zullen antwoorden „present!"
Vervul mijn boek met uw wijsheid en mijn ge
weer met uw wil. Maak mijn blik scherper en
mijn voeten sterker op de gangen, die heilig zijn
voor het vaderland: op de wegen, op de kust, in
de bosschen en op de vierde borstwering, die
van het oude Rome. Als de toekomstige soldaat
naast mij gaat in het gelid, laat ik dan zijn trou
we hart voelen kloppen. Als de vaandels en ba
nieren voorbijgaan, mogen allen zichzelf herken
nen in het vaderland, het vaderland, dat wij
grooter zullen maken door elk onzen steen bij te
dragen. Heer! Maak van het kruis het teeken,
dat het vaandel van mijn legioen voorafgaat. En
bewaar Italië in den Duce en in het uur van on
zen schoonen dood. Zoo zij het."
Ik weet niet of Mussolini zelf in God gelooft. Zijn
verleden doet mij in hooge mate het tegendeel ver
moeden. Maar als heerscher voelt hij heel goed
God noodig te hebben en het is niet zonder
reden, dat hij handjeplak heeft gespeeld met don
paus. En het dienstmeisje van Multatuli zal hem in
den geest wel heel nauw verwant zijn!
Voor de fascisten moet het woord van den duce
absolute geldigheid hebben, want het achtste der
tien geboden voor de zwarthemden luidt immers:
Mussolini heeft altijd gelijk.
Zoo krijgen wij naast den onfeilbaren paus, den
onfeilbaren dictator.
Het ontbreekt er nog maar aan dat men gaat spre
ken van den heiligen Staat, evenals van de heilige
Kerk!
En het schijnt dien weg inderdaad hoe langer hoe
meer op te gaan. Immers evenals de Kerk voorheen,
toen zij nog machtig was, de kerkgevaarlijken ver
volgde en strafte tot zelfs met den vuurdood, even
zoo treden hoe langer hoe meer de overheden op te
gen de staatsgevaarlijken en beramen middelen om
Ijen onschadelijk te maken, althans in hun streven
zoo sterk mogelijk te belemmeren.
Genoeg, ik laat aan de lezers zelf over of zij aan
het gezag een bovennatuurlijken, goddelijken oor
sprong willen toekennen. I k doe het niet. Ik be
schouw het als een beleediging Gods om aan te ne
men dat Hij op aarde zou worden vertegenwoordigd
door de mannen en vrouwen van het gezag, wier
spoor door de geschiedenis rood is gekleurd door
ljet bloed van duizenden en tienduizenden, door hen
in den dood gejaagd. Ik noem slechts enkele namen:
Iwan de verschrikkelijke, Catharina de Medici, Na
poleon!
Maar hoe staat het met hen, die niet zeggen,
dat het gezag uit God is, die zich niet beroepen
op den bijbel?
Ook onder hen zijn verdedigers van het gezag. Op
welke gronden zijn zij dit, hetzij te goeder trouw,
hetzij omdat zij toch iets moeten zeggen om dit ge
zag moreel te rechtvaardigen?
Het antwoord op deze vraag is, wat ook Colijn
noemde: de bescherming van de algemeene belangen.
Voorwaar een schitterende taak!
Wat kan men zich verhevener denken dan deze
taak. Zij beteekent de verloochening van de zelfzucht,
de toewijding aan het volk, waarover men gezag uit
oefent En wie zou niet gaarne zulk gezag erken
nen? Is het reen heerlijke gedachte, dat wijze, on
baatzuchtige mannen en vrouwen voor onze belangen
waken, dat zij voortdurend bepeinzen, wat zij moe
ten doen om o leven dragelijker, zorgenvrijer, zon
niger en blijder te maken? Dat zij zich inspannen om
ons aller geluk stoffelijk en geestelijk tc be
vorderen?
Algemeene belangen? Dit wil toch im
mers zeggen het bevorderen dat ieder mensch op
deze aarde of laten wij het wat beperken: dat ieder
K.ansch binnen het terrein van een bepaald gozags-
gebied krijg alles, waarop hij als mensch aanspraak
kan maken, dat hij in zijn stoffelijke en geestelijke
behoeften kan voorzien.
O! mannen en vrouwen, die het gezag vertegen
woordigt, ik gevoel bewondering en eerbied voor u.
Hoe groot van ziel, hoe warm van hart moet gij wel
zijn, gij die uwe gaven, uwe talenten, uwe krachten
stelt in den dienst van allen!
Maar daar is toch iets iets pijnlijks
iets benauwends in me.
Ik zou u zoo graag willen gelooven ik zou zoo
zielsgraag ten volle overtuigd zijn van uw onbaat
zuchtige bescherming van de algemeene belangen
maar de twijfel stormt in me op.
Zijt gij niet vóór alles de beschermers óók van de
bestaande maatschappelijke orde?
Ik weet wel, gij zorgt voor goede wegen, gij ver
licht het nachtelijk duister, gij geeft zeer wijze ver
keersregelen, gij zorgt voor hygiëne en waakt over
ontluistering der natuur, ach gij doet nog veel meer.
En daar mag iedereen van profiteeren. Gij zijt goed
voor rechtvaardigen en onrechtvaardigen, boozen en
goeden, gelijk van uw God in het evangelie wordt
verteld!
Maar dat alles verandert niets aan het feit, dat
onze maatschappelijke orde gevestigd is op de onder
drukking en uitbuiting der werkende massa cn dat
diezelfde orde te aanschouwen geeft grauwe armoe
de en ellende naast rijkdom en overdaad, dat diezelf
de orde met zich brengt dat, terwille van de winst
d.i. om goud op te stapelen, onnoemelijke voorraden,
van nuttige dingen worden vernietigd, dat koffie in
zee wordt geworpen en tarwe verbrand en schapen
en koeien afgeslacht en vruchten en groenten weg
gesmeten en katoen aan het vuur prijsgegeven, enz.,
dat diezelfde orde regelmatig le;dt tot menschen-
moord, omdat uit dien moord weer winst is te halen!
En ziet, als ik aan deze dingen denk dan ver
dwijnen plotseling weer mijn bewondering en eer
bied. Dan zie ik in u niet de beschermers der al
gemeene belangen, maar de beschermers van de be
langen eener klasse, de klasse, waartoe gij zelf be
hoort!
Hoe kan er sprake zijn van algemeene belangen,
wanneer de twee klassen, met tegengestelde belan
gen, d.i. die der bezitters en niet-bezitters blijft be
staan?
Ik kom nog eens terug op den heer Colijn, op hem,
die zich zoo kras heeft uitgelaten over de muiters
van „De Zeven Provinciën". Hij is een vroom chris
ten. Hij kent den bijbel waarschijnlijk beter dan ik.
Toch komt het mij voor. dat er in dien bijbel dingen
staan, die hij evenals ieder ander christen schijnt te
vergeten. Ik denk hier aan het scherpe 23ste hoofd
stuk uit het evangelie van Matthëus, waarin Christus
optreedt tegen de schriftgeleerden en de farizeën. Ik
kan dit hier niet in zijn geheel aanhalen. Ik wil vol
staan met één enkel vers: „doch gij zult niet Rabbi
genaamd worden; want Eén is uw Meester namelijk
Christus; en gij allen zijt broeder s."
Inc'ien allen, die zich christenen noemen, dit in alle
waarachtigheid gelóófden, dan zou onze maatschap
pelijke orde geen uur langer bestaan; dan zou geen
„ch:ij>telijk" gezag haar nog een seconde durven ver
dedigen.
Wat eigenlijk een zotte combinatie: „christelijk" en
„gezag". Gezag, dat zich door geweld handhaaft
Maar het zal wel aan mij liggen, dat ik deze ver
binding zot noem. Immers de coryphaën van het
Christendom zijn de palladijnen van het gezag! Als
dat zoo is, wil ik maar liever niet meer als christen
worden beschouwd.
Waarde lezers, het onderwerp is nog heelemaal
niet uitgeput, Mijn artikel is echter al lang genoeg.
Ik hoop er mede te hebben bereikt, dat ge u niet
neerlegt bij wat ik heb geschreven, maar als ernstige
menschen de gezagsvraafe onder de oogen ziet en
overdenkt,
ASTOR.
Ik heb nog een klein verzoek aan de lezers. Slaat
uw bijbel nog eens open en leest eens aandachtig
het 23ste hoofdstuk van het evangelie van Matthëus
en bedenkt dan vooral heel, heel ernstig, wie wij in
onze dagen kunnen beschouwen als de schriftgeleer
den en de farizeën.