Naar de stembus! HET SNOODE SLACHTOFFER DE GEVALLEN HELD WARE WOORDEN WETENSWAARDIGHEDEN Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 4 Maart 1933. No. 9239. ZATERDAG A VONDSCHETS Door Sirolf vrij bewerkt naar het Duitsch. Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden. ER hing noodlot in de lucht. Als een ontembaar, dolgeworden monster, raas de het verkeer in duizenderlei vorm voorbij, het grijnsde met wijd-opengesperden mond naar de toekom stige slachtoffers, het lekte als 't ware naar de voet gangers, om ze te verknoersen en te vernietigen... Dan opeens, een onheilspellend knarsen en piepen van plotseling fel ingetrapte remmen... een schreeuw, een toestroomen van hittige, nerveuse, lieden... het verkeer ■wordt gestremd, auto's en andere voertuigen stoppen... de menschen drommen samen, geroep, geschreeuw, woe dende aanklachten, meewarig steunen... Nog meer menschen dringen op, werken zich naar voren, willen ook zien, vragen: wat is er gebeurd? Is het erg? Is hij dood? Iemand overreden! aldus gaat het mompelend door den drom opeengepakte menschen. Lijkbleek stapt de autobestuurder uit: „Ik kon er heusch niets aan doen... niet mijn schuld... ik kon t heusch niet helpen..." stamelt hij, terwijl duizend vij andige blikken hem doorboren. Er ligt een oude man op straat. Zijn linkerbeen ligt onder een achterwiel van de auto. Hij is bestoft en bleek en zijn lippen trillen... vreeselijk geschrokken natuur lijk... Ontzet staart de menigte naar het slachtoffer. „Moordenaar!" brult plotseling een dikke man woe den tegen den doodsbleeken automobilist: „kijk eens wat je gedaan heb, met je woeste rijden!" „Vreeselijk, die arme man", stamelt een nerveuse vrouw, „waar is de politie?" Een heel driftig meneertje zwaait dreigend met zijn stok en roept: „Ja, je heb gereden als een gek, ik zag het wel!" Een politie-agent baant zich een weg door de menigte „Op zij asjeblief, mag ik er even door, vooruit menschen geen volksverzameling hier, doorloopen!" „Agent, hij heeft veel te woest gereden en hij heeft geen signaal gegeven, opknoopen moesten ze die kerels!" aldus gaat het kleine driftige heertje tekeer. „U kan mij opschrijven as getuige, agent, ik heb alles gezien en hij heeft wel signaal gegeven", merkt een eenvoudig man, rustig op. Nee, nietes, hij hep geen signaal gegeven..." „Wellis!" „Nee, nietwaar!" „Stilte", brult de agent, „de wagen moet opgetild wor den, snel, allemaal een handje helpen!" „O, o, die arme man," snikte een vrouw. „Wat een vreeselijke pijnen moet die arme oude man hebben, af schuwelijk!" „Tja, mens! die zware auto op zijn been en hij schreeuwt niet eens: ze moste die sjaffeur kielhake, dat moste ze!" sist een magere vrouw valsch. „Agent, kijk uit, de bestuurder wil er tusschen uit knijpen!" roept het driftige mannetje weer. Opnieuw dreigt hij met zijn stok. Maar de doodsbleeke bestuurder denkt niet aan vluch ten. Hij helpt trillend over zijn leden den wagen op te lichten. Eindelijk is het been er onder uit. De oude man kan zijn been niet bewegen. Een onheilspellend modderspoor van den autoband loopt er over het roer- looze been. Een kreet van ontzetting gaat op. „Snel, bel de Eerste Hulp op", commandeert de agent aan een intusschen toegeschoten collega'. En tot den ouden man zegt hij: „Heeft U veel pijn?" „Een beetje", zucht het slachtoffer. „Maar huilt U toch, huil uit, man, geef je zenuwen lucht", gilt de magere vrouw weer. „Wat een moed, wat een zelfbeheersching, wat een held", zegt een dikke, tot tra-nen geroerde tante. „Nou, dat been is leelijk toegetakeld", merkt de agent op. „Nou ja, dat is niet zoo bar", zegt de held, moedig glimlachend, „maar mijn pols is leelijker, die heb ik leelijk geschaafd!" De agent staart het slachtoffer aan: „de pols ge schaafd, maar man! Je been is op zijn minst gebroken!" „Ach, dat is niet zoo erg", zegt het glimlachende, moe dige slachtoffer, terwijl er een rilling door de menigte gaat. „Hij is zeker door de zenuwschok zijn verstand kwijt" mompelt de magere vrouw. „U moet toch veel pijn hebben aan Uw been", zegt de agent goedig sussend.. „Nee, de eerste keer deed het veel meer pijn", ant woordt het slachtoffer. „Maar me goeie man", roept de agent nu toch buiten zich zelve van verbazing uit, „overreden worden is toch niet iets waar je zoo makkelijk aan went." „Dat nou niet direct," antwoordt het heldhaftige slachtoffer, „maar als ze je den eersten keer je heele been afrijden en bij den tweeden keer alleen maar je houten been breken, nou dan is dat zoo erg niet, wat zegt U nou?" De agent mompelt opstandige dingen. Richt zich dan met een ruk op en brult woedend tot de menigte: „Door loopen, voor den drommel, doorloopen, geen volksver zameling hier!" Zoo gij het goede weet, zie toe. dat gij het doet! o Er zijn menschen, die nooit dwalen, eenvoudig omdat zij aan de oplossing van moeilijke problemen zelfs niet denken. o De mensch en weet vandage niet wat morgen hem kan bringen. noch hoe. noch wa^r de felle dood hem in den weg zal springen. Misschien is het noodig in alles bedrogen te zijn, om den prijs te waardeeren van nederige, Qgnvoudige goed heid. o Veel wordt bewezen dat toch in den grond niet waar is; En veel is eeuwig waar, ofschoon 't bewijs niet daar is. o Het is een grove dwaling met kiem te beweren, dat iets onmogelijk is. omdat wij het zelf niet tot stand kunnen brengen. o Veel menschen verschijnen, evenals vele boeken, in twee uitgaven. Zij doen zich voor als een prachtuitgaaf voor de wereld en als een gewone uitgaaf voor hun huis- genooten. o Jammer niet over het verleden en heb geen zorg voor de toekomst, maar tracht het beste te maken van het heden. o Het is onmogelijk, tot een zegen te zijn en zich niet gezegend te voelen. Is het U bekend: dat een groot warenhuis in New York alleen al honderd verschillende soorten kaas verkoopt? d a t de voeding van eiken matroos in Amerika de regeering ruim een gulden per dag kost, terwijl de drie maaltijden, die een Amerikaansch soldaat per dag krijgt, slechts 75 ct. kosten? dat er behalve Amerikaansche dollars, nog twintig anders soorten dollars zijn? Humor. Tegen opsnUders. Een reiziger, die om zijn opsnijerige verhalen bekend stond, was ergens te dineeren gevraagd. Eenige zijner vrienden, die ook genoodigd waren, hadden met hem afgesproken, dat ze hem onder tafel op zijn voet zouden trappen als hij met zijn vertellingen te ver ging. Reeds onder tafel begon hij. „En dat doet mij herinneren", zei hij tegen de gast vrouw. „aan een mijner vrienden, die een rozentuin had. die meer dan tien mijl lang, en" hier werd hij op zijn teenen getrapt „twee duim breed was." Goede raad. „Mijn toekomstige echtgenoot moet minstens een aca demisch gevormd man, een referendaris, of, als ik het voor het kiezen had, een arts zijn." „Dan moet je lid van ons ziekenfonds worden!" „Waarom?" „Dan heb je vrije artsenkeus." We gaan dus weer stemmen, Dat lijkt niet zoo slecht, Dat komt in April "Wel weer keurig terecht! We trekken ter stembus Met nobel gebaar, En zwaaien het potlood, Er dreigt weer gevaar. Er komen weer sprekers Van dit en van dat, We hebben nog nooit Zóóveel sprekers gehad! Er wordt weer geloulderd, Beloofd en gedreigd.... Tot menigeen straks In de Kamer weer zwijgt! We gaan naar een zaaltje, Waar 't vol is en warm, Met Jan Politiek Vastgeklemd in den arm. 't Publiek is rumoerig, We volgen het na, We interrumpeer en, En roepen: „Aha!" In 't huiselijk leven Is licht'lijk gedein, Want vrouwlief vraagt schuchter: „Wie zal het nu zijn?" Dan wijs je manmoedig, Wat peinzend, doch flink: ..Hier staat ie nou. moeder.. „Hier, vlak bij m'n pink!" We gaan naar de stembus, We staan reeds bereid Met een onen vizier Tot een eerlijken strijd. En weet U alreeds Welk succes ik voorzie? Wel: -j- t en 2, En 4 eti 3!! Maart 1933 KROES (Nadruk verboden). Gevaarlijk. „Wat heeft je vrouw de griep? Toch niet gevaarlijk, hoop ik?" „Nee! Zij is te zwak om gevaarlijk te zijn!" Overdreven. De jonge man had juist haar hand gevraagd. „Neen!" antwoordde zij, „en duizendmaal neen!" „Nu, overdrijf maar niet zoo," zei de jonge man viiv nig. „Ik heb je toch maar één keer gevraagd!" 557. Ook Wim had de beide menschen Daar omlaag in het bosch gezien. Mogelijk konden die hem wel helpen, En hij schreeuwde wel voor tien: Hela, hola, mannen, redt mij, Sta mij toch bij in mijn lot, Want een aap houdt mij gevangen, Durft toch my helpen in mijn lot. 558. Toen sprak onze vriend beneden. Heer Piloot, 'k geloof het is Wim. Moed gehouden, ouden makker, Houd je taai, ik ben het, Pim. En hij wuifde met zijn handen, Naar die twee daar in de lucht, De piloot stond vreemd te kijken. Zei: Dat is me ook een klucht. 559. Toen Wim het geluid herkend had, Van zijn Amsterdamschen vriend, Heeft hij vreeselijk geroepen En ontzettend hard gegriend. Och, heer aap, laat mij toch loopen, Laat mij naar die lui toe gaan, Die daar op den grond staan wuiven, Kijk, hier kunt ge ze zien staan. 560. Pim dacht niet lang na. maar bukte, Greep een kleine ronde steen, Slingerde die, als een kogel, Naar den orang oetang heen. De piloot, klaar om te helpen, Ziet voorloopig alles aan. Maar gereed om, als het tijd is, Pim met kracht ter zij te staan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 21