DE IJZEREN DEUR Bij de Bedoeinen in de bergen. Zaterdag 4 Maart 1933. SCHAGER COURANT. Derde blad. No. 9239 De wildernis en de verlatenheid DE BOND VAN LANDPACHTERS. BEN TOCHT NAAR HET ZUIDEN KARAVAAN WEGEN EN HET WATERVRAAGSTUK. BEN ONTMOETING MET KIEVITEN EN SPRINKHANEN. (Van onzen reizenden correspondent.) Oezjda, Februari. MEER naar het zuiden, verwijderd van de groote verkeerswegen, beginnen in Marokko en feitelijk in geheel Noord Afrika, de wil dernis en de verlatenheid. De steden in het noorden hebben min of meer den invloed der Euro- peesche beschaving ondergaan. Wel versmelten de Europeesche en Arabische beschavingen er zich niet geheel, want vrijwel steeds vindt men een opval lende verdeeling in Europeesche en Arabische wij ken, doch ook in de Arabische wijken is b.v. bijna overal electrisch licht aangebracht, waaraan de in- landsche bevolking zich spoedig heeft gewend. Alleen in de „maraboets". de kleine, witte kapelletjes op het graf van een vroom Mohamedaan. een „maraboet" (heiligen kent de Mohamedaansche godsdienst nieri, brandt 's nachts een kaars. Daar houdt men zich aan de overlevering en wil men van de uitvindingen der Europeanen niet weten. Midden in een moderne stad in Noord Afrika, te Rabat, te Fez. ziet men nog zulke „maraboets". De automobielen snellen er toe terend langs (de vooruitgang, die niet tegen te hou den is), maar vaak nog kan men waarnemen, hoe gesluierde Mohamedaansche vrouwen, een eerbiedi gen kus drukken op de witte muren van het kapel letje. In de steden, die den Europeeschen invloed onder gaan, blijven de vrouwen het dweepziekst Mohame daan, hoewel de Mohamedaansche godsdienst dit eigenlijk aan de vrouwen niet verdient, want. de Is lam maakt van de vrouw niet veel meer dan een slavin, die men koopen en later zonder veel omhaal verstooten kan. Echter, de Mohamedaansche vrouw leeft geheel afgezonderd en komt dus met vreemden nooit in aanraking. Voor haar, meer nog dan voor den man, blijft de Europeaan, de „ongeloovige". een verfoeilijk, walgelijk wezen, die men moest kunnen vernietigen zonder genade. Gedurende do oorlogen, in Marokko werden gevangen genomen Europeanen door de Arabische krijgslieden steeds overgeleverd aan de vrouwen, wat hun lot niet beter maakte On der de afgrijslijkste martelingen moesten de onge- lukkigen sterven. De groote, meestal goed onderhouden wegen in Marokko loopen grootendeels van liet westen naar het oosten. Naar het zuiden gaan bijna uitsluitend „sporen" (pistes), waarvan de meeste slechts in het gunstige jaargetijde voor motorvoertuigen berijdbaar zijn. Meer naar het zuiden worden de Europeanen zeldzamer, het land is zeer dun bevolkt en men ont moet er tusschen de ver van elkander verwijderde Arabische dorpjes en stadjes bijna uitsluitend zwer vende .volksstammen, Bedueïnen, die -voornamelijk do veeteelt beoefenen en winter en zomeren tenten wonen. Armelijk is het leven dezer menschen, vol ontberingen, en toch toonen ze over het algemeen Een Arabier met paard aan een bron in de bergen. FEUILLETON. Uit het Engelsch van HAROLD BELL WRIGHT. HOOFDSTUK L De Canada del Oro. Van uit alle hoeken en straten in Tucson zijn de ber gen te zien. Uit onze kantoren en winkels, uit onze sta tions en hotels, uit de zalen en speelvelden der Univer siteit en uit de vensters en veranda's van onze huizen zien wij op naar de heuvelen. Maar onder al die pieken en bergketens, die rondom de oude pueblo de wacht houden, zijn er geen trotscher van vormen met hun granieten toppen en ruige canons geen schooner in hun zachte roode, blauwe en purperen tinten, geen verlokkender met hun verre rotsvestingen en verborgen sterkten, dan de keten der Santa Cata lina's. lederen morgen staan zij daar weer, ver en toch nabij, •beschermend en met goddelijke verdraagzaamheid neer ziende op ons woestijnstadje. Den ganschen dag zien zij met eeuwen-oud geduld neer op onze koortsachtige be drijvigheid, ons kleingeestig streven, onze dwaze aan matiging. En als de avond valt en de schemering neer daalt over ons woestijndal, dan seinen hun gekanteelde klippen en rotstorens in den rooden gloed van den Zonsondergang hun „goedennacht", naar ons, die in de duisternis beneden hen wonen. Zelfs in het nachtelijk donker zien wij hun machtige vormen als schaduwen tegen de lucht afsteken en gevoelen het zwijgend mys terie van hun duurzame kracht onder de sterren van den woestijnhemel. Dit is een geschiedenis over zekere Heden, die in die Catalina's geleefd hebben. Wie de tooneelen van dezen roman precies wil weten te plaatsen, moet den nieuwen Bankhead wegnemen, die in zijn loop van Tucson naar Florence en Phoenix De Bedoeïnentent, waarin we op bezoek geweest zijn. weinig neiging hun zwervend bestaan op te geven Het zwerven zit dezen menschen in het blned en d.> eenige verbinding, die zij met de wereld der „go huisvesten" onderhouden is voor den verkoop van hun schapen (kameelcn zijn hier tamelijk zeldzaam en voor den inkoop van enkele Europeesche artike len, b.v. lucifers en kaarsen. Deze Bedoeinen hebben dus de wereld der „gehuisvestennoodig en zijn niet meer volkomen onnfhankelijk De nog niet-onrlerwor- penen vindt men in het Atlasgebergte, en aan de grens der Sahara, waar eenige stammen nog steeds oorlog voeren tegen de Franschen. Alvorens Marokko te verlaten, hebben we een tocht van enkele honderden kilometers naar het zui den ondernomen langs wegen, die dien naam feite lijk niet verdienen. Arm, niet bebouwd is het stee- nige. bergachtige land hier. De karavaansporen gaan met zonderlinge omwegen, van rle eene bron naar de andere, want voor de te paard, ezel of kameel reizende Arabieren en de zwervende stammen is het watervraagstuk het moeilijkste. Een der nuttigste én schoonste werken, welke de Franschen hier ver richtten, was het aanboren van nieuwe bronnen, wat ook den vrede tusschen de stammen heeft bevor derd. De oorlogen tusschen de stammen onderling werden namelijk heel dikwijls gevoerd om het bezit van een bron, om wat water, dat het bestaan van menschen en dieren mogelijk moest maken. Bij zoo'n bron met eenigen armelijken planten groei, ontmoetten we een Arabier, die er zijn paard drenkte, en ons bp|<jefd, doch n,iet onderworpen, met Tfóoftisch geBaar groette. Wij wilden naar een Bedoeïncnkamp en de Ara bier wees ons de richting. Op een schrale hoogvlakte in het gebergte vonden we, weder bij een kleine bron. het kamp van niet minder dan een dozijn ten ten van geweven plantenvezels. Het was natuurlijk slechts een deel van een stam, die hier tijdelijk ge vestigd was. In de tent van den aanvoerder werden we gastvrij ontvangen. Bpven een vuurtje bereidde men thee. Wat me het meest verbaasde, was, dat de vrouwen niet gesluierd waren en voor ons, vreem delingen, niet den minsten angst toonden. Bij de Bedoeinen in de Syrische woestijn, die ik vroeger bezocht, was dat anders. Deze Marokkaansche Be doeinen waren dan ook geen Arabieren, zooals Je Bedoeinen der Syrische woestijn, doch Berbers, de oorspronkelijke bewoners van deze streken, waar de Arabieren niet anders zijn dan vreemden, verove raars, die, vele eeuwen geleden, uit Arabië zijn ge komen. Onze gastheeren spreken onder elkander dan ook geen Arabisch, doch hun taali het „sluh" (in het Fransch „sloa"), al kennen ze allen dan ook Ara bisch en soms ook een beetje Fransch. Behalve schapen hielden dez.e Bedoeinen ook paar den, piachtig gebouwde, vurige, ras-echte Arabisch* paarden, die een zeer groote snelheid kunnen ont wikkelen, maar geen groot uithoudingsvermogen be zitten. De Franschen gebruiken voor hun cavalerie daarom gewoonlijk een kruising van Arabische met Engelsche paarden. De tenten van geweven planienvezels zijn van bin mijlen achtereen in de schaduw van dit gebergte loopt. Van uit de oude Mexicaansche wijk der stad nog schilderachtig in de bontheid van het langzaam verdwij nende oud-Westersche leven gaat men recht naar het noorden langs de hoofdstraat, waar de voet van den voorbijganger het stof opjaagt van de ineengestorte adobe gebouwen en versterkingen der oude pueblo, die ver in de verdwenen en vergeten eeuwen ontstaan was. Eenmaal buiten de stad leidt de weg over golvend ter rein vol vethout en cacti, de lange glooiing langs het kerkhof af. voorbij het gouvernementshospitaal in het dal. naar de brug over de Rillito. Aan de overzijde van het riviertje stijgt de weg snel tegen de woestijnhellin gen op, die den westelijken voet van de grootste keten vormen en die nog even onberoerd door menschenhand onder den wijden hemel liggen als toen gebergte en woestijn ontstonden. Voorbij de bekende Stoompomp rancho. een mijl of zestien buiten Tucson. gaat de weg naar Aracle van den grooten Bankhead weg af en stijgt al hooger en hooger. totdat men van een breede mesa de plek kan zien waar dit verhaal speelt, de geweldige Ca nada del Oro den Goud-canon. Maar wie hier bekend is. kan van den grooten weg afslaan voordat men aan den nieuwen tak naar Aracle komt, en in plaats daarvan den ouden weg nemen, die dichter tegen het gebergte aanligt en verscheiden mij len ver het bed van den beneden canon volgt. Dit is het oude spoor, waarlangs eeuwen lang het ronmantische, veelbewogen leven van dit zuidelijk deel van Arizona zich bewoog. Langs dezen weg kwamen voor eeuwen de Spanjaar den, aangelokt door berichten over een vreemd volk, dat goud en zilver gebruikte als wij ijzer en tin, en dat de deuren hunner huizen met turkooizen versierde. Langs dezen weg kwamen de Franciscaner Paters om in de Canada del Oro goud te zoeken voor hunne missie te San Xavier. Langs dezen weg, van de oevers der San Pedro en der Aravalpa, kwamen ook de woeste Apachen op hun rooftochten tegen de vreedzame landbouwende Papagos en later in hun oorlogen tegen de bleekgezich- ten. die zich in het dal van Santa Cruz hadden neer gezet. Praehistorische rassen, ontdekkers, Indianen, pries ters, pioniers, goudzoekers, veedrijvers, krijgers en avon turiers van alle landen zij allen, allen hebben dit spoor gevolgd langs dien ouden weg door den Ca non. En omdat hier water was. en omdat hier goud was, maakte het wilde, avontuurlijke leven, door alle eeuwen nen naar buiten gezien bijna doorzichtig. Het zon licht schemert er duidelijk dóór, waardoor men den indruk kon krijgen, dat deze tenten niet waterdicht zijn. Bij den eersten regen, die valt, zetten deze vezels echter uit De tenten worden dan ondoorzichtig en volkomen waterdicht. Liggend op matten dronken we thee. Er heerschte niet de weelde (eigenlijk is dat wel een heel goed woord) als bij de Bedoeinen in de Syrische woestijn, waar we lagen op dikke tapijten, leunend tegen ka meelzadels. De Bedoeinen in Noord-Afrika bezitten over het algemeen geen kameelvn en zijn veel armer dan de Bedoeinen in Syrië, die bovendien minder van den winter te lijden hebben. Weliswaar kan in de wintermaanden ook in de Syrische woestijn koude heerschen. maar dan bevinden de Bedoeinen, die daar in den zomer leven, zich meestal veel zuidelijker, in Hedzjaz en Nedzjed, in het gebied van Ibn-Saoed, den beheerscher van Mekka, die toch zelf ook feite lijk een Bedoeïnenvorst is en tevens de eenige Moha medaansche heerscher, die zich geheel vrij heeft we ten te houden van vreemden druk. De Bedoeinen, bij wie wij thans op bezoek waren, noodigden ons uit, dien avond bij hen te blijven. Zij wilden voor ons een schaap slachten en boven een vuur roosteren. In hun tent konden we overnach ten. Om verschillende redenen konden wij hieraan geen gevolg geven, doch zij verzochten ons terug te keeren. Dan zouden zij ons een feestmaaltijd berei den. Op onzen terugweg ontmoetten we, zooals trou wens ook op onzen tocht naar het Bedoeinenkamp het geval was geweest, oude bekenden: kieviten, die over enkele weken bij U in het noorden hun veel be geerde eieren zullen komen leggen. Als bannelingen leven ze tijdelijk hier. Maar nog een andere ontmoeting hadden we. Een donkere wolk kwam opzetten, die over ons heen trok, doch nog iets liet vallen: honderdduizenden sprinkhanen. Miliioenen vlogen verder, honderddui zenden vielen, zoovele, dat we bijna niet konden zien en gedwongen waren een kwartier halt te houden. De resten van de schaar, die door de lucht trok, be dekten den bodem en dwongen ons eenigen tijd voor zichtig te rijden, 's Avonds in onze kamer vielen uit onze kleederen nog eenige van deze vraatzuchtige, tien twaalf centimeter lange dieren, die een oogen- blik nog rondsprongen, maar gedoemd waren te sterven. Hun miliioenen kameraden brengen elders ver woesting en armoede. J. K BREDERODE. Schagen. ONZE STRIJD VOOR RECHT EN BROOD. Over dit onderwerp sprak Donderdagmorgen, om llAJur de heer H. S. van Houten, algemeen secretaris van den Bond van Landpachters, in het Noordhol- IfTiiTJseh Koffiehuis. De heer Glas, Hoogwoud, voorzitter van de Provin ciale Commissie dezer organisatie, deelde in zijn ope ningswoord mede, dat deze vergadering was belegd op initiatief van de afdeeling Schagen en afdeelingen rondom Schagen en dat de heer Jm. Blaauboer Kz., voorzitter van de afd. Schagen, verhinderd was de vergadering te leiden. Was bij den aanvang der ver gadering de opkomst niet onbevredigend, naderhand was de opkomst zeer goed te noemen. Spr. deelt in zijn openingswoord mede, dat in de te Zwolle gehou den algemeene vergadering, waar 165 afdeelingen vertegenwoordigd waren, besloten is tot wijziging der statuten, waardoor thans ook de hypotheekboeren in de organisatie opgenomen kunnen worden, hypo theekboeren die er dikwijls nog slechter aan toe zijn dan de pachtboeren, welke laatsten eenig profijt heb ben gehad van de Crisispachtwet, een wet die in de eerste plaats door het werken van den Bond van Landpachters is tot stand gekomen. Als den heer Van Houten het woord is verleend, wijst deze er op dat de strijd voor recht en brood, voor de pachters bitter noodzakelijk is en dat elke sociale wet voor boer en tuinder achterwege is ge bleven. In schijn zijn er door de wetgeving enkele wetten ten bate van den pachter vastgelegd, doch het zijn aanvullende rechten, aan de vrije contract sluiting laat men het verder over. Met verschillende voorbeelden toont spr. dit aan. De wet b.v. zegt dat het jachtrecht aan den pach ter behoort, maar even later opent de wet de moge heen, van deze plek een kampeerplaats en een slagveld een oord van arbeid en misdaad, van nederlaag en overwinning, van schitterende heldenfeiten, nobele op offeringen en gruwzame vrees. Gevat in de grootste schoonheid van die uitgestrekte woestenij, dien wijden hemel en het woeste gebergte, was de Canada del Oro nog het meest van al gelijk zij nog heden is een oord van nooit vervulde hoop, van droomen die nim mer werkelijkheid werden, van ijdel zwoegen en ver* geefschen arbeid. Onder al die oude verhalen van dit schilderachtig ge deelte der Santa's Catalina's, onder al de ronmantische overleveringen en legenden die uit het sohemerlg ver leden tot ons zijn gekomen, is er geen meer vervuld van menschelijk leven en lieven en hopen en droomen dan de geschiedenis van de Mijn met de IJzeren Deur. Maar mijn verhaal handelt niet over die oude Span jaarden en padres en Indianen en pioniers. Het ls een verhaal uit den tegenwoordlgen tijd. Die oude, oude geschiedenis van de mijn met de ijze ren deur is nog even waar voor ons als voor hen die zoo lang geleden leefden en liefhadden. Ook wij, in onze da gen, hebben onze droomen, die steeds droomen zullen blijven en nimmer méér worden. Ook wij, modernen, moeten in de geheime schuilplaatsen van onze moderne harten gestorven verwachtingen begraven. In ieder le ven is daar de asch van een uitgebrand of. door een vij andig lot, uitgedoofd vuur. Ik geloof, dat voor een leder van ons levenden er een Canada del Oro een Goudkloof is, een verloren mijn die nooit meer terug gevonden zal worden ijzeren deuren, die nimmer meer zullen opengaan. En toch voor wie nog „kleur" zoekt in het leven, is er nog ronmantiek en avontuur te vinden in de Ca nada del Oro. Niet al de schatten des levens zijn weg geborgen achter een ijzeren deur in een verloren mijn. En zooals de oude goudzoeker Thad Grove, eens tot zijn kameraad reide, toen hun laatste beetje stofgoud was uitgegeven en hun meestbelovende ader bleek dood te loopen: „Alles welbeschouwd is 't doodzeker, dat al hadden we nou eens wat goeds getroffen zoo as we hoopten, we 't toch nooit zóó goed hadden kennen tref fen as we hoopten. Omdat er van nature zóóveel goud toch niet is, in ieder geval." „Dat ls zeker", antwoordde Bob Hlll, de andere oud- gast, „en dan weet je ook wel. dat de kerel, die één klein, ongelukkig goudklompje in zijn pan vindt, nog maohtig veel rijker is dan een vent, die alleen maar ge Stad na stad. dorp na dorp wordt ver overd door „1, 2, 3". Overal dringt „1, 2, 3" door, in alle deelen van het land leeren de huisvrouwen de prima eigenschappen van Neêrland's zelfwerkend waschmiddel waar- deeren. En allen, die het eens probeerden, blijven het gebruiken en geven terwille van kwaliteit en prijs de voorkeur aan „1. 2. 3". Gebruikt U toch ook ,.1. 2. 3", Neêrland's zelfwerkend waschmiddel van 17V1- cent per pak. lijkheid tot overdracht van dat recht aan den ver pachter. Bindend recht hebben de pachters noodig, een recht dat hen beschermt en helpt. Want dikwijls zijn zé slachtoffer van het aanvullend recht. Uitvoerig behandelt spr. dit onderwerp, er o.m. uit drukkelijk op wijzend, dat elke mondelinge afspraak, die in strijd is met het geschreven contract, nietig is en eveneens wijzende op het groote gevaar van boete bepalingen in het contract tusschen eigenaar en pachter gesloten. In de Tweede Kamer is meerdere malen betoogd, dat do verhouding tusschen pachters en verpachters goed is, maar dat is het geval in tijden waarin hoogc pachtprijzen worden betaald. In minder goede tijden wordt die verhouding dikwijls op de proef gesteld. Een goede pachtwet, is noodig, opdat de pachter een rechtspositie heeft. Spr. wijst dan op het belang dat de pachtter weet wat in een hypotheekacte van den eigenaar staat, behandelt de beslaglegging, daarbij aantoonende hoever het recht gaat van het grondbe zit, terwijl de pachter geen enkel beschermd recht heeft. Door middel van hun organisatie dienen de pach ters dan ook te vechten voor een beteren toestand. De eenigste wet, ten bate van den pachter is de crisis pachtwet, die te danken is aan den Bond van Land pachters, en waarbij in geval van force majeur uit stel en vermindering van pacht kan worden verkre gen. Wij hebben echter een blijvende verbetering noo dig, een pachtwet waarin is vastgelegd het continu atie-recht en pachtcommissies met bindende kracht, wat de taxaties betreft. Alleen wanneer deze beide in een pachtwet zijn vastgelegd, hebben we een rechtspositie en redelijke kans op een goed stuk brood. Onze uiterste best moe ten we doen om zoo'n pachtwet te krijgen en daartoe moeten we op 26 April geen menschen naar do Ka mer brengen, die ons een dergelijke wet niet willen geven. Spr. komt dan tot de hypotheekboeren, voor wie spr. noodzakelijk acht, dat het wetsontwerp-Van den Berg wordt aangenomen. Een hypofheekboer dient ie hebben een wet waarbij hem uitstel of verminde ring van betaling van rente en aflossing mogelijit wordt gemaakt, maar daarnaast is ook noodzakelijk een staatshypotheekbank, opdat geen executie kan plaats vinden, doch de staat, indien noodig de hy potheek kan overnemen. En door den Staat dient de rente te worden vorlaagd. Het bedrijfsleven muet op gezonder basis teruggebracht worden en spr. noemt dan verder verlaging van waterschapslasten, af schaffing van grondbelasting op ongebouwd, het landbouwbedrijf moet ontheven worden van de be taling van sociale premies, immers voor den boer is geen enkele sociale wet tot stand gebracht en dan gaat het toch niet op dat de boer het geld moet be talen voor andere groepen, die deze voorrechten wel hebben. En dan vaststelling van minimumprijzen voor do producten, verdeeling van productie op billijker wij ze. Wat wij vragen is niet alleen in het belang van den boer, doch ook in dat van arbeider, handel en in dustrie. Spr. eindigt tenslotte zijn gloedvol beloog met een krachtige opwekking zich aan te sluiten bij den Bond van Landpachters. Wij hebben, zegt spr., niet het recht alles van de regeering te eisclien als we zelf te laksch zijn. zelf moeten we de hand aan den ploeg slaan. Applaus. Van de gelegenheid tot het stellen van vragen wordt gebruik gemaakt door den heer S. v. d. Wal, die de vraag stelt hoe de lieer Van Houten over mo biele pacht denkt. De heer Van Houten antwoordt, dat door mobiele pacht de conjunctuurschommelingen worden opgevan gen en mobiele pacht is zeer goed mogelijk voor weidebedrijven, voor gemengde bedrijven is het moei lijker en voor speciale landbouwbedrijven onmogelijk Ook z.g. deelpacht wordt toegepast, maar hier is het gevaar aan verbonden dat de eigenaar, als deelge- rechtigde, ook invloed op het beheer van het bedrijf wil hebben, zich met de leiding enz. wil bemoeien. Het best acht spr. in dc pachtwet vastgelegd het remissierecht. In het sluitingswoord dankt de Voorzitter den heer Vai^j Houten voor zijn rede, en wekt den aanwezigen op zich aan te sluiten bij den Bond van Land pachters. lóóft, dat ie een goudmijn heeft ergens aan den bin nenkant van een berg. En dan moet je ook nog beden ken, als iedereen eens écht de mijn vond die hij zoekt, dan zou d'r bliksems veel goud in de wereld komen, dat je wel een karavaan van honderd muilen noodig had om genoeg op te laden om een bord eten te koopen. Ik zeg, dat 't maar goed is, dat alle zotte droomen toch niet uit kennen komen." „En zie je, liefde", zeide Thad bij een andere gele genheid, toen het tweetal het wonderlijke geluk be sprak, dat hun in hun gemeenschappelijke dochter was geschonken, „liefde dat is ook niet zoo'n hol vol goud dat een mensch altijd hoopt nog eens te vinden, maar dat toch haast nooit gebeurt. Liefde dat is meer van dat middelfijne goud, waar je naar graven moet." .Jawel," stemde Bob in „en as je het dan heb, dan moet je 't nog netjes door den molen laten loopen en 't naar z'n aard behandelen, as je er de waarde uit wil krijgen." Het geval van de oude compagnons en hun dochter Martha was een bron van groote en nimmer verflau wende belangstelling voor de lanterfanters bij het al gemeene winkelpakhuis, tevens postkantoor in Oracle. Bill Janson, anders gezegd „de Sallemander". was onveranderlijk degene, dit 't onderwerp inleidde en het hoogste woord voerde. Het is noodig te vermelden, dat de familie Janson voor eenige jaren uit Arkansas naar de Canada del Oro was gekomen, en dat zij in de schatting der plaatselijke veehouders „stiekumers" wa ren. De Sallemander, de eenige zoon, was een van die steekneuzige, gluiperige, loslippige manspersoon, die altijd alles over iedereen schijnen te weten en het groot ste gedeelte van den dag zoekbrengen met dat over te vertellen. Het was bij een van die gezellige bijeenkomsten, toen de Sallemander een groepje leegloopers op de veranda van den winkel met zijn praatjes bezighield, dat ik het eerst van die beide oude goudzoekers en hun ge meenschappelijke dochter hoorde. HOOFDSTUK II. De winkel In Oracle. „Ja, mijnheer," zeide de Sallemander. „Ik zeg je, dat die oude compagnons en d'rlui meisje Marta heet ze 't raarste stel zijn, dat je een van allen ooit ge zien heb. En niemand snapte er wat van. Ze zijn hier

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 9