DE IJZEREN DEUR
Bij de Bedoeinen in de bergen.
Zaterdag 4 Maart 1933.
SCHAGER
COURANT.
Derde blad. No. 9239
De wildernis en de
verlatenheid
DE BOND
VAN LANDPACHTERS.
BEN TOCHT NAAR HET ZUIDEN KARAVAAN
WEGEN EN HET WATERVRAAGSTUK.
BEN ONTMOETING MET KIEVITEN EN
SPRINKHANEN.
(Van onzen reizenden correspondent.)
Oezjda, Februari.
MEER naar het zuiden, verwijderd van de
groote verkeerswegen, beginnen in Marokko
en feitelijk in geheel Noord Afrika, de wil
dernis en de verlatenheid. De steden in het
noorden hebben min of meer den invloed der Euro-
peesche beschaving ondergaan. Wel versmelten de
Europeesche en Arabische beschavingen er zich niet
geheel, want vrijwel steeds vindt men een opval
lende verdeeling in Europeesche en Arabische wij
ken, doch ook in de Arabische wijken is b.v. bijna
overal electrisch licht aangebracht, waaraan de in-
landsche bevolking zich spoedig heeft gewend. Alleen
in de „maraboets". de kleine, witte kapelletjes op het
graf van een vroom Mohamedaan. een „maraboet"
(heiligen kent de Mohamedaansche godsdienst nieri,
brandt 's nachts een kaars. Daar houdt men zich aan
de overlevering en wil men van de uitvindingen der
Europeanen niet weten. Midden in een moderne
stad in Noord Afrika, te Rabat, te Fez. ziet men nog
zulke „maraboets". De automobielen snellen er toe
terend langs (de vooruitgang, die niet tegen te hou
den is), maar vaak nog kan men waarnemen, hoe
gesluierde Mohamedaansche vrouwen, een eerbiedi
gen kus drukken op de witte muren van het kapel
letje.
In de steden, die den Europeeschen invloed onder
gaan, blijven de vrouwen het dweepziekst Mohame
daan, hoewel de Mohamedaansche godsdienst dit
eigenlijk aan de vrouwen niet verdient, want. de Is
lam maakt van de vrouw niet veel meer dan een
slavin, die men koopen en later zonder veel omhaal
verstooten kan. Echter, de Mohamedaansche vrouw
leeft geheel afgezonderd en komt dus met vreemden
nooit in aanraking. Voor haar, meer nog dan voor
den man, blijft de Europeaan, de „ongeloovige". een
verfoeilijk, walgelijk wezen, die men moest kunnen
vernietigen zonder genade. Gedurende do oorlogen,
in Marokko werden gevangen genomen Europeanen
door de Arabische krijgslieden steeds overgeleverd
aan de vrouwen, wat hun lot niet beter maakte On
der de afgrijslijkste martelingen moesten de onge-
lukkigen sterven.
De groote, meestal goed onderhouden wegen in
Marokko loopen grootendeels van liet westen naar
het oosten. Naar het zuiden gaan bijna uitsluitend
„sporen" (pistes), waarvan de meeste slechts in het
gunstige jaargetijde voor motorvoertuigen berijdbaar
zijn. Meer naar het zuiden worden de Europeanen
zeldzamer, het land is zeer dun bevolkt en men ont
moet er tusschen de ver van elkander verwijderde
Arabische dorpjes en stadjes bijna uitsluitend zwer
vende .volksstammen, Bedueïnen, die -voornamelijk
do veeteelt beoefenen en winter en zomeren tenten
wonen. Armelijk is het leven dezer menschen, vol
ontberingen, en toch toonen ze over het algemeen
Een Arabier met paard aan een bron
in de bergen.
FEUILLETON.
Uit het Engelsch
van HAROLD BELL WRIGHT.
HOOFDSTUK L
De Canada del Oro.
Van uit alle hoeken en straten in Tucson zijn de ber
gen te zien. Uit onze kantoren en winkels, uit onze sta
tions en hotels, uit de zalen en speelvelden der Univer
siteit en uit de vensters en veranda's van onze huizen
zien wij op naar de heuvelen.
Maar onder al die pieken en bergketens, die rondom
de oude pueblo de wacht houden, zijn er geen trotscher
van vormen met hun granieten toppen en ruige canons
geen schooner in hun zachte roode, blauwe en purperen
tinten, geen verlokkender met hun verre rotsvestingen
en verborgen sterkten, dan de keten der Santa Cata
lina's.
lederen morgen staan zij daar weer, ver en toch nabij,
•beschermend en met goddelijke verdraagzaamheid neer
ziende op ons woestijnstadje. Den ganschen dag zien zij
met eeuwen-oud geduld neer op onze koortsachtige be
drijvigheid, ons kleingeestig streven, onze dwaze aan
matiging. En als de avond valt en de schemering neer
daalt over ons woestijndal, dan seinen hun gekanteelde
klippen en rotstorens in den rooden gloed van den
Zonsondergang hun „goedennacht", naar ons, die in de
duisternis beneden hen wonen. Zelfs in het nachtelijk
donker zien wij hun machtige vormen als schaduwen
tegen de lucht afsteken en gevoelen het zwijgend mys
terie van hun duurzame kracht onder de sterren van
den woestijnhemel.
Dit is een geschiedenis over zekere Heden, die in die
Catalina's geleefd hebben.
Wie de tooneelen van dezen roman precies wil weten
te plaatsen, moet den nieuwen Bankhead wegnemen,
die in zijn loop van Tucson naar Florence en Phoenix
De Bedoeïnentent, waarin we op bezoek
geweest zijn.
weinig neiging hun zwervend bestaan op te geven
Het zwerven zit dezen menschen in het blned en d.>
eenige verbinding, die zij met de wereld der „go
huisvesten" onderhouden is voor den verkoop van
hun schapen (kameelcn zijn hier tamelijk zeldzaam
en voor den inkoop van enkele Europeesche artike
len, b.v. lucifers en kaarsen. Deze Bedoeinen hebben
dus de wereld der „gehuisvestennoodig en zijn niet
meer volkomen onnfhankelijk De nog niet-onrlerwor-
penen vindt men in het Atlasgebergte, en aan de
grens der Sahara, waar eenige stammen nog steeds
oorlog voeren tegen de Franschen.
Alvorens Marokko te verlaten, hebben we een
tocht van enkele honderden kilometers naar het zui
den ondernomen langs wegen, die dien naam feite
lijk niet verdienen. Arm, niet bebouwd is het stee-
nige. bergachtige land hier. De karavaansporen gaan
met zonderlinge omwegen, van rle eene bron naar
de andere, want voor de te paard, ezel of kameel
reizende Arabieren en de zwervende stammen is het
watervraagstuk het moeilijkste. Een der nuttigste
én schoonste werken, welke de Franschen hier ver
richtten, was het aanboren van nieuwe bronnen, wat
ook den vrede tusschen de stammen heeft bevor
derd. De oorlogen tusschen de stammen onderling
werden namelijk heel dikwijls gevoerd om het bezit
van een bron, om wat water, dat het bestaan van
menschen en dieren mogelijk moest maken.
Bij zoo'n bron met eenigen armelijken planten
groei, ontmoetten we een Arabier, die er zijn paard
drenkte, en ons bp|<jefd, doch n,iet onderworpen, met
Tfóoftisch geBaar groette.
Wij wilden naar een Bedoeïncnkamp en de Ara
bier wees ons de richting. Op een schrale hoogvlakte
in het gebergte vonden we, weder bij een kleine
bron. het kamp van niet minder dan een dozijn ten
ten van geweven plantenvezels. Het was natuurlijk
slechts een deel van een stam, die hier tijdelijk ge
vestigd was. In de tent van den aanvoerder werden
we gastvrij ontvangen. Bpven een vuurtje bereidde
men thee. Wat me het meest verbaasde, was, dat de
vrouwen niet gesluierd waren en voor ons, vreem
delingen, niet den minsten angst toonden. Bij de
Bedoeinen in de Syrische woestijn, die ik vroeger
bezocht, was dat anders. Deze Marokkaansche Be
doeinen waren dan ook geen Arabieren, zooals Je
Bedoeinen der Syrische woestijn, doch Berbers, de
oorspronkelijke bewoners van deze streken, waar de
Arabieren niet anders zijn dan vreemden, verove
raars, die, vele eeuwen geleden, uit Arabië zijn ge
komen.
Onze gastheeren spreken onder elkander dan ook
geen Arabisch, doch hun taali het „sluh" (in het
Fransch „sloa"), al kennen ze allen dan ook Ara
bisch en soms ook een beetje Fransch.
Behalve schapen hielden dez.e Bedoeinen ook paar
den, piachtig gebouwde, vurige, ras-echte Arabisch*
paarden, die een zeer groote snelheid kunnen ont
wikkelen, maar geen groot uithoudingsvermogen be
zitten. De Franschen gebruiken voor hun cavalerie
daarom gewoonlijk een kruising van Arabische met
Engelsche paarden.
De tenten van geweven planienvezels zijn van bin
mijlen achtereen in de schaduw van dit gebergte loopt.
Van uit de oude Mexicaansche wijk der stad nog
schilderachtig in de bontheid van het langzaam verdwij
nende oud-Westersche leven gaat men recht naar het
noorden langs de hoofdstraat, waar de voet van den
voorbijganger het stof opjaagt van de ineengestorte
adobe gebouwen en versterkingen der oude pueblo, die
ver in de verdwenen en vergeten eeuwen ontstaan was.
Eenmaal buiten de stad leidt de weg over golvend ter
rein vol vethout en cacti, de lange glooiing langs het
kerkhof af. voorbij het gouvernementshospitaal in het
dal. naar de brug over de Rillito. Aan de overzijde van
het riviertje stijgt de weg snel tegen de woestijnhellin
gen op, die den westelijken voet van de grootste keten
vormen en die nog even onberoerd door menschenhand
onder den wijden hemel liggen als toen gebergte en
woestijn ontstonden. Voorbij de bekende Stoompomp
rancho. een mijl of zestien buiten Tucson. gaat de weg
naar Aracle van den grooten Bankhead weg af en stijgt
al hooger en hooger. totdat men van een breede mesa de
plek kan zien waar dit verhaal speelt, de geweldige Ca
nada del Oro den Goud-canon.
Maar wie hier bekend is. kan van den grooten weg
afslaan voordat men aan den nieuwen tak naar Aracle
komt, en in plaats daarvan den ouden weg nemen, die
dichter tegen het gebergte aanligt en verscheiden mij
len ver het bed van den beneden canon volgt. Dit is het
oude spoor, waarlangs eeuwen lang het ronmantische,
veelbewogen leven van dit zuidelijk deel van Arizona
zich bewoog.
Langs dezen weg kwamen voor eeuwen de Spanjaar
den, aangelokt door berichten over een vreemd volk,
dat goud en zilver gebruikte als wij ijzer en tin, en dat
de deuren hunner huizen met turkooizen versierde.
Langs dezen weg kwamen de Franciscaner Paters om
in de Canada del Oro goud te zoeken voor hunne missie
te San Xavier. Langs dezen weg, van de oevers der San
Pedro en der Aravalpa, kwamen ook de woeste Apachen
op hun rooftochten tegen de vreedzame landbouwende
Papagos en later in hun oorlogen tegen de bleekgezich-
ten. die zich in het dal van Santa Cruz hadden neer
gezet. Praehistorische rassen, ontdekkers, Indianen, pries
ters, pioniers, goudzoekers, veedrijvers, krijgers en avon
turiers van alle landen zij allen, allen hebben dit
spoor gevolgd langs dien ouden weg door den Ca
non.
En omdat hier water was. en omdat hier goud was,
maakte het wilde, avontuurlijke leven, door alle eeuwen
nen naar buiten gezien bijna doorzichtig. Het zon
licht schemert er duidelijk dóór, waardoor men den
indruk kon krijgen, dat deze tenten niet waterdicht
zijn. Bij den eersten regen, die valt, zetten deze vezels
echter uit De tenten worden dan ondoorzichtig en
volkomen waterdicht.
Liggend op matten dronken we thee. Er heerschte
niet de weelde (eigenlijk is dat wel een heel goed
woord) als bij de Bedoeinen in de Syrische woestijn,
waar we lagen op dikke tapijten, leunend tegen ka
meelzadels. De Bedoeinen in Noord-Afrika bezitten
over het algemeen geen kameelvn en zijn veel armer
dan de Bedoeinen in Syrië, die bovendien minder
van den winter te lijden hebben. Weliswaar kan in
de wintermaanden ook in de Syrische woestijn koude
heerschen. maar dan bevinden de Bedoeinen, die
daar in den zomer leven, zich meestal veel zuidelijker,
in Hedzjaz en Nedzjed, in het gebied van Ibn-Saoed,
den beheerscher van Mekka, die toch zelf ook feite
lijk een Bedoeïnenvorst is en tevens de eenige Moha
medaansche heerscher, die zich geheel vrij heeft we
ten te houden van vreemden druk.
De Bedoeinen, bij wie wij thans op bezoek waren,
noodigden ons uit, dien avond bij hen te blijven. Zij
wilden voor ons een schaap slachten en boven een
vuur roosteren. In hun tent konden we overnach
ten. Om verschillende redenen konden wij hieraan
geen gevolg geven, doch zij verzochten ons terug te
keeren. Dan zouden zij ons een feestmaaltijd berei
den.
Op onzen terugweg ontmoetten we, zooals trou
wens ook op onzen tocht naar het Bedoeinenkamp
het geval was geweest, oude bekenden: kieviten, die
over enkele weken bij U in het noorden hun veel be
geerde eieren zullen komen leggen. Als bannelingen
leven ze tijdelijk hier.
Maar nog een andere ontmoeting hadden we. Een
donkere wolk kwam opzetten, die over ons heen
trok, doch nog iets liet vallen: honderdduizenden
sprinkhanen. Miliioenen vlogen verder, honderddui
zenden vielen, zoovele, dat we bijna niet konden zien
en gedwongen waren een kwartier halt te houden.
De resten van de schaar, die door de lucht trok, be
dekten den bodem en dwongen ons eenigen tijd voor
zichtig te rijden, 's Avonds in onze kamer vielen uit
onze kleederen nog eenige van deze vraatzuchtige,
tien twaalf centimeter lange dieren, die een oogen-
blik nog rondsprongen, maar gedoemd waren te
sterven.
Hun miliioenen kameraden brengen elders ver
woesting en armoede.
J. K BREDERODE.
Schagen.
ONZE STRIJD VOOR RECHT EN BROOD.
Over dit onderwerp sprak Donderdagmorgen, om
llAJur de heer H. S. van Houten, algemeen secretaris
van den Bond van Landpachters, in het Noordhol-
IfTiiTJseh Koffiehuis.
De heer Glas, Hoogwoud, voorzitter van de Provin
ciale Commissie dezer organisatie, deelde in zijn ope
ningswoord mede, dat deze vergadering was belegd
op initiatief van de afdeeling Schagen en afdeelingen
rondom Schagen en dat de heer Jm. Blaauboer Kz.,
voorzitter van de afd. Schagen, verhinderd was de
vergadering te leiden. Was bij den aanvang der ver
gadering de opkomst niet onbevredigend, naderhand
was de opkomst zeer goed te noemen. Spr. deelt in
zijn openingswoord mede, dat in de te Zwolle gehou
den algemeene vergadering, waar 165 afdeelingen
vertegenwoordigd waren, besloten is tot wijziging der
statuten, waardoor thans ook de hypotheekboeren in
de organisatie opgenomen kunnen worden, hypo
theekboeren die er dikwijls nog slechter aan toe zijn
dan de pachtboeren, welke laatsten eenig profijt heb
ben gehad van de Crisispachtwet, een wet die in de
eerste plaats door het werken van den Bond van
Landpachters is tot stand gekomen.
Als den heer Van Houten het woord is verleend,
wijst deze er op dat de strijd voor recht en brood,
voor de pachters bitter noodzakelijk is en dat elke
sociale wet voor boer en tuinder achterwege is ge
bleven. In schijn zijn er door de wetgeving enkele
wetten ten bate van den pachter vastgelegd, doch
het zijn aanvullende rechten, aan de vrije contract
sluiting laat men het verder over.
Met verschillende voorbeelden toont spr. dit aan. De
wet b.v. zegt dat het jachtrecht aan den pach
ter behoort, maar even later opent de wet de moge
heen, van deze plek een kampeerplaats en een slagveld
een oord van arbeid en misdaad, van nederlaag en
overwinning, van schitterende heldenfeiten, nobele op
offeringen en gruwzame vrees. Gevat in de grootste
schoonheid van die uitgestrekte woestenij, dien wijden
hemel en het woeste gebergte, was de Canada del Oro
nog het meest van al gelijk zij nog heden is een
oord van nooit vervulde hoop, van droomen die nim
mer werkelijkheid werden, van ijdel zwoegen en ver*
geefschen arbeid.
Onder al die oude verhalen van dit schilderachtig ge
deelte der Santa's Catalina's, onder al de ronmantische
overleveringen en legenden die uit het sohemerlg ver
leden tot ons zijn gekomen, is er geen meer vervuld
van menschelijk leven en lieven en hopen en droomen
dan de geschiedenis van de Mijn met de IJzeren Deur.
Maar mijn verhaal handelt niet over die oude Span
jaarden en padres en Indianen en pioniers. Het ls een
verhaal uit den tegenwoordlgen tijd.
Die oude, oude geschiedenis van de mijn met de ijze
ren deur is nog even waar voor ons als voor hen die zoo
lang geleden leefden en liefhadden. Ook wij, in onze da
gen, hebben onze droomen, die steeds droomen zullen
blijven en nimmer méér worden. Ook wij, modernen,
moeten in de geheime schuilplaatsen van onze moderne
harten gestorven verwachtingen begraven. In ieder le
ven is daar de asch van een uitgebrand of. door een vij
andig lot, uitgedoofd vuur. Ik geloof, dat voor een
leder van ons levenden er een Canada del Oro een
Goudkloof is, een verloren mijn die nooit meer terug
gevonden zal worden ijzeren deuren, die nimmer meer
zullen opengaan.
En toch voor wie nog „kleur" zoekt in het leven,
is er nog ronmantiek en avontuur te vinden in de Ca
nada del Oro. Niet al de schatten des levens zijn weg
geborgen achter een ijzeren deur in een verloren mijn.
En zooals de oude goudzoeker Thad Grove, eens tot
zijn kameraad reide, toen hun laatste beetje stofgoud
was uitgegeven en hun meestbelovende ader bleek dood
te loopen: „Alles welbeschouwd is 't doodzeker, dat al
hadden we nou eens wat goeds getroffen zoo as we
hoopten, we 't toch nooit zóó goed hadden kennen tref
fen as we hoopten. Omdat er van nature zóóveel goud
toch niet is, in ieder geval."
„Dat ls zeker", antwoordde Bob Hlll, de andere oud-
gast, „en dan weet je ook wel. dat de kerel, die één
klein, ongelukkig goudklompje in zijn pan vindt, nog
maohtig veel rijker is dan een vent, die alleen maar ge
Stad na stad. dorp na dorp wordt ver
overd door „1, 2, 3". Overal dringt „1, 2, 3"
door, in alle deelen van het land leeren de
huisvrouwen de prima eigenschappen van
Neêrland's zelfwerkend waschmiddel waar-
deeren. En allen, die het eens probeerden,
blijven het gebruiken en geven terwille van
kwaliteit en prijs de voorkeur aan „1. 2. 3".
Gebruikt U toch ook ,.1. 2. 3", Neêrland's
zelfwerkend waschmiddel van 17V1- cent per
pak.
lijkheid tot overdracht van dat recht aan den ver
pachter.
Bindend recht hebben de pachters noodig, een recht
dat hen beschermt en helpt. Want dikwijls zijn zé
slachtoffer van het aanvullend recht.
Uitvoerig behandelt spr. dit onderwerp, er o.m. uit
drukkelijk op wijzend, dat elke mondelinge afspraak,
die in strijd is met het geschreven contract, nietig is
en eveneens wijzende op het groote gevaar van boete
bepalingen in het contract tusschen eigenaar en
pachter gesloten.
In de Tweede Kamer is meerdere malen betoogd,
dat do verhouding tusschen pachters en verpachters
goed is, maar dat is het geval in tijden waarin hoogc
pachtprijzen worden betaald. In minder goede tijden
wordt die verhouding dikwijls op de proef gesteld.
Een goede pachtwet, is noodig, opdat de pachter een
rechtspositie heeft. Spr. wijst dan op het belang dat
de pachtter weet wat in een hypotheekacte van den
eigenaar staat, behandelt de beslaglegging, daarbij
aantoonende hoever het recht gaat van het grondbe
zit, terwijl de pachter geen enkel beschermd recht
heeft.
Door middel van hun organisatie dienen de pach
ters dan ook te vechten voor een beteren toestand.
De eenigste wet, ten bate van den pachter is de crisis
pachtwet, die te danken is aan den Bond van Land
pachters, en waarbij in geval van force majeur uit
stel en vermindering van pacht kan worden verkre
gen. Wij hebben echter een blijvende verbetering noo
dig, een pachtwet waarin is vastgelegd het continu
atie-recht en pachtcommissies met bindende kracht,
wat de taxaties betreft.
Alleen wanneer deze beide in een pachtwet zijn
vastgelegd, hebben we een rechtspositie en redelijke
kans op een goed stuk brood. Onze uiterste best moe
ten we doen om zoo'n pachtwet te krijgen en daartoe
moeten we op 26 April geen menschen naar do Ka
mer brengen, die ons een dergelijke wet niet willen
geven.
Spr. komt dan tot de hypotheekboeren, voor wie
spr. noodzakelijk acht, dat het wetsontwerp-Van den
Berg wordt aangenomen. Een hypofheekboer dient
ie hebben een wet waarbij hem uitstel of verminde
ring van betaling van rente en aflossing mogelijit
wordt gemaakt, maar daarnaast is ook noodzakelijk
een staatshypotheekbank, opdat geen executie kan
plaats vinden, doch de staat, indien noodig de hy
potheek kan overnemen. En door den Staat dient de
rente te worden vorlaagd. Het bedrijfsleven muet op
gezonder basis teruggebracht worden en spr. noemt
dan verder verlaging van waterschapslasten, af
schaffing van grondbelasting op ongebouwd, het
landbouwbedrijf moet ontheven worden van de be
taling van sociale premies, immers voor den boer
is geen enkele sociale wet tot stand gebracht en dan
gaat het toch niet op dat de boer het geld moet be
talen voor andere groepen, die deze voorrechten wel
hebben.
En dan vaststelling van minimumprijzen voor do
producten, verdeeling van productie op billijker wij
ze. Wat wij vragen is niet alleen in het belang van
den boer, doch ook in dat van arbeider, handel en in
dustrie. Spr. eindigt tenslotte zijn gloedvol beloog
met een krachtige opwekking zich aan te sluiten bij
den Bond van Landpachters. Wij hebben, zegt spr.,
niet het recht alles van de regeering te eisclien als we
zelf te laksch zijn. zelf moeten we de hand aan den
ploeg slaan. Applaus.
Van de gelegenheid tot het stellen van vragen
wordt gebruik gemaakt door den heer S. v. d. Wal,
die de vraag stelt hoe de lieer Van Houten over mo
biele pacht denkt.
De heer Van Houten antwoordt, dat door mobiele
pacht de conjunctuurschommelingen worden opgevan
gen en mobiele pacht is zeer goed mogelijk voor
weidebedrijven, voor gemengde bedrijven is het moei
lijker en voor speciale landbouwbedrijven onmogelijk
Ook z.g. deelpacht wordt toegepast, maar hier is het
gevaar aan verbonden dat de eigenaar, als deelge-
rechtigde, ook invloed op het beheer van het bedrijf
wil hebben, zich met de leiding enz. wil bemoeien.
Het best acht spr. in dc pachtwet vastgelegd het
remissierecht.
In het sluitingswoord dankt de Voorzitter den heer
Vai^j Houten voor zijn rede, en wekt den aanwezigen
op zich aan te sluiten bij den Bond van Land
pachters.
lóóft, dat ie een goudmijn heeft ergens aan den bin
nenkant van een berg. En dan moet je ook nog beden
ken, als iedereen eens écht de mijn vond die hij zoekt,
dan zou d'r bliksems veel goud in de wereld komen,
dat je wel een karavaan van honderd muilen noodig
had om genoeg op te laden om een bord eten te koopen.
Ik zeg, dat 't maar goed is, dat alle zotte droomen
toch niet uit kennen komen."
„En zie je, liefde", zeide Thad bij een andere gele
genheid, toen het tweetal het wonderlijke geluk be
sprak, dat hun in hun gemeenschappelijke dochter
was geschonken, „liefde dat is ook niet zoo'n hol vol
goud dat een mensch altijd hoopt nog eens te vinden,
maar dat toch haast nooit gebeurt. Liefde dat is meer
van dat middelfijne goud, waar je naar graven moet."
.Jawel," stemde Bob in „en as je het dan heb, dan
moet je 't nog netjes door den molen laten loopen en
't naar z'n aard behandelen, as je er de waarde uit wil
krijgen."
Het geval van de oude compagnons en hun dochter
Martha was een bron van groote en nimmer verflau
wende belangstelling voor de lanterfanters bij het al
gemeene winkelpakhuis, tevens postkantoor in Oracle.
Bill Janson, anders gezegd „de Sallemander". was
onveranderlijk degene, dit 't onderwerp inleidde en het
hoogste woord voerde. Het is noodig te vermelden, dat
de familie Janson voor eenige jaren uit Arkansas naar
de Canada del Oro was gekomen, en dat zij in de
schatting der plaatselijke veehouders „stiekumers" wa
ren. De Sallemander, de eenige zoon, was een van die
steekneuzige, gluiperige, loslippige manspersoon, die
altijd alles over iedereen schijnen te weten en het groot
ste gedeelte van den dag zoekbrengen met dat over te
vertellen.
Het was bij een van die gezellige bijeenkomsten, toen
de Sallemander een groepje leegloopers op de veranda
van den winkel met zijn praatjes bezighield, dat ik
het eerst van die beide oude goudzoekers en hun ge
meenschappelijke dochter hoorde.
HOOFDSTUK II.
De winkel In Oracle.
„Ja, mijnheer," zeide de Sallemander. „Ik zeg je, dat
die oude compagnons en d'rlui meisje Marta heet
ze 't raarste stel zijn, dat je een van allen ooit ge
zien heb. En niemand snapte er wat van. Ze zijn hier