VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
De pech van Janus.
De Avontuurlijke Lotgevallen van Miep Muizenschrik en Bul Krakebeen
1111
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 20 Mei 1933. No. 9282.
Z A TF. R n AG A VO NDR<'HF.TS
Vrij bewerkt naar een Dultsch gegeven,
door SIROLF.
(Nadruk verboden
Alle rechten voorbehouden).
VAN alle soorten tegenslag en pech
die een sterveling kunnen teiste
ren, was de pech van Janus de
kruier er een van de afschuwelijkste en
tergendste die men zich bij mogelijkheid
kan indenken. Ga eens na, om van een
gemakkelijke, overdadige, rijk vloeiende
bron, een lijfrente als het ware, een geni
aal idee uit eigen verstand ontsproten,
beroofd te worden, uitsluitend en alleen
door... pech, nu dat is eenvoudig om je je
haren uit Je hoofd te trekken van woede.
Als je ten minste haren hebt. Maar zelfs
dat had Janus niet.
Maar laat ik de zaak geregeld vertellen.
Janus was kruier aan het stationsgebouw
en deelde daar de fortuin met vele ande
re witkielen. Er waren royale reizigers en
kale reizigers, lieden die voor het dragen
van hun koffertje een dubbeltje gaven en
dito die er een halve gulden voor over
hadden. De wisselvalligheid nu van dat
bestaan was steeds een doorn in het oog
van Janus geweest, die graag een be
hoorlijk en vooral geregeld „spatje" op
pröa stelde. Totdat op zekeren dag de for
tuin bij Janus haar intrede deed. Ten
irainste, terwijl de andere kruiers zich af
en toe laafden met een ordinair potje bier,
dronk Janus geregeld dure cognacjes. En
als de broeders van de witte kiel hem
polsden, dan zei hij vergenoegd: Och, lk
heb den laatsten tijd nogal aardige „vra-
chies" Jk breng bloemen weg, dan krijg je
aardige fooitjes. Tja, dat wisten de andere
kruiers ook. Als je ergens bloemen bracht,
dan gaven de ontvangers altijd een goede
fooi. Geen wonder, omdat juist die bloe
men immers wezen op een feestelijke
stemming of blijde gebeurtenis? Welnu...
Of het nu een bijkomstige kwestie was,
wil ik voorlooplg in het midden laten, maar
juist in dien tijd bestudeerde Janus nauw
keurig de familieberichten in de krant, de
advertenties van huwelijken en verlovin
gen. mitsgaders geboorten. Verder kan nog
gezegd worden hoewel dat feitelijk voor
een goede kruier van zelf spreekt dat
Janus precies op de hoogte was van de
familie-omstandigheden van alle bewoners
op een mijl in den omtrek van zijn stand
plaats.
Doch wat doet dat er allemaal toe? Ja
nus had het dan plotseling druk gekregen
met bloemen wegbrengen. Minstens twee
keer per dag kon men hem met een niet
altijd overdadig groote, doch altijd ruim in
wit vloei gewikkelde boeket zich door de
straten zien spoeden, om deze blijde groet
ergens te bezorgen. En zoo hij de bloemen
niet aan een huis bracht, waar een fami
liefeest werd gevierd, dan bracht hij ze
aan een adres, waar een ongetrouwde,
niet al te jeugdige jonge vrouw woonde,
die er meestal goed bij zat of een goede
zaak bad. Hoe Janus plotseling aan de
klandisie was gekomen van trouwlustige
heeren, die eensklaps een hardnekkige
vereering op een afstand voor een onge
trouwde dame van rijpere jeugd hadden
opgevat, mag terecht een raadsel heeten.
En zoo schuchter als zijn opdrachtgevers
waren! Hij mocht nooit hun naam noemen,
en als de dame in kwestie, bij wie hij bij
voorbeeld voor de zesde dag achtereen een
bloemruiker gebracht had, hem dan eens
blozend vroeg: „Hoe heet die meneer toch,
die mij aldoor bloemen stuur?", dan ant
woordde hij als een sphinx:,. Ik mag niks
zeggen, juf. dat begrijpt U. maar het is
een echte, fijne, knappe vent. Nou ja juf,
hij heeft ook zijn oogen niet in zijn zak,
en hij zegt altijd tegen me: de dame weet
wel van wie de bloemen komen..."
Jaja, natuurlijk..., mompelde „de dame"
dan diepblozend, even wijs als voorheen,
doch zeer gevleid, en liet een gulden in de
gretige, onopvallend opgehouden hand van
Janus glijden.
Aldus bloeiden de zaken van Janus op
merkelijk Zijn inkomsten stegen met
sprongen, de cognacjes vloeiden onophou
delijk door Janus* geduldige keelgat en
het leven spreidde zich voor hem uit als
een effen pad langs niets dan rozen, met
Immer goed gevulde zak, met plenty cog
nacjes... Het was alsof hij een lijfrente
had gekregen van het lot, dat hem de
onuitroeibare klandizie van alle naar wel
gestelde jongejuffrouwen vrijende heeren
had bezorgd, alsmede die van familieleden
van verloofden en jong-gehuwden. die on
bekend wilden blijven als gevers van de
bloemen...
Maar ach. niets is bestendig op deze
aarde, dat had die dwaze Janus moeten
bedenken, Toen dus de slag viel, kwam
die dubbel bard aan...
Dat kwam zoo. De vrouw van Janus
droeg haar deel bij in de kosten van hun
huishouding, door uit schoonmaken te
gaan. En op een avond kwam ze ontdaan
thuis, vroeger dan gewoonlijk want ze
maakte 's avonds een winkel schoon en
zei: „Nou, dat werkhuis ben lk kwijt, de
winkel van Jansen is failliet!"
Het was of de aarde spleet voor Janus.
Jansen failliet... Kom, kom was dat nu
zoo'n slag, kon zijn vrouw dan geen ander
werkhuis krijgen, waar ze 's avonds den
winkel moest schoonmaken? Jawel, jawel,
maar niet een bloemenwinkel als die van
Jansen... Want dat was de broodwinning,
de lijfrente, de geniale inval van Janus ge
weest Zijn vrouw had 's avonds altijd de
oude bloemen mee mogen nemen, die den
volgenden dag toch niet meer verkocht
zouden kunnen worden. Dat had Janus op
een idee gebracht. Hij liet zijn vrouw ook
wit vloei meenemen, verzorgde de over
rijpe bloemen uitstekend, rolde ze in nieuw
vloei en ging ze aan zijn adresjes bezorgen,
zoogenaamd van een gever die onbekend
wilde blijven. Om aldus de fooitjes van de
verraste, aldus met bloemen bedachte, lie
den in ontvangst te kunnen nemen. Dat
was nu een uitvinding van hem zelf ge
weest, een geniale gedachte, zooals een
mensch er slechts een in zijn leven krijgt.
Hij had bij geboorten en huwelijksfeesten,
bij verlovingen en jubileums, waarvan ad
vertenties in de krant stonden, bloemen
gebracht van onbekende gevers, gedekt
door het beroepsgeheim van den kruier,
en de royale fooitjes opgestreken. En nu
was die ellendeling van een Jansen fail
liet gegaan! Weg gratis bloemen! Weg
lijfrente! Om je haren uit je hoofd te
trekken... zoon' afgrijselijke pech!
Voortaan dronk Janus weer ordinaire
biertjes. Zijn zaak was bedorven.
Een zeilwedstrijd, die drie maanden duurt.
Het gevaar van een panopticum.
Een bezoeker van het panopticum wend
de zich tot een man In uniform, die vlak
bij de deur stond en vroeg: Kunt U mij
ook zeggen, waar de gruwelkamer is?
Doodsche stilte. De geuniformde man
was een wassen beeld.
„Daar ben ik leelljk ingeloopen." merkte
de bezoeker op tegen een meneer, die in de
buurt stond.
Weer een ijzige stilte. Ook dat was een
pop! Toen nam de bezoeker zich voor er
niet voor de derde keer in te loopen en
zich tot weer een andere figuur wendend,
zei hij. om zijn opgekropte gevoelens lucht
te geven: „Ja, kijk jij maar raak, leelijk
mispunt van een vent. met je rovde bitter-
neus! Je bent zóó leelijk als de nacht en
alleen op je gezicht zouden ze je al tien
jaar geven!"
Op dat oogenblik daalde een vuist met
hevig geweld op den neus van den bezoe
ker neer. Deze keer was het geen pop
geweest!
WETENSWAARDIGHEDEN.
Is het U bekend:
dat er in Amerika 10 millioen werkende
vrouwen zijn?
dat New York in 1790 slechts 33.131 in
woners had?
dat er In het Zweedsche parlement 22
journalisten zitting hebben?
dat het hutje, waarin Abraham Lincoln,
één van Amerika's beroemdste presidenten
uit de 19e eeuw, geboren werd, slechts
4 X 5% M. groot was?
De oude schilder
achtige zeilschepen
der Engelsche han
delsvloot, die diep
met koren beladen
uit Australië naar
Londen terugkee-
ren, houden op de
terugreis onder el
kaar steeds een
wedstrijd, 't Plaat
je hiernaast toont
het zeilschip „A
Rydberg", dat als
overwinnaar uit
den strijd, die drie
maanden duurde, te
voorschijn kwam,
bij zijn aankomst
te Londen.
Hoe sterven de dieren?
Een boek van den Engelschman Long
..de dieren in de wildernis", bevat menig
boeiend hoofdstuk, dat ons de dieren in
een ander licht laat zien dan wij het ge
woon zijn. We ziep den mensch de heer
schappij over alle dieren in zijn omgeving
uitoefenen. Hij gebruikt of misbruikt ze
om zooveel mogelijk nut van ze te hebben,
bekommert zich zoo weinig mogelijk om
hen en doorkruist hun levenspad, wanneer
het hem goeddunkt. Long volgde de dieren
en bestudeerde hun levenswijze in de vrije
natuur om hieruit gevolgtrekkingen te
kunnen maken.
„Hoe sterven de dieren?" vroeg hij. Het
is waar, ook in de wildernis hebben de
dieren hun vijanden, het eene dient het
andere tot voedsel en het zwakke is aan
het sterke als buit overgeleverd. Maar ter
wijl wij geneigd zijn de handelingen van
de dieren tegenover elkaar als iets ver
schrikkelijks te beschouwen, vertelt ons
Long. dat in vele gevallen een weldadig
aandoend gevoel van verdooving intreedt,
waardoor het lijden van het slachtoffer
wordt verlicht. Hij baseert zijn meening op
de verklaring van den ontdekkingsreiziger,
dat hij geen pijn voelde zelfs niet wist, dat
hij gewond was, toen hij met een zware
schouderwonde onder de klauwen van een
leeuw lag.
„Medelijden is bij de dieren onbekend,"
zegt Long. „Zij gevoelen een geweldig wan
trouwen tegenover alles, wat maar eeniger-
mate vreemd of ongewoon is onder hun
soortgenooten. Zij dulden geen verminkten,
geen misvormden of zieke dieren in hun
gemeenschap, eenige gevallen uitgenomen.
Wanneer een dier oud en zwak geworden
is, als een eigenaardig gevoel van het on
bekende hem besluipt, dan volgt hij een
zeker instinct en verdwijnt."
In het boek van Long vinden we een be
langwekkende beschrijving van een ster
venden adelaar, wiens laatste, wellicht uit
zuiver instinct, voorkomende bewegingen,
Long uit zijn schuilhoek kon gadeslaan,
nadat hij, reeds langen tijd had gezien, hoe
de adelaar met rustige blikken revue hield
over de heerlijke natuur, waarvan hij de
hief hij zich van het nest en breidde zijn
vleugelen uit. Hij scheen in onregelmatige
heerschappij aan anderen overliet. Dan ver-
voortdurend kleinere ringen om een middel
punt te vliegen, stiet een wild geschreeuw
uit en hield zijn vleugels wijd en stijf uit
gebreid. Hij kwam al lager en lager, vloog
rechts over een landtong en kwam met
halfgesloten oogen in een boschje aan de
tegenovergestelde zijde. Kort daarna vond
Long hem dood.
Het verlies, dat ons in het leven het
meest treft, moet ons louteren. Zonder dit,
leeren wij nooit volmaakt te leven.
51. Met een plof laat ze haar staart
naar beneden vallen op de plek
waar die aap, (want 't zijn apen)
staat. Maar heel handig springt het
beest opzij en grijpt de staart ste
vig vast. Miep weet zich nu heele
maal geen raad meer. Haar staart
kriebelt vreeselijk en ze vraagt zich
af, wat dat beest wel van plan zou
zijn.
52. In haar angst gaat ze stevig aan
't draaien, als molenwieken, die door
een sterke wind gedreven worden.
Maar dat wonderlijke dier vindt het
juist erg leuk en brult van plelzler.
Dat is nog eens echt genieten, roept
hy zijn makkers toe, die op het la-
waal zijn afgekomen.
53. Dat is voor onze arme Miep
niet om vol te houden. Ze begrijpt
niets meer van Bul. Waar is hij toch
gebleven en waarom komt hij haar
niet helpen Ze begint te gillen en
roept steeds: Bul. o Bul, kom toch!
Help me toch! Ik kan 't niet meer
uithouden.
54. Maar in plaats van haar vriend,
ziet zij hoe langer hoe meer van die
apen komen, die haar staart als
speelgoed gebruiken. Een der bru
taaltjes heeft Bul's hoed opgeraapt
en heeft die heel deftig op ?ijn hoofd
gezet, tot groot vermaak van 't heele
troepje. Ha, daar ziet Miep einde
lijk Bul in de verte aankomen.
55. Het is Bul een raadsel hoe hij
daar tusschen moet komen, maar
toch waagt hij zich steeds dichter bij.
Eindelijk is hij bij de steen aan
Miep's staart. Voorzichtig heeft hij
die er af gehaald. Nu fluks opblazen
en dan zullen we dat lastige volkje
wel gauw kwijtraken, denkt hij nu
vol moed. De apen, die eerst zoo'n
reuze pleizier hadden, rollen een
voor een van die plotselinge heuvel
af. Zooi^ts wonderlijks hebben ze
hier nog nooit meegemaakt.