liStJIll EltlIS- Geestelijk Leven Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co, Schagen. eerste blad dit nummer bestaat uit vijf bladen DE EEUWIGE TEMPEL J. MOLENAAR Loet 154 Schagen. Bokssport vereend met filmkunst Zaterdag 8 Juli 1933. SCHIER 76ste Jaargang No. 9308 COURANT. (Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij Inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. POSTREKENING No. 23330. INT TEEEF. No 20. Prijs per 3 maanden fl.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-j. TIëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsnoi inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend1.} door Astor. Aan Mevr. van H. te Heemstede. Ik draag dit artikel op aan U en U zult dit wel willen beschouwen als een bewijs van groote waard eer ing voor den uitvoerl- gen brief, dien U mij hebt gezonden. U zult bij lezing bemerken, dat ik indirect op dien brief antwoord door de behandeling van het probleem, door U te berde ge bracht. Ik doe dit. omdat ik daardoor te vens. naar ik hoop, anderen die bezwaar hebben gemaakt, kan bevredigen. Hoe gaarne zou ik willen, dat alle lezers zoo ruim en onbevangen konden oordeelen als U. Voor velen echter schijnt dit nog niet mogelijk te zijn. Dit mag evenwel voor mij nooit een reden wezen om niet m ij n meening eerlijk uit te spreken. Ik doe het steeds in de vaste overtuiging daardoor te prikkelen tot zelfkritiek en tot toetsing van eigen meening aan de Rede. Dat hier door deze of gene zich wel eens ergert aan wat ik schrijf, is onvermijdelijk. Mijn be doeling is het niettemin nooit om te erge ren of te beleedigen. Eén doel slechts staat mij voor oogen bij ales wat ik schrijf:* het wekken van sterk geestelijk leven, het zoeken naar waarheid. Nooit sohrijf ik maar lukraak Ieder woord is weloverwo gen en ik aanvaard daarvoor de volle ver antwoordelijkheid. Dit sluit natuurlijk niet uit. dat ik dwalen kan. dat mijn inzicht verkeerd kan zijn. Daarom stel ik het op zoo hoogen prijs, dat lezers mij hun wel willende kritiek niet onthouden. Hierdoor juist wordt dat bereikt, wat ik zoo gaarne wil, nj. dat de geestelijke levens, die, naar mij blijkt, door tallooze lezers worden gewaardeerd, het karakter krijgen van een samen zoeken naar Waarheid. Want dit staat voor mij onomstootelijk vast: de Waarheid en zij alleen zal de menschen vrij maken. Ende Waarheid heeft nie mand; zij moet steeds worden benaderd in en door den strijd der meeningen. Zóó voelt ook u het aan. daarom was uw brief mij sympathiek, daarom draag 'ik dit ar tikel op aan u, als aan een ernstige waar heidszoekster. IN den eersten brief aan de gemeente te Co- rinthe schrijft de apostel Paulus: „Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods In ulieden woont? Zoo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God schenden; want de tempel Gods ls heilig, welke gij zijt." Ik laat onbesproken de vraag welke Godsbeschou wing Paulus had. De trouwe lezers van „de Schager" kennen mijn pantheïstische wereldbeschouwing en zij weten, dat ik bij voorkeur, om elke verkeerde opvat ting en allen misverstand te voorkomen, niet spreek van God, maar van Het Leven, waarmede ik aanduid de in alles werkzame, eeuwig-scheppende kracht, bron van al wat is. Dit neemt echter niet weg, dat ik heel goed kan voelen wat Paulus heeft bedoeld. Hij ziet den mensch als den drager van den eeuwigen Geest. Voor hem Is dus God niet alleen een ver-weg-troonendc macht, maar een macht, welke zich i n don mensch openbaart. Dat hij daarbij dien God als een persoonlijk Wezen een plaats geeft buiten de wereld, is een logisch gevolg van de wereldbeschouwing zijner dagen, een wereldbeschouwing, welke voor zéér, zéér velen in onzen tijd heeft afgedaan. De Geest Gods woont in ieder, zegt hij. Hierop leg ik den nadruk en ik constateer daarbij, dat Paulus zich hierbij stelt op het pantheïstisch standpunt zooal niet geheel dan toch ten deele. En nu wil ik naar aanleiding hiervan spreken over den eeuwigen tempel, over den tempel, die blijven zal zoolang er menschen op deze aardbol zullen leven, over den onverwoestbaren tempel! Als ik deze woorden neerschrijf, denk ik aan de vele tempels in den loop der tijden, door menschen opgericht. In het oude Indië verrezen lang vóór Christus de pagoden, waar Buddha, voor het volksbewustzijn zelf tot God geworden, werd vereerd en waarin de heilige relikwiën werden bewaard.De tempelbouw, der Baby- loniërs kan nog bewonderd worden uit de resten, die er van overbleven als stomme getuigen van een ge wijde, religieuse kunst, welke op een buitengewoon hoog peil heeft gestaan. Heerlijk verrezen in het an tieke Egypte de prachtige tempels van den zonnegod. Talloos waren de heiligdommen der Grieken en Ro meinen. Nog kan men ons toonen in de oerwouden van midden-A-merika de ruïnen van eens geweldige gebouwen, waarin de thans uitgestorven volken hun godheden vereerden. Wat is van al deze tempels geworden? Niets dan resten, waarbij wij mijmerend stilstaan; resten, die ons spreken van wat eens aan geloof en hoop, aan ontzag en eerbied, aan angst en vrees heeft geleefd in de harten van vroegere geslachten, die bij alle verschil in kennis toch menschen waren als wij, gedreven door dezelfde begeerten, gestuwd door de zelfde hartstochten. Niets dan zwijgende resten, die ons aanstaren en stil doen zijn tegenover het groote mysterie van wor den en vergaan. Maar wij bedenken tegelijkertijd, dat zij, die met devotievolle toewijding deze tempels hebben gebouwd en zij, die daarheen gingen om hun goden te die nen en van die goden gunsten te vragen, dit hebben gedaan in de volle overtuiging, dat hunne tempels en de godsdienst, welke er bij behoorde, den tijd zou trotseeren. Zij hebben geleefd met de gedachte, dat zij de waarheid kenden en deze waarheid was voor hen de verzoening mèt het leven, met dat wondervolle, onbegrijpelijke leven, waarin vreugde en leed hun blijde en droeve dagen brengen. Want was dit niet de verzoening, dat dit leven werd tot een overgave aan de vereerde goden, die immers aan hunne ge trouwen eeuwig heil zouden brengen? En toch: geslachten volgden op geslachten, volken gingen te gronde en nieuwe volken kwamen op de menschheid blééf. Maar die menschheid bezat een zoekenden, vorschenden geest en het was die geest, welke telkens ontgroeide aan een ééns onvernietig baar geachte wereldbeschouwing De oude goden ver bleekten tot ijle schimmen, straks stierven zij weg uit de herinnering der menschheid En vervallen en ver waarloosd, aangevreten door den niets sparenden tand des tijds stonden de voorgoed verlaten tempels, waarin geen priester zijn gebeden meer prevelde en geen koor zijn litaniën meer zong en waar de offer vuren niet meer brandden. De menschheid echter, onder alle wisseling in we zen aan zich zelf gelijk blijvend, gaat voort met tem- pelbouwen. Het oude veelgodendom wordt gevolgd door het geloof in één God. En het is het volk van Israël, dat den eersten tempel bouwt voor dien eenen geduchten God, voor den God van Abraham, Izak en Jacob en de naam van den machtigen Salomo blijft voor altijd verbonden aan het grootsche gebouw, dat in Jeruzalem verrijst in stralende schoonheid. En later komen de Christenen, nog weer later de Mohammedanen en over de gebieden, waar zij wo nen, zien wij de kerken en moskeeën. En de geloovi- gen hebben weer hunne tempels. En zij worden opge richt met liefde. Immers in die tempels, hoog uitrei kend boven de woningen der menschen, wordt de ziel verkwikt daar ruischen de hymnen, daar klinki het woord van den gewijden priester daar weet men zich rustig, veiiig in Gods huis en men schreit er zijn tranen van berouw en vindt er weer de ver zoening, den vrede des harten. Zullen ook deze tempels eens in verre komende tij den tot ruïnen worden. Zal er een tijd naderen, waar in menschen over deze tempels zullen spreken, ge lijk wij het doen over die van de reeds lang verdwe nen volken, van wie er toch vele een hooge trap van cultuur hadden bereikt? Ik kan niet anders dan -eèn bevestigend antwoord op deze vraag geven. Elke tempel en elke tempeldienst zal eens ver dwijnen. De geest der menschheid kan niet ophouden verder te zoeken, dieper te peilen en moet daarom tel kens weer breken met oud geworden voorstellingen en opvattingen en deze geest zal tegelijkertijd voort durend nieuwe tempels bouwen, waarin de behoeften van den geest tot uitdrukking komen. Hierin ligt voor mijn bewustzijn niets pijnlijks. Ik kan er mij volkomen mee verzoenen dat tempels (en daarmede de wereldbeschouwing, welke zij vertegen woordigen!) verdwijnen, dat eerediensten uitsterven. Ik ben er diep van doordrongen, dat daarmede niets wezenlijks verloren gaat. Want wat werkelijk verlo ren gaat is niet anders dan een woord, een naam. O! nóg wordt ontzaglijk aan een naam gehecht. En men spreekt van Christenen, Joden, Mohammedanen, Boeddhisten, Heidenen. En die namen brengen slechts scheiding, vijandschap, haat. Maar hebben wij dan niet allen één gemeenschap- pelijken naam, die géén scheiding brengt? En is die naam niet Mensch? En wat in dat ééne „mensch" ligt opgesloten is aan ons allen gemeen. En dit is in de allereerste en voornaamste plaats, dat wij niet alleen stof, maar ook geest zijn. Hierin ligt onze adel èn onze roeping. Onze adel, omdat wij door den geest uitstijgen boven het stoffelijk-natuurlijk leven, omdat wij door K ANH'c 1-persoons en 2-persoons zeer billijk te huur, ■VfAw per uur en per dag, bij den geest ons één voelen met den Universeejen Geest d.i. met het scheppende Leven-zelf. Onze roeping, omdat wij onzen geest tot ont wikkeling moeten brengen, hem makend tot het al- overheerschende in ons bestaan. Wat ons van de dieren principieel onderscheidt is juist dit geest zijn, hetwelk ons bewust, maar bij velen ook onbewust dwingt om steeds meer van het louter instinctieve zinnenleven te komen tot een leven in overeenstemming met onze rede en onze diepste en zuiverste intuïtie. Dit neerschrijvend besef ik heel goed dat hiermede aan ons, voor zooverre wij waarlijk menschen willen zijn, een zware taak wordt opgelegd. Te zwaar wel licht, als wij denken aan onze kleinheid en zwak heid? Ach, daar komen oogenblikken in mijn leven, dat ik me ellendig voel, dat ik mijn roeping als mensch niet aankan. En gaat het u, mijn lezers, niet evenzoo? Dan er varen wij, hoe menschkundig Paulus zich uitte, toen hij uitriep: het goede, dat ik wil doe ik niet en het kwade, dat ik niet wil doe ik! Maar gelukkig kennen wij allen ook die het zijn de rijkste en schoonste van ons leven oogenblik ken, waarin wij het als een intense zaligheid gevoe len tot hooger geestelijk leven te zijn geroepen. Dan is er in ons het zeer zekere weten dat wij om dat wij de eer hebben mensch te zijn hebben te strijden tegen al het mensch-vernederende, te worste- ien naar waarheid, gerechtigheid, liefde. En dan? Dan gaan wij, zooals eeuwenlang de menschen vóór ons hebben gedaan, ten tempel op. Want in den tempel stroomt ons toe nieuwe hoop, nieuwe kracht, nieuwe levensmoed. Waar staat die tempel? Waar rijst zijn koepel om hoog? Gij zult hem tevergeefs zoeken op aarde, want de eeuwige tempel wordt niet gebouwd door menschcn- handen, want menschenhanden kunnen niets eeuwigs scheppen. De eeuwige tempel staat opgericht i n den mensch. „Weet gij niet, dat gij Gods Tempel zijt en de Geest Gods in u woont?" Wij begrijpen elkander is het niet? Wie zoekt naar kracht, heeft in te keeren tot zich zelf. Hij gaat tot het heiligdom van eigen binnenste. Wannée, de voorganger eener vrije gemeente in Den Haag, zegt in zijn „Religieuse levens- en wereldbe schouwing", zoo treffend juist: „Het is of een geheim zinnige stem ons telkens weer wegroept uit de be langen en overleggingen temidden waarvan wij leven; in zeldzame oogenblikken zinkt de wereld ons terug tot een onbelangrijkheid in de verte en dan gaat onze ziel open voor de klanken van het Groote Lied, waarvoor wij menschen geen woorden hebben, maar waarin de herinnering fluistert van de sferen, waar uit we zijn voortgekomen en waarheen we bestemd zijn te gaan, waarin we den ondertoon herkennen, rustig als het verre zeegeruisch in den nacht: ..eeiv wig". Wie dat eens gehoord heeft, die kan het niet vergeten. De groote geluiden van den dag mogen het telkens weer overstemmen, de behoefte blijft hem bij, om midden in het drukke bewegen der wereld, an deren, die het niet hooren, de hand op den arm te leggen en te zeggen: Luister, dat is het lied van het volk, waarvan gij en ik de kinderen zijn, het lied van ons eigen vaderland." De bedoeling is duidelijk. Als wij zijn in de gewijde stilte van het eigen innerlijk, komt tot ons dat on noembare, maar waaraan ieder toch zijn eigen naam geeft, en dat wij ervaren als zéér werkelijk. En dan voelen wij met groote zekerheid dat dit onnoembare de groote waarheid is en dat, wat wij van dit onnoem bare verstaan, het eigene van ons leven is en van alle andere menschen. Anders gezegd: in den tempel van binnen worden wij ons bewust van de onaantastbare werkelijkheid van „Het Leven" zelf. En wij voelen, hoe dit Leven in ons wil worden tot den grooten drang om eigen leven te maken tot een sublieme schoonheid. Dan wijkt alle twijfel terug om plaats te maken voor een sterk geloof in de toekomst. Want het Leven drijft daarheen, omdat dit Leven zich óók door ons men schen wil verwezenlijken in de zichtbare wereld. En onze hoop hèrleeft wij stellen opnieuw vertrouwen in de menschheid als groeiend geheel. Wij weten weer, dat al het gebeuren niet is een werking van blinde krachten, maar dat daarin zich openbaart de Wereld-rede. Wij zien het Al als één geheel en dit geheel bezield, gedreven door het ééne Absolute, dooi de Idée. En dit Absolute, deze Idéé, deze God, dit Leven of hoe men 't noemen mogen, ervaren wij in Artistieke Kinder=opnamen, Studie=foto's. Fotografisch Atelier ARPAD MOLDOVAN Nieuwe Niedorp. GEOPEND: dagelijks, ook Zondags. ons als de Rede. Deze Rede sluit in zich al wat wij menschen voelen als goed, als liefdevol. Moet ik nu nog zeggen van hoe groot belang het is den tempel van binnen te kennen en hem steeds weer te betreden? De groote wet van alle waarachtig leven is: strijd. Waar niet meer gestreden wordt, heerscht de dood Deze strijd is van geestelijken aard Doze strijd is de onontkoombare voorwaarde voor den groei dei menschheid. Wie hem niet kent is dood, ook al blijft hij stoffelijk bestaan. Hij is als een ontwortelde boom, die nog een poos voortleeft, maar gedoemd is langzaam te verwelken. Deze strijd is van tweeërlei aard. Hij is de strijd van den geest tegen eigen zwakheden, tekort komingen, fouten, maar hij is tevens de strijd tegen wat wij bij anderen als dwaling, als onredelijkheid, als wanbegrip opmerken. En hoe dieper wij ervan doordrongen zijn, dat deze strijd gevoerd moet worden, omdat het Leven zelf ons dringt en daarom dezestrijd tot een heiligen strijd wordt, hoe sterker wij ook zullen gevoelen, dat hij moet worden gevoerd met uiterste gestrengheid tegenover onszelf en met begrijpende liefde tegenover anderen. Deze begrijpende liefde zal ons wel de dwaling en den leugen doen haten, maar den dwalende en den leugenaar nooit. Zwaar zal het ons vallen deze begrijpende liefde in ons hart te bewaren, maar het pogen om dit te doen zal ons reeds verheffen boven veel menschelijke zwak heid. Temeer, wanneer wij weten, dat er is de eeuwige tempel van binnen, waar geen wereldrumoer kan binnendringen en waar wij beluisteren kunnen de eenige sprake, die nooit liegt, de sprake van de eenige realiteit in deze wereld van worden en ver gaan, van het Leven-zèlf. ASTOR. N33H3S dNVIAUlSIN 3 oöbjbo 33()Hd do ue 3LLNVHVO f!Ai uedoojjje* Naisieowoxnv aiHinnaao Laatste opname van de filmspeelster Anny Ondra en den ex-zwaargewichtkampioen Max Schmeling, die Donderdag jj. in het huwelijk traden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 1