Alitntti Bliiis-
(Feestelijk Leven
Uitgevers: N.V. v.h, TRAPMAN Co, Schagen.
HOE KOMEN WIJ AAN EEN WERELD
EN LEVENSBESCHOUWING?
Zaterdag 19 Augustus 1933.
SCHAGER
76ste Jaargang No. 9332
COURANT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
'dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën oog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330. INT TELEF. No 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TIëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno,'
inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.'
EERSTE BLAD
DIT NUMMER BESTAAT UIT VIJF BLADEN
door Astor.
Vervolg.
DITMAAL vraagt de ontwikkeling van het le
ven op de aarde onze aandacht. Er is een
tijd geweest, dat hierover gemakkelijk werd
geoordeeld. Men had immers het oude boek, dat de
waarheid onthulde; de bijbel loste het raadsel op
door de mededeeling dat Gcd alles geschapen had.
Op den derden scheppingsdag verschenen planten
en boomen, op den vijfden dag schiep God de dieren,
op den zesden dag formeerde hij den mensch. Vol
gens de bijbelsche tijdrekening is het menschdom
een kleine zesduizend jaar oud.
Deze opvatting is evonwel volkomen onhoudbaar
gebleken.
Er is een wetenschap ontstaan, waaraan men den
naam van paiacontologie heeft gegeven. Deze weten
schap stelt zich ten doel het leven der allervroegste
tijden te bestudeeren. Daartoe slaat zij open het
eenige boek, waaruit zij haar kennis kan putten en
dit boek is do aarde-zelf, welke men in haar. ver
schillende lagen onderzoekt. Wij worden vervuld
van eerbied voor de scherpzinnige geleerden, die, uit
de overblijfselen van vroeger leven, welke zij in de
diepten der aarde hebben aangetroffen, ons hebben
kunnen aantoonen, hoe in groote trekken dit leven
zich heeft ontwikkeld. De onderzoekingen leeren ons,
dat 'wij het ontstaan van de eerste levenskiemen
kunnen stellen in een tijd, die ongeveer 1000 millioen
jaren achter ons ligt!
In den oeroceaan ontstaat dit eerste leven. Het is
de ééncellige amoebe. Dit uiterst kleine wezentje
heeft geen kop, geen maag, geen hart, geen gebeente.
Slechts een kern is in het cellichaam te bespeuren.
En toch leeft het en plant zich door verdeeling in
tweeën voort!
In het water ontwikkelt zich verder het leven.
Men heeft bij de bestudeering van den ontwikke
lingsgang des levens, die samenvalt met den ont
wikkelingsgang der aarde zelf (want de aarde ver
vormt zich zonder ophouden) verschillende perioden
vastgesteld.
Het oudste tijdperk is de archaïsche formatie. (Ik
hoop dat de lezers zich niet te veel zullen ergeren
aan deze geleerde termen). Zij vormt de diepste ons
bekende aardlaag en bevat geen spoor van orga
nisch leven. Wij kunnen haar den oertijd noemen.
Daarop volgt de cambrische formatie. Zoo ge
noemd naar cambrium, waaruit deze aardlaag is
samengesteld, hoofdzakelijk bestaande uit zandsteen
en klei. In deze aardlagen zijn de sporen gevonden
van planten en dieren, die uitsluitend in het water
hebben geleefd: schaaldieren, zwammen, kwallen,
koraaldieren en wat de planten betreft: de zooge
naamde algen. Deze formatie is een zeshonderd mil
lioen jaren oud.
Na de cambrische formatie komt het si 1 eertijdperk.
Intusschcn is het eeuwige wordingsproces der aarde
doorgegaan. Kalklagen hebben zich gevormd. Het
eeuwig werkende water, storm, regen, rivier en
oceaan hebben het gesteente aangetast. Bezinksels
worden gevormd. Rotsen doorspoeld en weggevre
ten. De bodem wordt voorbereid voor het leven! In
de zeeën zijn de eerste visschen ontstaan, op het
land groeien de eerste planten en verschijnen de
eerste dieren.
Een nieuw tijdperk breekt aan: de devontijd: het
land wordt begroeid; tusschen het groen van varens
bewegen zich insecten. Over de gansche aarde
heerscht een vochtig warm klimaat, waardoor de
plantengroei sterk bevorderd wordt. De vulcanen
zijn in volle werking. Aardbevingen doen gebergten
ontstaan. Geweldige wouden van reuzevarens1, van
boomen bedekken het aardoppervlak. En wij zijn
daarmede genaderd tot het steenkooltijdperk. Wie
denkt er aan, als hij zich des winters verwarmt,,
bij zijn kolenhaard, dat de natuur ongeveer 300 mil
lioen jaren ^want zoo oud schatten de geleerde on
derzoekers dit tijdperk) geleden do onmisbare brand
stof heeft opgestapeld? En in die steenkoollagen
heeft men de afdruksels gevonden van spinnen en
scorpioenen, dieren, welke naast reuzensalamanders
in de bosschen huisden.
Na het steenkooltijdperk breekt een hoogst merk
waardige periode aan. De eerste ijstijd komt over
de aarde. Langzaam worden groote gebieden der aar
de bedekt met sneeuw en ijs. Het gevolg daarvan is
dat diersoorten uitsterven. Maar nieuwe levensvor
men komen op. De naaldboomen komen tevoorschijn
Wij zien een nieuw tijdperk dagen (de triastijd ge-
heeten) dat thans ongeveer 300 millioen jaren achter
ons ligt. De loofboomen verschijnen op aarde, de
kruipende dieren vermenigvuldigen zich. Krokodil
len en schildpadden leiden hun trage leven. Het on
derscheid tusschen zomer en winter wordt zichtbaar
uit de jaarringen der boomen.
En maar altijd door werkt verder het scheppende
leven. De zoogenaamde Juratijd breekt aan. Reuze
hagedissen kruipen rond. Geweldige dieren als de
diplodocus, die een lengte hadden van 38 Meter (men
heeft de geraamten daarvan gevonden) zoeken hun
voedsel. Vliegende hagedissen met een vleugelwijdte
van 7 Meter fladderen rond. De eerste vogel (de ar-
chaeopteryx) verheft zich in de lucht. Kleine zoog
dieren openen de rij voor hun grootere nakome
lingen.
Hierna volgt de krijtperiodc. Zoetwaterbekkens
hebben zich op aarde gevormd. Daarin Jeven kleine
diertjes met een geraamte van kiezel Het zijn de
resten dezer diertjes, waarmede de onderwijzer op
het schoolbord schrijft!
In tusschen zijn wij. de ontwikkeling van het le
ven op aarde volgend, genaderd tot op 25 millioen
/aren vóór het heden. En we treden het tertiaire
tijdperk binnen. Nieuwe levensvormen treden voor
ons op. De zoogdieren breideu zich uit. Ook onze
voorlooper, de aap komt ten tooneele. En.... de
mensch verschijnt op de aarde.
Maar dan krijgen we een merkwaardige herhaling
van wat reeds was geschied. Weer komt een ijstijd,
weer wordt het kouder cn kouder op onze planeet.
Van de polen uit schuiven de geweldige ijsgletschers
voort naar den aequator. Geheel Scandinavië, Enge
land, een groot deel van Nederland, Noord-Duitsch-
land, Noord-Rusland worden er door overdekt. Van
de Alpen bewegen zich de gletschers voort naar Ita
lië en Oostenrijk. De enorme keien (wie kent niet de
Amersfoortsche) en de kleinere veldsteenen. die wij in
ons land vinden, worden door die gletschers uit
Scandinavië naar hier getransporteerd.
Men heeft berekend, dat deze ijsperiode tusschen
de 600.000 en 800.000 jaren heeft geduurd. Het einde
van dit tijdperk wordt op 25000 jaren geschat. En
men heeft kunnen vaststellen uit de overgebleven
sporen (overblijfselen van geraamten, steenen werk
tuigen en wapenen, primitieve teekeningen) dat de
mensch zeer zeker althans een deel van dit tijdperk
heeft meegemaakt.
Ik hoop dat het voorafgaande niet te vermoeiend
voor de lezers is geweest en zij door het droge en
beknopte zich niet hebben laten afschrikken. Volle
digheidshalve moest ik zoo kort mogelijk dit alles
mededeelen.
Maar nu ben ik dan ook gekomen, waar ik wezen
wilde: bij de verschijning van den mensch op aar
de. Het scheppingsverhaal uit Genesis moge eenige
bekoring hebben voor groote en kleine kinderen, die
behagen kunnen hebben in de idyllische voorstelling
van het paradijs, waarin het eerste menschenpanr
tot aan de verleiding door den beruchten slang, in
vrede leefde de werkelijkheid is heel anders.
De wetenschappelijke onderzoekingen hebben
vastgesteld, dat het leven op aarde met zeer primi
tieve vormen is begonnen. Millioenen jaren zijn
noodig geweest om de levende wezens te doen ont
staan.
Vijftienhonderd millioen jaar geleden (wij hebben
hierbij te denken aan schattingen met zeer groote
waarschijnlijk. Iedereen zal begrijpen dat geen pre-
ciesen tijd is aan te geven) werd de vaste aardkorst
gevormd; het leven in de zeeën begint vóór onge
veer 100 millioen jaren, dan volgt het leven op 't
land en ongeveer 1 millioen jaren geleden treedt de
mensch te voorschijn.
Maar die mensch verschilde ontzaglijk veel van
den mensch, zooals wij hem kennen, en had niets
gemeen met Adam en Eva uit den bijhei Ook hij,
geworden uit lageren diervorm, is onderworpen ge
weest aan de wet der ontwikkeling.
Hoe weten wij dit?
De aarde heeft het ons verteld! In haar verbor
gen lagen heeft zij resten van den primitieven
mensch bewaard; in oeroude grotten en holen heeft
men sporen van dien mensch ontdekt. En langzaam
maar zeker heeft men de oude opvatting, dat de
mensch om zoo te zeggen kant en klaar geschapen
werd, moeten opgeven.
In het jaar 1856 wordt door dr. Fuhlrott in het
Neanderdal bij Düsseldorf een gedeelte gevonden
van een menschelijk geraamte Later worden meer
dergelijke vondsten gedaan te Spy in België, te Kra'-
pina in Kroatië. aVn groot belang zijn ook de vond
sten in het Vezère-dal in Z Frankrijk. Sedert spreekt
men van den „Ncanderdalmensch'
Od grond van nauwkeurige onderzoekingen is men
tot de overtuiging gekomen, dat deze Neanderdal-
mensch een lengte had van 1.50 tot 1.60 meter. Een
wezen met kromme beenen en sterk vooruitsteken
de knieën, waaruit wordt afgeleid dat hij nog dicht
stond bij zijn dier-voorouders, die de kunst verston
den gemakkelijk in boomen te klimmen. De schedel
is afwijkend van dien van den tegenwoordigen
mensch, met een plat voorhoofd. De kaken steken
naar voren en hebben krachtige tanden. De kin van de
onderkaak ontbreekt nog. Deze mensch leeft gedu
rende den ijstijd in holen en is tijdgenoot van de
holenleeuwen en beren, van Mammoet en Wisent en
rendier. Maar in den strijd om zich te handhaven
wist hij zich reeds te bedienen van vuursteenwape
nen, waarvan men er meerdere heeft gevonden in
dezelfde aardlagen, die zijn eeuwenoude beenderen
conserveerden.
Uit den aard van de plaatsen, waarin de vond
sten werden gedaan, uit de diersoorten, wier resten
men daar aantrof, heeft men kunnen vaststellen,
dat de Neanderdalmensch groote gebieden in Euro
pa heeft bewoond vóór 150.000 jaren
Wie zijn aan hem voorafgegaan? We weten het
niet. Wel heeft de geleerde vorscher uitgemaakt,
dat reeds in den ijstijd verschillende rassen in Euro
pa hebben geleefd. En nog zijn er aan de wanden
der holen teekeningen ontdekt, die wijzen op een be
gin van kunst. Hoe langen tijd moet de diermensch
hebben geleefd vóór hij daartoe kwam! En hoe lang
zou het duren éér er iets ontstond van maatschappij
vorming? Eeuwen zijn er noodig geweest voor de
ontwikkeling van het gearticuleerde spraakvermo
gen; nog weer nieuwe eeuwen vóór men leerde zijn
gedachten in schriftteekens weer te geven.
Als men dit bedenkt, kan men zich voorstellen
dat de menschheid honderden eeuwen moet hebben
geleefd voor zij kon komen tot wat wij „beschaving"
plegen te noemen.
Maar ook deze beschaving is veel ouder dan men
vroeger vermoedde. De oud-Babylonische stad Ur
telde reeds 3000 jaar vóór Chr. talrijke kunstenaars
en geleerden. Het oude tot staat geordende Egypte
voerde in het jaar 4241 vóór Chr. den zonnejaarka
lender in! Hoeveel eeuwen van groei moeten daar
aan zijn voorafgegaan!
Het is eigenlijk jammer dat ik dit alles slechts
vluchtig kan aanstippen. Er is over den ontwikke
lingsgang der menschheid zoo ontzaglijk veel te ver
tellen. Moge het medegedeelde echter voldoende
zijn om deze groote, onaantastbare waarheid tot el-
ken lezer te laten doordringen: langzaam, uiterst
langzaam zien wij de millioenjarige menschheid
worstelend omhoog stijgen boven het zuiver dierlij
ke, instinctieve leven, zien wij hoe ontdekkingen
worden gedaan (eerst leert hij steenen gebruiksvoor
werpen en wapenen te maken; daarna krijgt hij de
vaardigheid om brons te verwerken; hierop, en dit
is ongeveer 1500 jaar voor Chr., leert hij het ijzer
gebruiken. Daarom spreekt men van het steentijd
perk, het bronstijdperk en het ijzertijdperk) en uit
vindingen, waardoor de levenskansen voor haar
steeds grooter worden. Dit alles zou niet mogelijk
zijn geweest, als de mensch niet had beschikt over
dat kostbare instrument, hetwelk óók in den loop
der tallooze eeuwen zich heeft ontwikkeld en ver
fijnd, nl. over de. hersenen. De mensch heeft leeren
denken!
En omdat hij een denkend wezen is, moest hij er
toe komen niet alleen zich bezig te houden met de
vraag, hoe hij zichzelf stoffplijk kan handhaven,
maar ook met die ééne groote vraag, welke nog altijd
voor de menschheid oprijst: hoe staan wij tegenover
het heelal, door welke krachten wordt dit beheerscht
en waartoe is de menschheid bestemd.
En wij zien dan ook, voor zoover wij in de ge
schiedenis van het verleden kunnen doordringen,
dat sedert het oogenblik, waarop kan gesproken wor
den van beschaving, de menschheid getracht heeft
deze vraag op te lossen.
Talrijk zijn hiervoor de bewijzen aanwezig. Ons zijn
overgeleverd oeroude geschriften Wij kennen b.v.
het heilige boek der oude Indiërs (de Rigoeda). de
oudste stukken uit den bijbel, Egyptische inschriften.
Sumerische en Babylonische overleveringen enz. Wij
kennen eveneens b.v. de gedichten van Homerus,
waarin weer oude sagen zijn verwerkt.
En wat blijkt uit dit alles?
Dat men (d.w.z. het denkende gedeelte der mensch
heid) altijd gepoogd heeft een verklaring te zoeken
voor het raadselachtige weledgebeuren en daarbij
de taak van den mensch vast te stellen.
Wij begrijpen echter goed, dat, waar van weten
schap in den modernen zin nog geen sprake kon
zijn, de verklaring in hoofdzaak het resultaat moest
wezen van fantasie.
Daarom verwondert het ons niet, dat men reeds
vroeg moest komen tot het geloof in buitenwereld-
lijke, onzichtbare machten. Immers achter al het
gebeuren zocht men een veroorzaker daarvan. Zóó
als nog het kind geneigd is om te vragen w i e den
regen doet dalen, w i e het geluid van den donder
verwekt, w i e de stormen oproept, w i e den bliksem
doet lichten zóó heeft de mensch in het verleden
Artistieke Kinder-opnartien,
Studie>foto's.
Fotografisch Atelier
ARPAD MOLDOVAN
Nieuwe Niedorp.
GEOPEND: dagelijks, ook Zondags.
GEBRUIKTE AUTOMOBIELEN
verkoopen wij onder GARANTIE en op PROEF.
Garage C NIEUWLAND BERGEN.
nog kinderlijk in zijn denken, zich voorgesteld da/
er wezens moesten zijn die de makers waren vai,
wat men om zich heen zag, de verwekkers der na<
tuurverschijnselen. En wanneer dit eenmaal is ge
schied, dicht de fantasie haar fabelen en legenden en
ontstaan de mythen. Of men ging b.v. de zon-zelf tol
godheid maken en vereerde haar als de groote le
venbrengster. Van haar kwam immers het licht en dl
warmte. Vooral in het oude Egypte heeft de zonne
dienst gebloeid. Nog bezitten wij de beroemde Zon-
nehymne van El-Amarna, die dagteekent uit den tijd
van Koning Achnaton, d.i. uit de veertiende eeuw
voor Christus. En wij lezen daarin o.a.: „Hoe talrijk
zijn uwe werken, zij zijn verborgen voor het gezicht
der menschen, gij, eenige god, buiten wien geen an
dere is. Gij hebt de aarde geschapen naar uw wel
behagen, gij alleen, met menschen, kudden en alle
andere dieren, alles wat op aarde is, dat op voeten
gaat, wat in de hoogte is en vliegt met vleugels, de
berglanden van Syrië en .Nubië en het vlakke land
van Egypte. Gij stelt iederen man op zijn plaats, gij
zorgt voor zijn behoeften, ieder heeft zijn voedsel,
bepaald is zijn levensduur; de tongen zijn gescheiden
in het spreken (dit beteekent dat er verschillende
talen zijn), evenzoo de gestalten der menschen, hun
huidskleur is verschillend, zoo hebt gij de volken
onderscheiden...."
Uit dit kleine gedeelte blijkt reeds treffend, hoe
men. van den Zon-god zeide, wat men jaren later
van den tot geest geworden god zou zeggen.
Wij zien dus reeds vroeg bij den mensch het ont
staan van natuur-godsdienst. Deze natuur-godsdienst
als alles onderworpen aan de groote wet der ont
wikkeling, groeit uit tot geestelijken godsdienst,
wordt verbonden aan gewoonten en zeden en gaat
weldra uit naam van hoogeren wezens of van één
hoogste wezen het leven der menschen beheerschen.
De godsdienst onder honderden vormen wordt tot
eeredienst; tempels verrijzen, priesters treden op.
Groote figuren komen te voorschijn, vèr uitstekend
boven hun medemenschen, die machtig op deze in
werken en nieuwe godsdiensten in 't leven roepen:
Zarathustra, Boeddha, Jezus, Mohammed. Maar de
fantasie blijft werken. Wèl waren er denkt slechts
aan de Grieksche wijsgecren die langs redelijken
weg zich inzicht in wereld en leven poogden te ver
overen, maar de groote massa bleef kinderlijk en
was meer geneigd de vrucht der fantasie, dan die
van het vorschend denken te aanvaarden. En daar
om accepteerde zij gaarne de legenden en fabelen,
waarmede steeds weer de godsdienst tot hen kwam.
Zelfs onze tijd ontkomt hieraan niet Het is een
voudig verbazingwekkend, hoe duizenden menschen
nog geneigd zijn de meest onredelijke dingen te ge-
looven.
En wij?
Wij, kinderen van onzen tijd, die vertrouwen stel
len in de vrije, onbevooroordeelde wetenschap; wij,
die thans, indien wij willen, met^de resultaten der
wetenschap kunnen kennis maken; wij, die een blik
hebben kunnen slaan in het onmetelijk universum,
in de wereld van het oneindig-kleine, die in groote
trekken de geschiedenis van onze aarde en van de
ontwikkeling van het leven op die aarde ons kun
nen voorstellen; wij overdenken dit alles en, ons
zooveel wij kunnen losmakend van het overgele
verde, bouwen ons van de werkelijkheid uitgaande,
een eigen levens- en wereldbeschouwing op.
Welke deze naar mijne meening moet zijn
zal ik in een vierde en laatste artikel over dit on-
derwep beschrijven.
ASTOR.
Aan het meisje dat mij schreef, deel ik mede dat
ik mij over haar brief heb verheugd. Het is een hoop
gevende gedachte, dat jonge menschen zoo ernstig
denken en zoeken. Voor mij zal het een groote vol
doening wezen, wanneer zij iets aan deze artikelen
heeft en bovenal wanneer het volgende, laatste ar
tikel, waarin ik de conclusies uit de vorige zal trek
ken, haar levensmoed kunnen versterken.