Naar het portaal van Scandinavië Zijn laatste avontuur Afscheid. Zaterdag 30 September 1933. SCHAGER COURANT. Derde blad. No. 9356 INDRUKKEN Tweeweeksche Motortocht naar Denemarken. II van een „KOPENHAAGSCHE HOPJES!" IV. ONDER dezen titel wil ik verhalen van onze belevenissen in de allerplezierigste hoofd stad van dat verduiveld leuke land. 't Moet een keus blijven uit onopsombare talrijke brokstukjes avontuur. We zijn na onze aankomst in het K.F H M gebouw eens aan het inventariseeren geslagen. Er bleek hoe genaamd niets weg te zijn. Na oen waschpartij, schoenenreiniging en het aan trekken van een speciaal daartoe, meegebrachte polo shirtje. hadden we een verandering ondergaan die ons uiterlijk zeer ten goede kwam. De mensch is nu eenmaal ijdel! Vergeef het me. ik bega weer een beschrijving van een uittor. Verleden jaar heeft men mij verweten dat ik het steeds uver eten had; ik heb me nu vrij tam gehouden. Maar ons eerste „warm eten" op Donder dagmiddag na de Zondag dat we Holland verlieten, moet ik u laten meegenieten. We hadden vernomen dat, er op de verdieping bo ven de J.II.-zaal een restaurant was. Wij d'r op af. Men had ons goed ingelicht. Trappen klimmend gewerd ons het gerinkel van messen en vorken al en gauw zaten we aan een geschikt tafeltje met wijs neuzige blikken de spijskaart te ontcijferen. De be dienende juffrouw was blijkbaar een menschenken- ster. Ze gunde ons tenminste een langen tijd voor de bestudeering van de lekkernijeulijst. Er stond één woord op dat wc begrepen, n.1. „Mit- tag". We legden den wijsvinger op dit woord en staken 2 vingers omhoog. We waren er toen nog niet. We moesten kiezen uit 2 dubbeltallen van ge rechten. Enfin er kwam iets op tafel. Keurig zal het er uit. 't Was oen witte, vaste stof in een groote plas dik vloeibare vla. waardoor zich slingers ma caroni in wellustige bochten ophielden. Ik. noch mijn ïcisvriend weten heden ten dage welke grondstoffen aan de spijs ten grondslag la gen. maar ik weet wel, dat de consumptie er van in hooge mate. uittartend werkte op ons onpasselijks- mechanisme. Voor alle zekerheid 't kon best, 't was hartje zo mer zetten we het raampje open. Gerecht no. 2 was heter. Het was koude bessenpap met melk overgoten. Dat noemen zc daar Rögrö. Nu, daar mochten ze ons mee straffen. Het smaakt heel lekker en ik snap gewoonweg niet dat de Holland- sche huisvrouwen niet op het idéé zijn gekomen om de bessensap zoo op te dienen. Toen liet op was, zei m'n vriend heel geestig: ..Kom. laten we nou eens kijken óf wc wat te eten kunnen krijgen!Daar zat echter naast ironie ook een grond van waarheid Ly. W^nt wc verlangden naar 'n stukje vleesch, wat 'aardappelen en groenten. Of het verlangen de vader van de gedachte was. ik weet het niet. maar eensklaps lazen we op de spijs kaart „Engelsk Bóf". Daar hadden we houvast aan! Engelsk Bóf „kwam", „zag" en „overwon". Ieder kreeg; een* lap vleesch van plus minus 3 ons met toewijding door de keukenprinsessen aan het. oog onttrokken door een laagje, gebakken uien; een schaal aardappelen en een behoorlijke dosis jus. De aardappelen waren er als in Engeland. D.w.z. gladjanusachtig, dus niet gaar. Zc waren evenwol puik! Een etend mensch is doorgaans goedgestemd en wij vooral. M'n vriend scheen een stomp mes ge troffen te hebben. Althans hij opperde het lumineuze denkbeeld om het „onvernietigbare" gedeelte van z'n vleesch voor liet schuren der kleppen mee te nemen. Hij was onbillijk; hij had zich op het mes maar niet op het vleesch moeten wreken. Aldus een wijle in gastronomische wellust gebaad, en de, schade ter huffette vereffend hebbende, maak ten we ons op voor een eerste rondwandeling door Kopenhagen. Wc sjouwden wat rond. Mr. Federow II? Op een gegeven oogenblik zien we in een zijstraat een aardige motor met zijspan staan. We stappen er op af en watertanden er van. De eigenaar komt uit een winkel en spreekt ons vriendelijk toe. We ant woorden in 't Engelsch dat we geen Deensch ver staan Dat treft: hij spreekt ook Engelsch. Deen van geboorte, van Zweedsche afkomst, is hij in Zuid- Amcrika geweest en spreekt vlot Engelsch. FEUILLETON. Humoristische roman van JOH BRANDT. 10. Nog nooit hadden zijn hersens zoo snel gewerkt als op dit oogenblik. Er waren slechts twee mogelijkhe den: of de man had de pas gevonden en dan bevestig de dat zijn vermoeden dat Rolf zelfmoord had gepleegd, of het document was door een of andere misdaad in het bezit gekomen van dezen kerel en dan ja, dan was het eigenlijk Kestenberg's plicht van een en ander direct aangifte te doen bij de politie. Maar hij was noch detective, noch officier van justitie; hij had geen zin zich in een andermans zaken te mengen. Het eenige, wat hem interesseerde, was zijn geld. De weg om dat te bereiken lag nu voor hem open. Met een korte hoofdknik gaf hij de pas terug, terwijl hij met de andere hand in zijn zak tastte. Emil stak instinctief beide handen omhoog. Kestenberg kon een glimlach van voldoening niet verbergen, doch hij deed, alsof hij niets bemerkt had. Langzaam haalde hij zijn portefeuille te voorschijn, waaruit hij een opgevouwen stuk papier opdiepte, ter wijl Emil beschaamd zijn armen weer liet zakken. „Neemt u mij niet kwalijk, meneer de graaf", begon Kestenberg. thans volkomen rustig, „het is natuurlijk zeer goed mogelijk, dat ik mij vergis ik begin het zelfs sterk te gelooven. hoe meer ik u aanzie. Om me echter geheel te overtuigen is het slechts noodig, dat u de handteekening uw handteekening, welke u op dit papier ziet, ook hieronder plaatst." Met deze woorden overhandigde hij Emil een blan co kwitantie met het hoofd van de Rentenbank. Deze behoefde slechts één blik op zijn bezoeker te werpen om hem volkomen te begrijpen. „Ik zal zoo vrij zijn over een uurtje terug te komen, Het Christiaanslot te Kopenhagen, één der Koninklijke paleizen. De toren is ruim 105 M. hoog. We vertellen waar we vandaan komen en wat wc doen en geen drie minuten later zit ik in de zij span en m'n vriend op de duo. We toeren een half uurtje door Kopenhagen en onderwijl vernemen we een heele boel van hem. Van alles speelde door m'n brein. Ik dacht eerst aan J. K. Brederode, toen ik in de zijspan zat; toen aan Mr. Fedorow, de brave Rus. die ons zoo reus achtig heeft geholpen in Londen. Zou meneer Jönsson? Nee, dat zou te mooi wezen om waar te zijn. Inderdaad kwam er na een uurtje rondrijden en wat boodschappen doen, een eind aan. We na men afscheid en beloofden hem een kaartje te sturen. 't Begin was voorwaar niet slecht! In het kort haddon we bovendien een reeks wen ken gekregen, wat we vooral moesten zien en waar heen we moesten gaan. Kopefihagen heeft 800 000 inwoners. Maar toch maakt, het geen overweldigenden indruk. De afstan den in het centrum zijn niet groot en dat was een reuze meevaller ten opzichte van Londen, waar je zulke geweldige stukken moest loopen. Het lijkt me toe dat het er ook niet eens zoo druk is als bij ons bijv. in Amsterdam en Rotterdam. Er zijn veel fiet sen. Een gidsje sprak van ruim 300.000 in de stad zelf. De havens kunnen voor een Hollander geen ver bazing wekken. Geweldig transito-vervoer is er niet, Kopenhagen heet de sleutel van de Sont. Dat is begrijpbaar, want daar ter plaatse is de Sont maar 20 K..M. breed. En voor jde haven van Kopenhagen liggen een aantal kleine in forten omgetooverde ei landjes, die de doortocht nagenoeg geheel kunnen be letten. We konden ons dan oók best voorstellen dat Keizer Wilhelm in zijn streven naar de wereldheer schappij in de eerste tien jaar van deze eeïhv de po sitie van Kopenhagen als een doorn in het oog be schouwde en het doorgraven van Sleeswijk-Holstein decreteerde! Ik zei al: Kopenhagen valt wat afstanden betreft erg mee. Zoodoende hadden we mede door middel van meneer .Tönsson's zijspan de „bezienswaardighe den" vrij vlug gezien. Het viel ons op'dat er aan modernen huizenbouw lang zooveel niet wordt gedaan als bij ons. Men heeft zijn begrippen te dien opzichte nog lang niet op het zelfde peil als in Holland. Ik sprak laatst een Austra lisch architect, die na alle producten van moderne bouwkunst in Nederland gezien te hebben tot deze conclusie kwam: ..het beste werk en het lichte:: voorbeeld van jullie groote architecten heeft het ge middelde meegevoerd." Huizenblokken die modern heetten, villatjes in de buitenwijken, die door de eigenaars het laatste van het laatste worden genoemd, konden slechts onze matige belangstelling wegdragen. Als ik me goed herinner, heb ik maar één keer geen weerstand kunnen bieden om aan den huizen bouw in Denemarken .geen negatieven te verknoeien. Dat gebeurde, toen we voor 'n tijdclijken vleugel van een groot warenhuis stonden. Of oen Deen de hand in het staal-en-glas geval heeft gehad, betwijfel ik. Kopenhagen is zeer rijk aan torens. Er zijn er van zeer uiteenloopend uiterlijk. De meesten zijn op hun spits met een of ander koperhoudend verfje bewerkt, want. allerwege glinsterde ons tenminste dat bekende groene kleurtje tegen. Eén toren .:agen we met een meneer de graaf", zei Kestenberg, min of meer iro nisch. En met een lichte buiging verliet hij het vertrek, Emil met de kwitantie alleen latend. Toen hij na een uur terugkeerde, speelde alles zich met de grootste welwillendheid van weerszijden af. Kes tenberg hielp meneer den graaf met honderd mark al lerwelwillendst uit een tijdelijke geldverlegenheid en reikte zijn geachten cliënt vriendschappelijk de hand ten afscheid. Emil hield die hand vast en gaf zijn bezoeker een knipoogje. „Vertelt u mij eens meneer meneer hij liet een kinderlijk goedmoedig lachje hooren, ..nu ben ik waarlijk uw naam vergeten. Maar wij hebben elkaar toch ook in zoo lang niet gezien..." „Kestenberg, nog altijd Kestenberg, Dat weet u im mers wel!" „Ach ja. natuurlijk! Nu herinner ik het me weer. Dus, m'n waarde Kestenberg, wat ik zeggen wilde als het u misschien interesseert op welke manier..." Hij wierp een vertrouwelijken blik op de nog steeds op den tafel liggende pas. Maar Kestenberg hief afwerend de hand op. Waarom zou hij zich gelasten met een bekentenis, waardoor hij vandaag of morgen in moeilijkheden zou kunnen gera ken. „Ik ben zeer vereerd met het vertrouwen, dat u in mij stelt, meneer de graaf", zeide hij. „maar ik ben een zeer bescheiden mensch en dring me niet graag in een andermans zaken," Emil vergezelde zijn gast tot aan diens auto. Daar scheidden beiden corams publico als de beste vrien den. vn. Miss Mabel Wilkins trad de eetkamer van de door haar voor onbepaalden tijd gehuurde villa binnen en zette zich aan de ontbijttafel, waar Mrs. Carolint Twee- dy reeds bad plaats genomen. „Heb je goed geslapen, Caroline?" De aangesprokene vertrok ontstemd den mond en zette een beleedigend gezicht, daarbij het antwoord schuldig blijvend. Mabel lachte. „Ik zou maar wat Valerian nemen, Caroline. Op jouw leeftijd zijn dergelijke toestanden be paald bedenkelijk." „Mabel!" De verontwaardigde toon, waarop dit gezegd spiraal-vormige omloop, die als wijlen de toren van Babel de lucht in stak. Des avonds zijn we Kopenhagen nog even ingegaan om een graantje mee te pikken van het „nachtle ven", voor zoover dat van de straat af en tusschen 8 en 10 des avonds kan worden bedreven. Nou dat viel mee. Hoewel niet zoo intens en zoo rijk van op zet, maakt de groote hoofdstraat van Radhuspladsen naar 't Westen een boulevard-achtigen indruk, bijv. als Brussel of Düsseldorf. Eigenaardig dat wij dat in Nederland niet kennen. Aan deze boulevard liggen de groote amusements gebouwen, ik nag wel zeggen paleizen. Te beginnen met natuurlijk „Tivoli". Wie niet in Tivoli is geweest is niet in Kopenhagen geweest;, het is een groote plus minus 20 H.A. beslaande kermis, die het heele jaar doorgaat. Op sprookjesachtige wijze is alles ie- deren avond verlicht; kunstmatige watervallen, fel beschenen door zoeklichten, donderen naar beneden, een bosch van fonteinen sproeit haar water over de vijvers uit en het is al weer een overdadige verlich ting die dit alle luister bij zet. Er staan kermispa- leizen als Costersche Moskeeën zoo groot en alle ran den en torens zijn door duizenden lampjes verlicht. Hier zwerft geheel uitgaand Kopenhagen. Er zijn gelegenheden voor de elite en voor jan-en-al leman. Zoo ziet men 's avonds een rij van dure wagens kond dóen van dc aanwezigheid van de „upper ten" en de ononderbroken stroom van trams en voetgangers dat burgerlijk Kopenhagen er ook zijn vreugde zoekt. Wc-hebben ons er uit den aard der zaak. tot kijken beperkt, hoe ook bijv. de groote aan de kanten open daneing Joktej'Om kort'te gaan. ik zou er best e.ens ëen avondje willen doorbrengen met wat vrienden. Jammer dat het niet vlak naast de deur is. Aan weerszijden van den grooten ingang van Ti voli rijzen de majestueuze restaurants „Wivex" en „Industrie" op. En tegenover het groote „National Scala" een com binatie van café-restaurant, schouwburg en dancing, waar tijdens ons verblijf te Kopenhagen de ook in Holland bekende „Weintraub Syncopaters"' triomfen vierden Op de Jeugd-Herbergzaal hebben we nog een inte ressanten opsnij-wedstrijd gevolgd tusschen twee we reldreizigers. Geen ansichtkaartverkoopers, die nooit verder dan even over dc landsgrenzen komen, neen, twee doorgewinterde hoeren van in de dertig, wier beroep wereldreizen was. De een had het niet zoo erg meegemaakt, of de ander wist nog sterkere staaltjes te vertellen. Zoo had dc een eens nioeten vluchten voor de kro kodillen; de ander evenwel had een paar dagen en nachten achtereen op do buffers van een trein door gebracht om zoo te vluchten voor een Chineesch ie- ger, dat een landstreek tusschen Peking n Nanking aan het plunderen was. Je eigen ervarinkjes zonken daarbij in het niet. Je- meent een heele Piet te zijn, dat je in Londen, Parijs, Brussel, Dusseldorf en Kopenhagen bent ge weest, maar als je dan verhalen hoort van menschen die van een vaste maandelijksche toelage met hun fiets al zoo'n jaar of vijftien de heele wereld door trekken, overal meeleven, luisteren en kijken en le zen. dan voel je je heel kiein. Maar sterk zwelt het verlangen in je op om dat ook te doen, om ook de werd en het ontstelde gezicht van de spreekster waren werkelijk vermakelijk. „Neem me niet kwalijk, dat mijn vermoeden onjuist was, Caroline", zei Mabel met een schuldbewustheid, die overdreven leek, „maar aangezien alle vrouwelijke wezens hier in huis sinds het verschijnen van den nieuwen chauffeur..." „Het is heelemaal niet aardig om je over mij vrooiyk te maken, Mabel". Caroline hapte naar lucht. „Je weet heel goed, dat ik niet ziek ben en allerminst... oh, ik vind het eenvoudig afschuwelijk van je!" Mabel boog zich over de tafel heen, nam haar hand en streelde die kalmeerend. „Het lag niet in m'n bedoeling je te krenken, Caro line, Ik vind het alleen niet prettig, dat je den heelen dag met zoo'n zuur gezicht rondloopt en daardoor mijn goede stemming bederft. Vertel me dus eens wat er eigenlijk aan scheelt!" Mrs. Tweedy dacht een oogenblik na. Toen begon zij aarzelend: „Ik ben met je van Amerika naar hier gekomen, om dat ik dacht... dat je me noodig zou hebben. Net als daar." „Maar ik heb je toch ook noodig, Caroline. Jij bent tenslotte toch de eenige..." „...Die zich alles van jou laat welgevallen," viel Mrs. Tweedy haar in de rede. „Jij sleept me maar hier in die eenzaamheid..." Nu moest Mabel toch werkelijk lachen. „Vind je het hier in deze villa dan niet gezelliger dan in dat akelige hotel, waar we ons nooit thuis voelden en steeds hon derden menschen om ons heen liepen?" „Maar daar waren tenminste menschen bij, die een behoorlijke taal konden spreken. Hier verstaat geen mensch wat ik zeg. Vroeger heb je je tenminste nog om me bekommerd; toen deed je geen stap zonder mij. Te genwoordig ben ik steeds alleen. Ik ga dood van ver veling." „Waarom blijf je dan thuis, als je zin hebt om uit te gaan? Als je wilt, kun je toch steeds met me meegaan. Je wilt alleen maar niet!" „Wat wil ik niet?" viel Caroline, nu werkelijk boos, uit. „Niet meegaan, nee! Denk je, dat ik zin heb m'n leven in. de waagschaal te stellen? Die kerel, die Josef, rijdt immers als een idioot! Dank je wel! Ik blijf lie ver gezond." „Hij mag dan hard rijden," protesteerde Mabel en in wereld.in te trekken en te luisteren met de ooren die je hebt en te kijken met de oogen die er in Je hoofd staan. En zoo kan het komen dat m'n polsslag versnelt als ik Zaterdags Brederode met z'n viercylindcr volg of hoor over jongemannen als Jo Sies'ing van Wes- terland, die op z'n eentje door Italië tippelt cn me nigeen zal mij al hebben hooren zuchten: „.garandeer mij 10 gulden per week en ik smeer hem!"' Of het alleen maar een „Sturm und Drang"-af- wijking is die mij bezilt, ik weet het niet. maar ik werp de vraag naar voren of je als toekomstig lid van dc maatschappij niet bruikbaarder zou zijn als je van je 18e, tot je 23e jaar op boven omschreven wijze de wereld in gaat, als in het geval dat je na vijf jaar college-trappen de aan overcompleet aan in? tellectueelen laboreerende markt betreedt. Een com binatie van deze zienswijze lijkt me ideaal. Maar, om niet verder af tc dwalen, het onderwijs in Denemarken staat heel hoog. Daar was in 1930 al een leerplichtwet en de anal- phabeten menschen die lezen noch schrijven kun nen zijn dan ook vrijwel alleen dc geestelijk on- volwaardigen. Een instelling die we in Holland m dezen vorm missen is de „höjskolc". Men treft die aan in elke behoorlijke plaats op het platteland. Des winters is het een gewone landbouvv- winterschool, maar niet zoodra zijn do boerenzoons over het land verstoven die scholen zijn intern of de boefendochters nemen de plaatsen in en des zomers is het zelfde gebouw een landbouwhuishoud- school. 't Lijkt wel heel praktisch. Behaive speciaal dc landbouw en bet huishouden betreffende vakken wordt er ook onderwijs in algemeencn zin gegeven, zooals talen en boekhouden. De hoogescholen zijn allen te Kopenhagen. HENK JONKER Hz. Wordt vervolgd. De laatste zomerdagen gaan, De grauwe nevens zwieren, Om over 't landschap, wijd en zijd. De komst van Herfst te vieren. De grijze luchten trekken voort, En houden 't licht geborgen Van horizon tot horizon, In menig valen morgen. De eerste blaren dwarrTen neer, De wind ruiseht door de boomen, En maakt met kil gebaar een eind Aan onze zomerdroomen. De late bloemen wachten reeds Het einde van hun dagen, En buigen stil deemoedig 't hoofd Bij d' eerste regenvlagen. En als de najaarszonneschijn Ons nog eens komt verrassen, Met goud* op elke boomengroep, En zilver langs de plassen, Dan zoeken we nog eens het licht,, Als wonderlijk gebeuren, Dan zeggen we een laatst vaarwel Aan 't spel van lijn en kleuren! Er is zooveel, wat afscheid neemt, Voor lange, lange maanden, Zooveel, wat is voorbijgegaan, Dat we standvastig waanden. We voelen weer de tijd'lijkheid Der schoonste aardsche dingen, En bergen zwijgend in ons hart Wat zon-herinneringen! Wel hem, die in den zomertijd De schoonheid mocht doorleven, Hem is ook in den wintertijd Veel lichtends bijgebleven. Daar is iets in zijn hart bewaard, Dat. sterkend door blijft groeien, Tot straks een stralend lentefeest Het al doet openbloeien! (Nadruk verboden.) September 1933. KROES. haar stem lag nauw verholen geestdrift, „gevaarlijk rijdt hij in ieder geval niet, Hij is buitengewoon zeker van ziin zaak. Sinds ik hem heb. weet ik eerst, wat autorijden is. Dat begrijp jij niet. Caroline. Jammer!" Mrs. Tweedy kreeg geen gelegenheid haar bedenkin gen nader toe te lichten, want op dit oogenblik werd er geklopt, het was Mabel's kamenier. „De ohauffeur is er." Mabel verzocht hem binnen te laten, tot groote woe de van Caroline, wie deze storing van hun gesprek al lerminst welkom soheen. De kamenier hield de deur voor Rolf open. Toen hij aan haar voorbij ging, wierp zij hem een smachtenden blik toe. Hij bemerkte het echter niet, bleef bij de deur staan en groette beleefd. Zonder een vraag van een der beide dames af te wachten, zei hij: „Ik heb de fout al gevonden Miss. Het was maar een kleinigheid aan de carburateur." Hij zei het op een toon van rechtmatigen trots, bijna als een kleine jongen, die een goed rapport mee naar huis brengt. Daarbij lette hij nauwkeurig op de uitdruk king van Mabel's gelaat. Was zij nog boos? Zij had hem gisteren en. naar hij meende, niet geheel ten on rechte een flinke uitbrander gegeven. Mabel scheen dit incident echter reeds lang te heb ben vergeten. Zij lachte hem waardeerend toe. „Dat was gauw", zei zij tevreden. „Ik was a.1 bang, dat we vandaag niet zouden kunnen rijden". Daarop wendde zij zich tot Mrs. Tweedy. „Zie ge wel, Caroline, dat onze chauffeur ook tech nisch goed op de hoogte is?" Rolf beet zich op de lippen en een donkere blos kleurde zijn gelaat. Hoewel zij zoo zeker niet bedoeld waren, troffen hem deze woorden als een beleediging. Hij was haar chauffeur en als zoodanig werd hy ge waardeerd. Maar meer behoefde hij niet te verwachten. Het gevoel slecht3 als een minderwaardig lid van het personeel te worden beschouwd, deed hem pijn. Mabel wierp een blik op de pendule. „Tien over tien, klopt dat?" Rolf keek op zijn armbandhorloge, dat hij als behoo- rende tot ziin uitrusting, van haar gekregen had en knikte bevestigend. „Precies!" zei hij. Om zijn mond lag een harde trek. Hij kon zijn slechte stemming niet verbergen. Stram in de houding stond hij bij de deur. Mabel ergerde zich. Zijn humeurigheid werd steeds

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 9