Naar het portaal van Scandinavië
Zijn laatste avontuur
Afscheid.
Zaterdag 30 September 1933.
SCHAGER COURANT.
Derde blad. No. 9356
INDRUKKEN
Tweeweeksche Motortocht
naar Denemarken.
II
van een
„KOPENHAAGSCHE HOPJES!"
IV.
ONDER dezen titel wil ik verhalen van onze
belevenissen in de allerplezierigste hoofd
stad van dat verduiveld leuke land.
't Moet een keus blijven uit onopsombare
talrijke brokstukjes avontuur.
We zijn na onze aankomst in het K.F H M gebouw
eens aan het inventariseeren geslagen. Er bleek hoe
genaamd niets weg te zijn.
Na oen waschpartij, schoenenreiniging en het aan
trekken van een speciaal daartoe, meegebrachte polo
shirtje. hadden we een verandering ondergaan die
ons uiterlijk zeer ten goede kwam. De mensch is nu
eenmaal ijdel!
Vergeef het me. ik bega weer een beschrijving van
een uittor. Verleden jaar heeft men mij verweten dat
ik het steeds uver eten had; ik heb me nu vrij tam
gehouden. Maar ons eerste „warm eten" op Donder
dagmiddag na de Zondag dat we Holland verlieten,
moet ik u laten meegenieten.
We hadden vernomen dat, er op de verdieping bo
ven de J.II.-zaal een restaurant was. Wij d'r op af.
Men had ons goed ingelicht. Trappen klimmend
gewerd ons het gerinkel van messen en vorken al
en gauw zaten we aan een geschikt tafeltje met wijs
neuzige blikken de spijskaart te ontcijferen. De be
dienende juffrouw was blijkbaar een menschenken-
ster. Ze gunde ons tenminste een langen tijd voor de
bestudeering van de lekkernijeulijst.
Er stond één woord op dat wc begrepen, n.1. „Mit-
tag". We legden den wijsvinger op dit woord en
staken 2 vingers omhoog. We waren er toen nog
niet. We moesten kiezen uit 2 dubbeltallen van ge
rechten. Enfin er kwam iets op tafel. Keurig zal het
er uit. 't Was oen witte, vaste stof in een groote
plas dik vloeibare vla. waardoor zich slingers ma
caroni in wellustige bochten ophielden.
Ik. noch mijn ïcisvriend weten heden ten dage
welke grondstoffen aan de spijs ten grondslag la
gen. maar ik weet wel, dat de consumptie er van in
hooge mate. uittartend werkte op ons onpasselijks-
mechanisme.
Voor alle zekerheid 't kon best, 't was hartje zo
mer zetten we het raampje open.
Gerecht no. 2 was heter. Het was koude bessenpap
met melk overgoten. Dat noemen zc daar Rögrö. Nu,
daar mochten ze ons mee straffen. Het smaakt heel
lekker en ik snap gewoonweg niet dat de Holland-
sche huisvrouwen niet op het idéé zijn gekomen om
de bessensap zoo op te dienen.
Toen liet op was, zei m'n vriend heel geestig:
..Kom. laten we nou eens kijken óf wc wat te eten
kunnen krijgen!Daar zat echter naast ironie ook
een grond van waarheid Ly. W^nt wc verlangden
naar 'n stukje vleesch, wat 'aardappelen en groenten.
Of het verlangen de vader van de gedachte was. ik
weet het niet. maar eensklaps lazen we op de spijs
kaart „Engelsk Bóf". Daar hadden we houvast aan!
Engelsk Bóf „kwam", „zag" en „overwon". Ieder
kreeg; een* lap vleesch van plus minus 3 ons met
toewijding door de keukenprinsessen aan het. oog
onttrokken door een laagje, gebakken uien; een schaal
aardappelen en een behoorlijke dosis jus.
De aardappelen waren er als in Engeland. D.w.z.
gladjanusachtig, dus niet gaar. Zc waren evenwol
puik!
Een etend mensch is doorgaans goedgestemd en
wij vooral. M'n vriend scheen een stomp mes ge
troffen te hebben. Althans hij opperde het lumineuze
denkbeeld om het „onvernietigbare" gedeelte van z'n
vleesch voor liet schuren der kleppen mee te nemen.
Hij was onbillijk; hij had zich op het mes maar niet
op het vleesch moeten wreken.
Aldus een wijle in gastronomische wellust gebaad,
en de, schade ter huffette vereffend hebbende, maak
ten we ons op voor een eerste rondwandeling door
Kopenhagen.
Wc sjouwden wat rond.
Mr. Federow II?
Op een gegeven oogenblik zien we in een zijstraat
een aardige motor met zijspan staan. We stappen er
op af en watertanden er van. De eigenaar komt uit
een winkel en spreekt ons vriendelijk toe. We ant
woorden in 't Engelsch dat we geen Deensch ver
staan Dat treft: hij spreekt ook Engelsch. Deen van
geboorte, van Zweedsche afkomst, is hij in Zuid-
Amcrika geweest en spreekt vlot Engelsch.
FEUILLETON.
Humoristische roman van
JOH BRANDT.
10.
Nog nooit hadden zijn hersens zoo snel gewerkt als
op dit oogenblik. Er waren slechts twee mogelijkhe
den: of de man had de pas gevonden en dan bevestig
de dat zijn vermoeden dat Rolf zelfmoord had gepleegd,
of het document was door een of andere misdaad in
het bezit gekomen van dezen kerel en dan ja, dan
was het eigenlijk Kestenberg's plicht van een en ander
direct aangifte te doen bij de politie. Maar hij was noch
detective, noch officier van justitie; hij had geen zin
zich in een andermans zaken te mengen. Het eenige,
wat hem interesseerde, was zijn geld. De weg om dat
te bereiken lag nu voor hem open.
Met een korte hoofdknik gaf hij de pas terug, terwijl
hij met de andere hand in zijn zak tastte.
Emil stak instinctief beide handen omhoog.
Kestenberg kon een glimlach van voldoening niet
verbergen, doch hij deed, alsof hij niets bemerkt had.
Langzaam haalde hij zijn portefeuille te voorschijn,
waaruit hij een opgevouwen stuk papier opdiepte, ter
wijl Emil beschaamd zijn armen weer liet zakken.
„Neemt u mij niet kwalijk, meneer de graaf", begon
Kestenberg. thans volkomen rustig, „het is natuurlijk
zeer goed mogelijk, dat ik mij vergis ik begin het
zelfs sterk te gelooven. hoe meer ik u aanzie. Om me
echter geheel te overtuigen is het slechts noodig, dat
u de handteekening uw handteekening, welke u op
dit papier ziet, ook hieronder plaatst."
Met deze woorden overhandigde hij Emil een blan
co kwitantie met het hoofd van de Rentenbank.
Deze behoefde slechts één blik op zijn bezoeker te
werpen om hem volkomen te begrijpen.
„Ik zal zoo vrij zijn over een uurtje terug te komen,
Het Christiaanslot te Kopenhagen, één der Koninklijke paleizen. De toren is ruim 105 M. hoog.
We vertellen waar we vandaan komen en wat wc
doen en geen drie minuten later zit ik in de zij
span en m'n vriend op de duo. We toeren een half
uurtje door Kopenhagen en onderwijl vernemen we
een heele boel van hem.
Van alles speelde door m'n brein. Ik dacht eerst
aan J. K. Brederode, toen ik in de zijspan zat; toen
aan Mr. Fedorow, de brave Rus. die ons zoo reus
achtig heeft geholpen in Londen. Zou meneer
Jönsson? Nee, dat zou te mooi wezen om waar te
zijn. Inderdaad kwam er na een uurtje rondrijden
en wat boodschappen doen, een eind aan. We na
men afscheid en beloofden hem een kaartje te sturen.
't Begin was voorwaar niet slecht!
In het kort haddon we bovendien een reeks wen
ken gekregen, wat we vooral moesten zien en waar
heen we moesten gaan.
Kopefihagen heeft 800 000 inwoners. Maar toch
maakt, het geen overweldigenden indruk. De afstan
den in het centrum zijn niet groot en dat was een
reuze meevaller ten opzichte van Londen, waar je
zulke geweldige stukken moest loopen. Het lijkt me
toe dat het er ook niet eens zoo druk is als bij ons
bijv. in Amsterdam en Rotterdam. Er zijn veel fiet
sen. Een gidsje sprak van ruim 300.000 in de stad
zelf. De havens kunnen voor een Hollander geen ver
bazing wekken. Geweldig transito-vervoer is er niet,
Kopenhagen heet de sleutel van de Sont. Dat is
begrijpbaar, want daar ter plaatse is de Sont maar
20 K..M. breed. En voor jde haven van Kopenhagen
liggen een aantal kleine in forten omgetooverde ei
landjes, die de doortocht nagenoeg geheel kunnen be
letten. We konden ons dan oók best voorstellen dat
Keizer Wilhelm in zijn streven naar de wereldheer
schappij in de eerste tien jaar van deze eeïhv de po
sitie van Kopenhagen als een doorn in het oog be
schouwde en het doorgraven van Sleeswijk-Holstein
decreteerde!
Ik zei al: Kopenhagen valt wat afstanden betreft
erg mee. Zoodoende hadden we mede door middel
van meneer .Tönsson's zijspan de „bezienswaardighe
den" vrij vlug gezien.
Het viel ons op'dat er aan modernen huizenbouw
lang zooveel niet wordt gedaan als bij ons. Men heeft
zijn begrippen te dien opzichte nog lang niet op het
zelfde peil als in Holland. Ik sprak laatst een Austra
lisch architect, die na alle producten van moderne
bouwkunst in Nederland gezien te hebben tot deze
conclusie kwam: ..het beste werk en het lichte::
voorbeeld van jullie groote architecten heeft het ge
middelde meegevoerd."
Huizenblokken die modern heetten, villatjes in de
buitenwijken, die door de eigenaars het laatste van
het laatste worden genoemd, konden slechts onze
matige belangstelling wegdragen.
Als ik me goed herinner, heb ik maar één keer
geen weerstand kunnen bieden om aan den huizen
bouw in Denemarken .geen negatieven te verknoeien.
Dat gebeurde, toen we voor 'n tijdclijken vleugel van
een groot warenhuis stonden. Of oen Deen de hand
in het staal-en-glas geval heeft gehad, betwijfel ik.
Kopenhagen is zeer rijk aan torens. Er zijn er van
zeer uiteenloopend uiterlijk. De meesten zijn op hun
spits met een of ander koperhoudend verfje bewerkt,
want. allerwege glinsterde ons tenminste dat bekende
groene kleurtje tegen. Eén toren .:agen we met een
meneer de graaf", zei Kestenberg, min of meer iro
nisch. En met een lichte buiging verliet hij het vertrek,
Emil met de kwitantie alleen latend.
Toen hij na een uur terugkeerde, speelde alles zich
met de grootste welwillendheid van weerszijden af. Kes
tenberg hielp meneer den graaf met honderd mark al
lerwelwillendst uit een tijdelijke geldverlegenheid en
reikte zijn geachten cliënt vriendschappelijk de hand
ten afscheid.
Emil hield die hand vast en gaf zijn bezoeker een
knipoogje. „Vertelt u mij eens meneer meneer
hij liet een kinderlijk goedmoedig lachje hooren, ..nu
ben ik waarlijk uw naam vergeten. Maar wij hebben
elkaar toch ook in zoo lang niet gezien..."
„Kestenberg, nog altijd Kestenberg, Dat weet u im
mers wel!"
„Ach ja. natuurlijk! Nu herinner ik het me weer. Dus,
m'n waarde Kestenberg, wat ik zeggen wilde als het
u misschien interesseert op welke manier..." Hij wierp
een vertrouwelijken blik op de nog steeds op den tafel
liggende pas.
Maar Kestenberg hief afwerend de hand op. Waarom
zou hij zich gelasten met een bekentenis, waardoor hij
vandaag of morgen in moeilijkheden zou kunnen gera
ken.
„Ik ben zeer vereerd met het vertrouwen, dat u in mij
stelt, meneer de graaf", zeide hij. „maar ik ben een
zeer bescheiden mensch en dring me niet graag in
een andermans zaken,"
Emil vergezelde zijn gast tot aan diens auto. Daar
scheidden beiden corams publico als de beste vrien
den.
vn.
Miss Mabel Wilkins trad de eetkamer van de door
haar voor onbepaalden tijd gehuurde villa binnen en
zette zich aan de ontbijttafel, waar Mrs. Carolint Twee-
dy reeds bad plaats genomen.
„Heb je goed geslapen, Caroline?"
De aangesprokene vertrok ontstemd den mond en
zette een beleedigend gezicht, daarbij het antwoord
schuldig blijvend.
Mabel lachte. „Ik zou maar wat Valerian nemen,
Caroline. Op jouw leeftijd zijn dergelijke toestanden be
paald bedenkelijk."
„Mabel!" De verontwaardigde toon, waarop dit gezegd
spiraal-vormige omloop, die als wijlen de toren van
Babel de lucht in stak.
Des avonds zijn we Kopenhagen nog even ingegaan
om een graantje mee te pikken van het „nachtle
ven", voor zoover dat van de straat af en tusschen
8 en 10 des avonds kan worden bedreven. Nou dat
viel mee. Hoewel niet zoo intens en zoo rijk van op
zet, maakt de groote hoofdstraat van Radhuspladsen
naar 't Westen een boulevard-achtigen indruk, bijv.
als Brussel of Düsseldorf. Eigenaardig dat wij dat in
Nederland niet kennen.
Aan deze boulevard liggen de groote amusements
gebouwen, ik nag wel zeggen paleizen. Te beginnen
met natuurlijk „Tivoli". Wie niet in Tivoli is geweest
is niet in Kopenhagen geweest;, het is een groote
plus minus 20 H.A. beslaande kermis, die het heele
jaar doorgaat. Op sprookjesachtige wijze is alles ie-
deren avond verlicht; kunstmatige watervallen, fel
beschenen door zoeklichten, donderen naar beneden,
een bosch van fonteinen sproeit haar water over de
vijvers uit en het is al weer een overdadige verlich
ting die dit alle luister bij zet. Er staan kermispa-
leizen als Costersche Moskeeën zoo groot en alle ran
den en torens zijn door duizenden lampjes verlicht.
Hier zwerft geheel uitgaand Kopenhagen. Er zijn
gelegenheden voor de elite en voor jan-en-al leman.
Zoo ziet men 's avonds een rij van dure wagens kond
dóen van dc aanwezigheid van de „upper ten" en de
ononderbroken stroom van trams en voetgangers dat
burgerlijk Kopenhagen er ook zijn vreugde zoekt.
Wc-hebben ons er uit den aard der zaak. tot kijken
beperkt, hoe ook bijv. de groote aan de kanten open
daneing Joktej'Om kort'te gaan. ik zou er best e.ens
ëen avondje willen doorbrengen met wat vrienden.
Jammer dat het niet vlak naast de deur is.
Aan weerszijden van den grooten ingang van Ti
voli rijzen de majestueuze restaurants „Wivex" en
„Industrie" op.
En tegenover het groote „National Scala" een com
binatie van café-restaurant, schouwburg en dancing,
waar tijdens ons verblijf te Kopenhagen de ook in
Holland bekende „Weintraub Syncopaters"' triomfen
vierden
Op de Jeugd-Herbergzaal hebben we nog een inte
ressanten opsnij-wedstrijd gevolgd tusschen twee we
reldreizigers. Geen ansichtkaartverkoopers, die nooit
verder dan even over dc landsgrenzen komen, neen,
twee doorgewinterde hoeren van in de dertig, wier
beroep wereldreizen was.
De een had het niet zoo erg meegemaakt, of de
ander wist nog sterkere staaltjes te vertellen.
Zoo had dc een eens nioeten vluchten voor de kro
kodillen; de ander evenwel had een paar dagen en
nachten achtereen op do buffers van een trein door
gebracht om zoo te vluchten voor een Chineesch ie-
ger, dat een landstreek tusschen Peking n Nanking
aan het plunderen was.
Je eigen ervarinkjes zonken daarbij in het niet.
Je- meent een heele Piet te zijn, dat je in Londen,
Parijs, Brussel, Dusseldorf en Kopenhagen bent ge
weest, maar als je dan verhalen hoort van menschen
die van een vaste maandelijksche toelage met hun
fiets al zoo'n jaar of vijftien de heele wereld door
trekken, overal meeleven, luisteren en kijken en le
zen. dan voel je je heel kiein. Maar sterk zwelt het
verlangen in je op om dat ook te doen, om ook de
werd en het ontstelde gezicht van de spreekster waren
werkelijk vermakelijk.
„Neem me niet kwalijk, dat mijn vermoeden onjuist
was, Caroline", zei Mabel met een schuldbewustheid,
die overdreven leek, „maar aangezien alle vrouwelijke
wezens hier in huis sinds het verschijnen van den
nieuwen chauffeur..."
„Het is heelemaal niet aardig om je over mij vrooiyk
te maken, Mabel". Caroline hapte naar lucht. „Je weet
heel goed, dat ik niet ziek ben en allerminst... oh, ik
vind het eenvoudig afschuwelijk van je!"
Mabel boog zich over de tafel heen, nam haar hand
en streelde die kalmeerend.
„Het lag niet in m'n bedoeling je te krenken, Caro
line, Ik vind het alleen niet prettig, dat je den heelen
dag met zoo'n zuur gezicht rondloopt en daardoor mijn
goede stemming bederft. Vertel me dus eens wat er
eigenlijk aan scheelt!"
Mrs. Tweedy dacht een oogenblik na. Toen begon
zij aarzelend:
„Ik ben met je van Amerika naar hier gekomen, om
dat ik dacht... dat je me noodig zou hebben. Net als
daar."
„Maar ik heb je toch ook noodig, Caroline. Jij bent
tenslotte toch de eenige..."
„...Die zich alles van jou laat welgevallen," viel Mrs.
Tweedy haar in de rede. „Jij sleept me maar hier in
die eenzaamheid..."
Nu moest Mabel toch werkelijk lachen. „Vind je het
hier in deze villa dan niet gezelliger dan in dat akelige
hotel, waar we ons nooit thuis voelden en steeds hon
derden menschen om ons heen liepen?"
„Maar daar waren tenminste menschen bij, die een
behoorlijke taal konden spreken. Hier verstaat geen
mensch wat ik zeg. Vroeger heb je je tenminste nog om
me bekommerd; toen deed je geen stap zonder mij. Te
genwoordig ben ik steeds alleen. Ik ga dood van ver
veling."
„Waarom blijf je dan thuis, als je zin hebt om uit te
gaan? Als je wilt, kun je toch steeds met me meegaan.
Je wilt alleen maar niet!"
„Wat wil ik niet?" viel Caroline, nu werkelijk boos,
uit. „Niet meegaan, nee! Denk je, dat ik zin heb m'n
leven in. de waagschaal te stellen? Die kerel, die Josef,
rijdt immers als een idioot! Dank je wel! Ik blijf lie
ver gezond."
„Hij mag dan hard rijden," protesteerde Mabel en in
wereld.in te trekken en te luisteren met de ooren
die je hebt en te kijken met de oogen die er in Je
hoofd staan.
En zoo kan het komen dat m'n polsslag versnelt
als ik Zaterdags Brederode met z'n viercylindcr volg
of hoor over jongemannen als Jo Sies'ing van Wes-
terland, die op z'n eentje door Italië tippelt cn me
nigeen zal mij al hebben hooren zuchten: „.garandeer
mij 10 gulden per week en ik smeer hem!"'
Of het alleen maar een „Sturm und Drang"-af-
wijking is die mij bezilt, ik weet het niet. maar ik
werp de vraag naar voren of je als toekomstig lid
van dc maatschappij niet bruikbaarder zou zijn als
je van je 18e, tot je 23e jaar op boven omschreven
wijze de wereld in gaat, als in het geval dat je na
vijf jaar college-trappen de aan overcompleet aan in?
tellectueelen laboreerende markt betreedt. Een com
binatie van deze zienswijze lijkt me ideaal.
Maar, om niet verder af tc dwalen, het onderwijs
in Denemarken staat heel hoog.
Daar was in 1930 al een leerplichtwet en de anal-
phabeten menschen die lezen noch schrijven kun
nen zijn dan ook vrijwel alleen dc geestelijk on-
volwaardigen.
Een instelling die we in Holland m dezen vorm
missen is de „höjskolc".
Men treft die aan in elke behoorlijke plaats op het
platteland. Des winters is het een gewone landbouvv-
winterschool, maar niet zoodra zijn do boerenzoons
over het land verstoven die scholen zijn intern
of de boefendochters nemen de plaatsen in en des
zomers is het zelfde gebouw een landbouwhuishoud-
school. 't Lijkt wel heel praktisch. Behaive speciaal
dc landbouw en bet huishouden betreffende vakken
wordt er ook onderwijs in algemeencn zin gegeven,
zooals talen en boekhouden.
De hoogescholen zijn allen te Kopenhagen.
HENK JONKER Hz.
Wordt vervolgd.
De laatste zomerdagen gaan,
De grauwe nevens zwieren,
Om over 't landschap, wijd en zijd.
De komst van Herfst te vieren.
De grijze luchten trekken voort,
En houden 't licht geborgen
Van horizon tot horizon,
In menig valen morgen.
De eerste blaren dwarrTen neer,
De wind ruiseht door de boomen,
En maakt met kil gebaar een eind
Aan onze zomerdroomen.
De late bloemen wachten reeds
Het einde van hun dagen,
En buigen stil deemoedig 't hoofd
Bij d' eerste regenvlagen.
En als de najaarszonneschijn
Ons nog eens komt verrassen,
Met goud* op elke boomengroep,
En zilver langs de plassen,
Dan zoeken we nog eens het licht,,
Als wonderlijk gebeuren,
Dan zeggen we een laatst vaarwel
Aan 't spel van lijn en kleuren!
Er is zooveel, wat afscheid neemt,
Voor lange, lange maanden,
Zooveel, wat is voorbijgegaan,
Dat we standvastig waanden.
We voelen weer de tijd'lijkheid
Der schoonste aardsche dingen,
En bergen zwijgend in ons hart
Wat zon-herinneringen!
Wel hem, die in den zomertijd
De schoonheid mocht doorleven,
Hem is ook in den wintertijd
Veel lichtends bijgebleven.
Daar is iets in zijn hart bewaard,
Dat. sterkend door blijft groeien,
Tot straks een stralend lentefeest
Het al doet openbloeien!
(Nadruk verboden.)
September 1933.
KROES.
haar stem lag nauw verholen geestdrift, „gevaarlijk
rijdt hij in ieder geval niet, Hij is buitengewoon zeker
van ziin zaak. Sinds ik hem heb. weet ik eerst, wat
autorijden is. Dat begrijp jij niet. Caroline. Jammer!"
Mrs. Tweedy kreeg geen gelegenheid haar bedenkin
gen nader toe te lichten, want op dit oogenblik werd
er geklopt, het was Mabel's kamenier.
„De ohauffeur is er."
Mabel verzocht hem binnen te laten, tot groote woe
de van Caroline, wie deze storing van hun gesprek al
lerminst welkom soheen.
De kamenier hield de deur voor Rolf open. Toen hij
aan haar voorbij ging, wierp zij hem een smachtenden
blik toe. Hij bemerkte het echter niet, bleef bij de deur
staan en groette beleefd. Zonder een vraag van een der
beide dames af te wachten, zei hij:
„Ik heb de fout al gevonden Miss. Het was maar een
kleinigheid aan de carburateur."
Hij zei het op een toon van rechtmatigen trots, bijna
als een kleine jongen, die een goed rapport mee naar
huis brengt. Daarbij lette hij nauwkeurig op de uitdruk
king van Mabel's gelaat. Was zij nog boos? Zij had hem
gisteren en. naar hij meende, niet geheel ten on
rechte een flinke uitbrander gegeven.
Mabel scheen dit incident echter reeds lang te heb
ben vergeten. Zij lachte hem waardeerend toe.
„Dat was gauw", zei zij tevreden. „Ik was a.1 bang,
dat we vandaag niet zouden kunnen rijden". Daarop
wendde zij zich tot Mrs. Tweedy.
„Zie ge wel, Caroline, dat onze chauffeur ook tech
nisch goed op de hoogte is?"
Rolf beet zich op de lippen en een donkere blos
kleurde zijn gelaat. Hoewel zij zoo zeker niet bedoeld
waren, troffen hem deze woorden als een beleediging.
Hij was haar chauffeur en als zoodanig werd hy ge
waardeerd. Maar meer behoefde hij niet te verwachten.
Het gevoel slecht3 als een minderwaardig lid van het
personeel te worden beschouwd, deed hem pijn.
Mabel wierp een blik op de pendule. „Tien over tien,
klopt dat?"
Rolf keek op zijn armbandhorloge, dat hij als behoo-
rende tot ziin uitrusting, van haar gekregen had en
knikte bevestigend.
„Precies!" zei hij. Om zijn mond lag een harde trek.
Hij kon zijn slechte stemming niet verbergen. Stram in
de houding stond hij bij de deur.
Mabel ergerde zich. Zijn humeurigheid werd steeds