DE TRAM GAAT WEG!
Woensdag 11 October 1933.
SCHAGER COURANT.
Tweede blad. No. 9362
Tramdienst Schagen—Warmenhuizen
opgeheven.
DE LAATSTE RIT.
„De Wereld van Boven".
HET stond er zoo heel gewoontjes, zoo dood-
nuchter tusschen de andere berichten op
een binnenpagina: „Het gedeelte Warraen-
huizen-Schagen van den tramdienst Scha-
gen-Alkmaar 8 Oct. a.s. opgeheven." Zoo luidde het
bovenschrift. En het stond niet opvallend, niet vet
gedrukt, niet alarmeerend. Neen, 't was een heel ge
woon opschrift, evenals alle andere opschriften. Dan
volgde er een kort berichtje over een vergadering,
over aandeelhouders, zóóveel stemmen vóór, zooveel
tegen. En dan was er al weer een ander bericht van
de installatie van een burgemeester, van een vecht
partijtje, een reis van een of andere filmster of van
een heidebrandje. ITet stond er zoo onopvallend, dat
imen er nauwelijks aandacht aan schonk. „De tram
gaat 8 October ook weg, hè". „Ja, och jateeken
des tijds hè... ja... Zeg hoe zit dat ook weer met
die tweede zesdaagsche in Amsterdam; wordt
die....'" Met een soortgelijke belangstelling zal on-
ongeveer de tijding door velen zijn opgenomen.
En toch, hoe weinig aandacht over het algemeen
aan dit bericht zal zijn besteed, bij mij veroorzaakte
het lezen er van een kleine schok. „Wat was dat?
De tram weg? Jawel dacr stond het. 8 October al. Ja.
Weliswaar niet heelemaal. Een gedeelte maar. Doch
dit, gedeelte was voor mij toch niet 't minst belang
rijk, of liever niet het meest belangrijk geweest.
De tram, zonder dit laatste gedeelte, was de tram
niet' meer.
Eii ik liét de krant zakken en bleef zitten pein
zen. Daar ging dus de tram. Och ja. we wisten het
allemaal, ik niet het minst. Het kon niet. Er moest
een eind aan komen. Maar het hing nog steeds, en
3e dacht er niet aan. Maar dit was toch onherroe
pelijk het laatste oordeel. Nu hielp er niets meer
aan. De tram zou verdwijnen. Mijn tram, waarmee
ik in m'n schooljaren naar Alkmaar was gereisd.
Onze tram, waarmee wij scholieren dag in, dag uit
naar de stad togen, naar Ambachtsschool, en Han
delsschool, naar huishoudschool en U.L.O., naar
Gymnasium en H.B.S. Daar ging de tram, die ons
lederen morgen trouw naar al die „kennisbronnen"
had getransporteerd en 's avonds even feilloos weer
had teruggebracht naar de dorpen en gehuchten en
de eenzame boerderijen in het land.
Hoeveel keer zullen we die reis gemaakt hebben?
Hoeveel uren zullen we versleten hebben in de oude
vertrouwde wagens? Hoeveel urenOch we zul
len ze niet tellen. Want onze tram was niet snel. Zij
keek niet op een kwartiertje. En iederen dag een
kwartiertje meer of minder, niet waar, maakt in een
jaar zooveel uren Neen, we zullen ze niet tellen,
waht. de' uren in de tram waren zooveel anders als tijd
doorgebracht m eenig ander vervoermiddel.
Je merkte in de tram niet, dat je „onderweg" was.
En bij een ander vervoermiddel merk je dat wel. Je'
merkt dat je reist, dat is, je moet je verschillende
dingen laten welgevallen, je moet ongemakken voor
lief nemen. Hoe zal ik het zeggen? Je ondergaat het
reizen. Je bent blij als je op de plaats van bestem
ming bent. Als je weer eens je knieën kunt strek
ken.
Maar hij de tram? Niets daarvan. Je stapte in en
je was meteen thuis. Je stapte niet in met de be
doeling: „Nu wil ik met dit vervoermiddel daar en
daar heen, en over zóóveel kwartier ben ik er." Neen,
je was in de tram zooals je dagelijks op zooveel
plaatsen was. op school, 's middags in een lunch
room, of op de vest, of thuis in de huiskamer, of in
den tuin. En nu, nu was je in de tram. Heel een
voudig. En na eenigen tijd stapte je uit en dan was
5e nèt op de plaats van besteraming. Je stapte niet
uit met de gedachte; „Nou moet ik maken dat ik er
uit kom, anders gaat ie verder", of „Ziezoo, blij dat
ik er ben." Weineen, je verliet de tram, omdat dat nu
eenmaal zoo je gewoonte was. Bij die vorige halte
waren „die en die" uitgestapt, en nu was het mooi
genoeg, nu ging jij er uit. En dan wès je er pre
cies, daar mankeerde nooit iets aan.
't Was in de tram zooveel anders. Je was er zoo
héélemaal thuis. Je kende ieder hoekje en gaatje.
Jawel, je had niet steeds dezelfde wagen, Maar Je
kende ze allemaal wel zoowat en wist precies waar
en hoe je in iederen wagen het best zat. Je gaf ze
zelfs namen. Dèt was die oude kaalgetrapte; en dèt
was de kinderenwagen met vier coupé's; en dat wa?
die kleverige, pas gelakte, die maar nooit wilde dro
gen. Dat was die met de breede ramen en dat was
hoe kwam je bij den naam dat was de „bille-
wagen" met zoo'n lange bank over de geheele
lengte. Heel enkel, was er een vreemde eend in de
bijt, hetgeen je al van verre opmerkte. Dat gaf dan
steeds aanleiding, tot vroolijkheid en allerlei opmer
kingen werden gelanceerd. „He, wat voor rare bak
hebben we nou vandaag". En als 't een hééle rare
was, sprong je er met een hoera'tje in en je rende
dadelijk den geheelen hak door om hem van top
tot teen op te nemen en verschillende mogelijkheden
van „gebruik" na te gaan.
Want je zat niet steeds in de tram. Neen, je ging
als je daar nu eens lust in had, een heele wandeling
ondernemen; hier eens uit het raampje hangen, daar
eens lang uit op de bank liggen. Of je ging eens een
luchtje scheppen op het balcon. Want van mederei
zigers had je geen last. Wij jongens hadden een
eigen wagen. Vroeger was dat anders geweest. Toen
zatëh de „heeren scholieren" zoo maar tusschen het
gewone volk, habitués en dagjesmenschen in. Maar
toen was er wat voorgevallen. Eenmaal. Tweemaal.
En er was over de „heeren scholieren" geklaagd.
Zeer ten onrechte natuurlijk, maar ja, dat wisten we
wel. Die dagjesmenschen werden altijd vóórgetrokken
boven ons, „vaste klanten". Onlogisch toch.
Zoo was er dan tenslotte een aparte scholierenbak
gekomen, hetgeen achteraf beschouwd nog zoo'n
kwaaie ruil niet was. Want nu was je heelemaal
„thuis" en onder elkaar. Een eigen wagen. „Pardon
mijnheer, dit rijtuig is gereserveerd voor scholieren",
zei je aan het station tegen de enkele vreemdeling,
die zich vermat in de bak te stappen. En dat klónk....
't Was in de tram zooveel anders, zooveel béter,
zou ik willen zeggen. Als je 's morgens om zeven uur
instapte hoeveel onzer kameraden in de stad la
gen op dit uur nog rustig in Morpheus' armen?
als je 's morgens instapte, was het er rustig. Wij uit
het hooge Noorden behoorden tot de eerste klanten.
De vrienden van het vorige stationnetje keken hun
huiswerk na en dat. voorbeeld werd als regel spoe
dig gevolgd. „Eerst huiswerk, dan ontspanning", zei
den ze thuis en op school. Jawel, goed praten. Ga
maar eens zitten peezen op een zoele zomeravond.
Probeer maar eens een repetitie Natuurkunde er in te
stompen als er ijs is. Zoo bleef er dan meestal wat
liggen van de tram. Je kon daar nog eens de puntjes
op de i's zetten. Dus heerschte 's morgens rust, welke
rust alleen even werd verstoord aan de volgende hal
te, als er weer een paar inkwamen. Doch dat merkte
Zaterdag reed het trammetje van Scha
gen op Warmenhnizen voor het laatst.
OvergTOOte belangstelling was er niet bij
dit afscheid. Hoe zon het ook anders kun
nen, waar het de laatste jaren toch al
reeds veel zoo niet alles van zijn
beteekenis had Ingeboet. Een onzer lezers
heeft dit afscheid echter geïnspireerd tot
het hierbij gaand artikel en met hem ge-
looven wij gerust, jij knus trammetje met
je speelgoedachtige voorkomen, dat ge
nog lang In onze herinnering zult blij
ven voortleven als 'n overblijfsel van
den tijd, toen wij je komst mot vrengde
hebben begroet en een groot deel van
onze omgeving uit haar isolement ver
loste.
ROEST IN VREDE.
je bijna niet. op. ,Je wist precies wie er in kwamen.
Je wist zelfs in welke volgorde zèxinstapten. Hij was
vroeg en stapte al in vóór de tram goed en wel stil
stond. En hij kwam altijd op 't nippertje. Ze kwamen
binnen en na een „móge" waren ook zij opgenomen
in de morgensche sfeer. De tram reed al weer.
Zoo langzamerhand druppelden de wagenbewoners
binnen en als je na Warmenhuizen Schoorldam en
Schoorl had gehad, was het gezin compleet, 't Was
rumoeriger nu, en van loeren kwam er niet veel meer.
Je had immers straks nog een oogenblikje in de
wachtkamer. En dan in 't middaguur ook nog. Dat
er in de wachtkamer weer andere genoegens waren
en dat je ook „tusschen de middag" genoeg afleiding
had, nou ja, dat was van later zorg.
En zoo arriveerde je dan eindelijk met de geheele
familie in Alkmaar. Meestal tegelijk met, do Egmon-
der, bijgenaamd de „klompentram", vanwege de vele
holsblokkenwandelaars die deze als regel herbergde.
Dat gaf eenige oogenblikken en gewirwar. Ieder
had haast. De jongens renden de trap op naar de
wachtkamer; de Egmonders klepperden. Het perron
liep leeg. Eenzaam bleef de tram met haar tweelings-
zuster achter.
Tot 's avonds. Dan stond ze weer trouw op haar
klanten te wachten. Boven van de brug af keek je
al op de rij zwarte wagendaken. Aan het perron
stond ze daar rustig en bedaardjes. De locomotief
pruttelde vertrouwde geluidjes. Met licht geklik ging
ergens een zuigerstangetje op en neer, een voorwerp
waar wij jongens met kennersblik naar keken, doch
waarvan we nochtans de juiste dienst niet thuis kon
den brengen. Ergens uit een leiding spoot met zacht
gesis een straaltje stoom. De machinist hing uit het
raam van zijn kluis en keek onder de klep van z'n
pet uit. Die stoker, die leuke, die zoo fijn kon fluiten
met van die voorslagen voor iedere noot, zóó: terom,
terom de stoker drentelde wat om zijn paard,
poetste wat, morrelde ergens aan. En in de wagens
heerschte vroolijkheid en bedrijvigheid, 't Was of de
ploeg levendiger was dan in den vroegen morgen.
De gesprekken waren luidruchtiger en heel achterin
waren zelfs een paar „kameraden" handgemeen,
Eindelijk als allen binnen waren, ook de laatko
mers, die nooit hard liepen om hun reputatie op
te houden als allen er waren, klonk het fluitje èh.
langzaam zette de tram aan. Er voer een siddering
door de wagens. Je merkte dat de spieren zich span
den. En tenslotte gingen we.
Alle koppen uit de raampjes. „Binnen de ramen
blijven". Goeie morgen, waar waren die ramen voor;
om er uit te hangen of niet? Neen, wij hingen uit
de raampjes. En dat kón, want je wist precies, waar
het raadzaam was je hoofd wat terug te trekken, wil
de je althans niet. de slurf van een voedingpomp te
gen het gezicht krijgen. En 't was bovendien maar
niet prettig om zoo uit te kijken naar honderd en één
dingen op het land, langs het kanaal of op den weg.
Naar den weg vooral, als er een stuntelig Fordje
langs reed, dat het niet van onze Flying Dutchman
kon winnen. Dan volgde er altijd een honend:
„huhuhu
Uit. het raampje hangend bekwam je heelemaal
van alle „emoties" naar het tikken op de rails
Riktiktik, riktiktik Een, twee, drie; een twee,
drie. De tram sloeg altijd in driekwartsmaat. Heel
anders b.v. als de sneltrein; dat was 4 kwarts of acht
achtste. Dit was zuiver walterapo. Riktiktik; een,
twee. drie Hup, twee, drie.
't Was op zoo'n moment dat me ineens een plaatje
voor den geest kwam. Een belachelijk prentje, dat ik
vroeger ergens moegt hebben gezien. Er stond een
oude kol pp met een bril op het zwaar berimpelde
voorhoofd. Aan den éénen arm had ze een ouder-
wetsch spoormandje met twee .kleppen, en. een, lange
parapluie. Met de andere hand tilde- ze coquet haar
wijde rokken wat op, zoodat even haar beenen zicht
baar werden, haar magere beenén met paling in de
kousen, waarmee ze een kluchtig danspasje uitvoerde.
Een idioot plaatje. Hoe kwam ik aan dat beeld. Ge
combineerd met de walsende tram, was de vondst
Het afscheid op het station te Warmenhuizen.
niet onaardig. Rikketik, een, twee, drie; hup,
twee, drie.
Ja, zoo 's avonds was het rumoeriger in de tram en
dan had de conducteur vaak heel wat tact en men-
schenkennis noodig om het zaakje in toom te houden.
Het lukte den een dan ook beter als den ander. Er
waren er, die b.v. geweldig opstoven als de vloer be
zaaid lag met „sousiesdoppe" (7 cent pei pond). Het
was drukkend stil in den wagen bij zoo'n uitbrander.
Want de conducteur kon je abonnement afnemen en
dan mocht je loopen. Zocvdra had hij echter de deur
weer achter zich toe of het lieve leven brak opnieuw
los. Een ander kwam in zoo'n geval met een ver
wonderd gezicht binnen en zei enkel: „Nö, nó, je
zouwe d'r gauw niet meer deur kenne van alle
doppe. Nou, jullie zorrege wel dat ze weg komme
vóór Schoorl hè. Als de chef het ziet En dan
kw&men ze weg.
Zoo'n conducteur was toch een belangrijk onderdeel
van de tram en onafscheidelijk er mee verbonden.
Een tram zonder conducteur was eenvoudig niet
dènkbaar. En we hadden ze in alle soorten, die con
ducteurs. Je had die jolige, levendige en die dikke,
tragere; die lange, magere en die kleine met de „zee-
beenen". Je had die stipte, correcte en die beschamend
vaderlijke; die glasharde en nog veel meer andere
typen.
En al die conducteurs zorgden op hun manier voor
ons, sprongen op hun manier om met dat lastige
stelletje uit den „scholierwagen".
Neen, 't was in de tram anders dan in eenig an
der vervoermiddel. Anders, véél anders. Eri hij, die
wil meespreken over de tram moet haar meege-:
maakt hebben, zooals wij haar meemaakten. Hij moet
als wij jaren, dag in dag uit, zijn meegereisd. Dan
zal hij de tram kennen in al ha^r hoedanigheden en
onder alle omstandigheden. Hij zal haar kennen,
zooals ze was op de humoristische momenten. Als
b.v. de pet van den machinist afwaaide en locomo
tief met gevolg eenvoudig maar een paar honderd
meter terugstoomde, opdat de conducteur, die al aan
den achtersten wagen hengelde, het verloren heilig
dom kon bemachtigen. Of als er b.v. een troep
schapen op de rails liep en de locomotief er luid gil
lende achteraan sukkelde.
En hij zal de tram gezien hebben zooals ze daar
op een regenachtigen avond druilerig aan het per
ron kon staan, de locomotief een beetje ineen gedo
ken en met groote droevige oogen, zóó melancho
lisch, dat men wel dadelijk er op toe zou willen loo
pen en het beestje op den nek kloppen: „Ouwe jon
gen, ouwe beste jongen". Maar hij zal de tram ook
gezien hebben op een vroolijken winderigen voor
jaarsdag. Dan was ze één en ai kracht en bedrijvig
heid en uitdagend klonk haar gefluit.
En hij zal dan tevens he tlandschap kennen, zoo
als dat alléén uit de tram was te zien. Het vlakke
land zooals het daar lag in al zijn wijdheid en
grootschheid onder de torenende blanke wolkge
vaarten in het voorjaar, onder de donkez'e, jach
tende luchten van onstuimige najaarsdagen. Het
vlakke land met de frissche, krachtige koolvelden en
met de wuivende, roodbruine graslanden voor den
hooitijd. H!j zal kennen de blijde, stralende ochten
den en de droomerig stille avonden boven ons eenig
Hollandsche landschap.
„De tram gaat weg". Het stond er zoo simpel tus
schen de overige berichten op een binnenpagina. 8
October wordt de tram opgeheven. In de eerste da
gen van October heeft ze haar laatste gangen ge
maakt door de lage landen voorbij Warmenhuizen en
langs den beboschten Ruigeweg.
October... 't Kon zoo genoegelijk zijn in de tram
omstreeks dezen tijd. 't Is avond. Half zeven. War-«
menhuizen. Een heel stel druktemakers is juist uit
gestapt. We blijven met enkelen over. 't Is stil in
den wagen, die daar net nog vol was van gelach en
gejoel. Je hóórt nu de stilte. Alleen het blazen van
den wind door een ventilator en het tikken van een
kettinkje dat buiten hangt te slingeren. De lampen
zijn aangestoken en het is nu of de avond donkerder
is buiten. Op het perron klinkt eenig geroep. We ver
trekken. Door de lage verlaten bouwlanden rijdt de
tram in den vallenden herfstavond. Vreemd tusschen
de donkere akkers lichten de slooten op. Ze weer
kaatsen het laatste hemellicht aan den horizon.
Zwart teekenen de duinen hiertegen hun silhouetten
af. 't Is roezemoezig buiten. Bewolkt. Daar net heeft
het even geregend. Op de ramen glinsteren nog enkele
droppels tegen de donkere lucht. Maar binnen in de
lampeschijn is het knus. We praten wat, lezen wat,
of staren in gedachten in den zwarten avond. Krab
bendam. De tram doet haar plicht... Stopt... Nie
mand Even de silhouet van den conducteur op
het perronnetje. We gaan weer.
En als eindelijk de tram langs de boomen en strui
ken van den Ruigeweg rijdt, is het volkomen don
ker buiten. Vluchtige schaduwen glijden langs,
't Wordt m'n tijd. Ik heb m'n boeltje bij elkaar ge
pakt. Jas aan? Nee, maar niet. 't Is nog droog. „Ta-
béeM'n groet wordt beantwoord. Op het per
ronnetje: de post, de juffrouw van het loket en nog
eenige menschen. De conducteur is in den goede^
renwagen bezig. Er moeten een paar manden uit. Ik
loop door.
Toch, voor ik bij den overweg ben is ook de tram-
al daar. Ze heeft haast. Wt zijn wat laat. Groot lijkt
nu die zwarte schaduw met de gloeiende oogen. Er
zitten nog maar enkele passagiers voor de lichte
ruitjes. Een paar raampjes zijn donker. Daar is een
kousje stuk van een lamp. 't Gaat langzaam nog.
De locomotigf belt. Zwaar bommen de wielen op het
brugje. Dan komt de gang er in en langs den ruigèn
donkeren weg rijdt weer de tram.
De tramEr was een dag, en die ligt nog niet
zoo héél ver terug, al hebben wij jongeren die niet
meegemaakt. Er was een dag dat de tram met
vreugde werd ontvangen, 't Was feestelijk op de dor
pen. De vlag klapte haar kleuren in den wind. De
tram zou vandaag rijden. En de ijverige ingezetenen
de vóórvechters voor den aanleg hoeveel moeite
en energie was noodig geweest, hoeveel slapeloos
nachten had het gekost? deze ijverige strijders,
voor de belangen van streek en dorp voelden hun
hart sneller slaan, toen ze daar de tram zagen rij
den. Toen ze hun Tram zagen rijden.
Nu rijdt daar langs den eenzamen donkeren weg
de tram. De groote schaduw van daar net wordt
kleiner en kleiner. Even nog klinkt het tikken van
de wielen door, even nog licht een vonk op, die uit
de locomotief tusschen de rails tuimelt. Dan 'gaat
alle geluid verloren in het ruischen van den killigen
najaarswind, aoor de kale takken en is de tram
verdwenen in de steeds groeiende duisternis weg
in de raadselachtige zwartheid weg in die som
bere triestheid van den onstuimigen herfstavond..*
weg... weg...
„Mariene", de bekende chimpansé in den dierentuin te
Bristol is direct een en al liefde voor het vreemde
apenkind, dat men aan haar heeft toevertrouwd.
Naast de vele interessante uitgaven, die de N.V. Tsu
baksfabriek, Koffiebranderijen en Theehandel van
Douwe Egberts de jaren door reeds het licht heeft doen.
zien, is er dit jaar weer een nieuwe aan toegevoegd,
en wel één, die zoo noodig nog beter verzorgd is dan al
zijn voorgangers.
Het keurige boek, met talrijke schitterende foto's
versierd, draagt den titel: „De Wereld van Boven" en
handelt over het vliegwezen, een onderwerp dus, waar
zoowel jong .als oud geweldig veel belang in stellen.
En wanneer dan de tekst geschreven is door den.
schrijver A. Viruly, die zelf piloot bij de KJL.M. is, dan
kan men zich indenken, dat dit boek al bijzonder inte
ressant en leerzaam is.
Hoe men dit boek in zijn bezit kan krijgen? Welnu
dan informeer^ men maar eens één van de vele
winkels die D. E. Koffie, Thee, en Tabak verkoopea
en men zal zien hoe gemakkelijk het gaat.
In het gebied van de maharadja van. Mysore In Britsch-Indië worden regelmatig wil
de olifanten gevangen en zoo lang afgericht, tot zij aan den menschelijken wil zijn on
derworpen. Het beeld hierboven laat een wilde olifanten-moeder zien, die met behulp
van tamme soortgenooten aan de gevangenschap wordt gewend. _J__J