11(11111 duns-
Geestelijk Leven
Kijken is Koopen bij CLQECK
Eindelijk weer vereenigd
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
VERGROOTINGEN w
Zaterdag 14 October 1933.
77ste Jaargang No. 9364
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
lientiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330. INT TELEF. No 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno.
inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.'
EERSTE BLAD
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN
door Astor.
Wat de menschen vereenigt en
wat hen scheidt.
TOEN ik nog een kind was hoorde ik soms
een versje zingen, dat altijd diepen indruk
op mij maakte en mij sterk ontroerde. Ik
herinner mij. b,v.nog .heellevepdjg een bopreqbrui-,
loft, waar het gezongen werd. Ik heb 't in jaren niet
meer gehoord. Het "behoort tot de liederen, die lang
zamerhand geheel in 't vergeetboek schijnen te gera
ken. Ouderen onder'mijne lezers zulfen liét zich waar
schijnlijk nog te binnen kunnen brengen. Ik heb er
alleen de beginwoorden van onthouden. Deze zijn:
,,'k Ben mensch en ik woon bij menschen van 't zelf
de huisgezin". (Wanneer er zijn, die 'tgeheele vers
nog kennen, zullen zij mij een genoegen doen door
't mij toe te zenden).
Klaar staat mij nog voor den geest, hoe juist déze
woorden mij troffen. Ik was nog veel te jong om te
beseffen, dat in de praktijk des levens van dat „zelfde
huisgezin" niet veel terecht kwam. Maar mijn kin
derhart werd bewogen toen ik het hoorde. Misschien
dat ook de melodie van het lied daartoe medewerkte,
Hoe komt het, dat ik nu telkens aan dio woorden
moet denken?
Waarom toch zoemt die eerste zin gedurig door
mijn'hoofd?
Ik geloof dat de verklaring daarvan te vinden is
in een innerlijke reactie op de werkelijkheid, waar
in wij leven, en die zulk een gruwelijke bespotting
op deze woorden levert. Want als er iets is, wat. mij
hindert en altijd opnieuw inwendig pijn veroorzaakt,
dan is het de grenzelooze verdeeldheid onder de men
schen. En deze niet alleen, maar ook de openlijke en
verborgen vijandschap, welke daarmede gepaard gaat,
de haat, dc afgunst welke daaraan verbonden zijn.
Want de menschenwereld geeft ons en dit komt
thans wel héél sterk uiteen droevig beeld te aan
schouwen. Een beeld van wat precies het tegenover
gestelde is van een bij elkaar behoorende éénheid,
van een huisgezin. En niettemin gevoelen wij allen
in ons binnenste, dat het zoo behoorde te wezen. Im
mers: dit staat onomstootelijk voor ons vast: alle
menschen zijn in wezen aan elkaar gelijk en hebben
gelijkelijk recht op de voorziening hunner levensbe-
boetten.
Het kenmerk van een huisgezin is gelegen in die
erkenning van het gelijke recht. Ieder heeft daarin
zijn bezigheden; die in staat zijn om te werken, ver
richten hun arbeid; de kinderen.en de zieken en de
oudèn zijn vrijgesteld daarvan. Hun werktijd komt
later of is reeds voorbij. Maar alle leden van het ge
zin zitten aan één disch. Wat er is, is voor allen ge
meenschappelijk. Men leeft om zoo te zeggen uit één
beurs. Is deze beurs overvloedig gevuld, dan zullen
allen overvloed hebben. Is zij slecht voorzien, dan zal
ieders deel karig zijn. In geen enkel gezin zal 't ech
ter voorkomen, dat een -paar 't goed hebben en de
rest moet ontberen. Want men voelt zich één, in
voorspoed en in tegenspoed. Men beseft bij elkander
te behooren.
Maar hoe gansch anders is het in dc maatschappij,
welke sommigen dan nog wel met één groot gezin
willen vergelijken!
Daar is geen enkele diersoort op de aarde te vin
den, waar toestanden voorkomen als onder de men
schen.
Bij de menschen alléén schijnt 't mogelijk te wezen,
dat een deel gedoemd wordt tot ellende en ontbe
ring, terwijl een ander deel volop van het goede der
aarde kan genieten.
Ik weet niet of dieren denken, zooals menschen
kunnen denken; de dierziel is voor ons een diep ge
heim, waarin wij niet vermogen door te dringen. Ik
weet evenmin of dieren zedelijk bewustzijn hebben.
Maar verondersteld, dat zij kunnen denken, en waar
nemen en zedelijke normen kennen. Wat moet er dan
wel in hen omgaan, als zij de menschenwereld aan
schouwen?
Ik stel me voor, dat zij dan wel menigkeer den
kop zullen schudden over die medeschepselen, die
den naam dragen van „mensch". Misschien ook zul
len zij don indruk krijgen, dat heel de menschheid
niet anders is dan een verzameling dwazen. Dwazen
die heel .geduldig gebrek lijden te midden van over
vloed, die hun kennis en wetenschap aanwenden om
elkaar, ja, inderdaad elkaar, te benadeelen, te ver
nietigen. En de verbazing der dieren zal ten top stij
gen, wanneer zij daarbij bedenken, dat die wonder
lijke menschen nog spreken durven van zedelijkheid
en, nota bene, zichzelf de kroon der. schepping noe
men!
Ik kan er heusch niets aan doen, wanneer ik hier
mede een hard oordeel over de menschen uitspreek.
Als ik in rustige overpeinzing de menschen we i*eld
aanzie, dringen deze gedachten zich onweerstaanbaar
aan mij op.
Ik vind het leven, zóó als het practisch door de
menschen geleefd wordt, in één woord: onzinnig.
Wij menschen behoorden inderdaad één groot gezin
te vormen.
En nu moet gij, mijn waarde lezers, daar niet om
lachen, denkend dat Astor zich voorstelt, dat wij
als zoete broertjes en zusjes met elkaar moeten sa
menleven. Iets wat. immers onmogelijk is, omdat het
niet overeenkomt met het wezen van den mensch.
Neen, ik ben werkelijk niet zóó naïef te meenen, dat
ooit de samenleving zal gelijken op een gezin waarin
nimmer oneenigheid zal bestaan. In ieder gezin ko
men moeilijkheden voor: botsingen tusschen ouderen
en jongeren, onaangenaamheden tusschen broeders
en zusters. Zoo zullen onder dc menschen altijd wrij
vingen blijven, verschil van meening, omdat de
geesten niet gelijk gestemd en niet gelijk ontwikkeld
zijn. En dat is gelukkig, want uit die onvermijde
lijke wrijvingen worden hoogere inzichten geboren
Zij zijn de bron van geestelijken groei.
"Wanneer ik derhalve zeg dat wij, menschen, inder
daad één groot gezin behooren te vormen, dan be
doel ik daarmede dat, wij allen in het groot geheel
onzen arbeid moesten verrichten in het, bewustzijn,
dat wij tot dat groote geheel behooren, daarvan de
samenstellende deelen vormen, en dat wij allen deel
hebben aan wat door aljler arbeid gbestelijk zoowel
als stoffelijk wordt voortgebracht.
Dit is voor mij niet anders dan een eïsch-der recht
vaardigheid.
Waarom is het zoo niet? Waarom biedt ons de
wereld zulk een jammerlijk tooneel van schreiende
ongelijkheid, van verwoeden strijd, van hemeltergen
de ellende?
Omdat de gelijkheid en de gelijkberechtigdheid der
menschen niet wordt erkend.
Omdat de éénheid der menschheid stelselmatig
wordt tegengewerkt en voor die eenheid de verdeeld
heid in de plaats wordt gebracht.
Watde menschen vereenigt 'en wat hen scheidt"
heb ik boven dit artikel geschreven. Want geluk
kig is er ook iets wat hen tot elkaar brengt. Dit is
het gevoel, het onuitroeibaar gevoel van mensch, d.i.
soortgenoot te zijn. Daarvan kunnen wij nooit los
komen.
Wanneer wij iemand in nood zien, is onze eerste
aandrang om hulp te verleenen. Als een mensch
dreigt te verdrinken, vragen wij niet of het een jood
of een christen of een mohammedaan is dan
voelen wij alleen, dat er geholpen moet worden.
Als wij lezen van een ramp op verren afstand, on
der menschen van een ander ras zelfs, laat dit niet
na diepe deernis in ons te wekken. Daarin komt tot
uiting ons diepst-menschelijke bewustzijn.
Helaas, staat daar iets anders tegenover. Daar is
veel dat de menschen niet tot elkaar brengt, maar
van elkaar scheidt.
En ik wijs allereerst op de grenzen, die in den
loop der tijden gesteld zijn tusschen de verschillen
de staten en die vooral in het heden hoe langer hoe
meer een fatalen invloed uitoefenen. Wij zijn tegen-
Vwoordig getuigen van een sterker wordend nationalis
me. En velen spannen zich in om het nationaal be
wustzijn te verlevendigen en aan te wakkeren. In
Duitschland zien wij dit gebeuren op de meest-weer-
zinwekkende wijze. Daar wordt in hooge mate gespe
culeerd op minderwaardige gevoelens en de ij dolheid
gestreeld door den menschen het besef bij te brengen,
dat toch eigenlijk het echte, onvervalschte Duitsche
volk het uitverkoren volk is. En het „Deutschland
über alles" galmt over de velden en weerklinkt tus
schen de bergen. En het overstemt op bedenkelijke
wijze den innerlijken roep om algemeene solidari
teit.
Hetzelfde verschijnsel zien wij overal optreden. En
wat beteekent dit anders dan scheiding, verdeeld
heid gebracht in de menschheid?
Ik vestig de aandacht op de rassenverschillen. Zij
zijn er, ontegenzeggelijk. Maar die geschillen geven
ons niet het recht het ééne ras tegenover het andere
als minderwaardig aan te duiden.
Er zijn onderscheidingen te maken b.v. tusschen
ariërs en semieten. Welk zuiver denkend mensch
heeft echter den moed om den semiet beneden den
ariër te stellen? Voelt hij dit niet aan als ergerlijken
hoogmoed?
Is er Iets afschuwelij kers denkbaar, iets waarin
meer huichelarij schuilt dan in de bewering, dat het
blanke ras geroepen zou wezen om over de gekleurde
rassen te heerschen? Zouden die brave blanken dit
ook zeggen als uit die overheersching geen goud te
halen was?
Wij zijn dan eerst ten volle mensch, wanneer wij
alle menschen, ook de gekleurde als medemenschen
beschouwen eri behandelen. Dat is grondgedachte van
alle moraliteit: „heb uw naaste lief als uzelf" geldt.
Een oorzaak van scheiding en verdeeldheid ligt
eveneens in de verschillende godsdiensten. Wie zal
zc opsommen de vervolgingen en wreedheden, welke
op rekening van godsdienst fanatisme moeten worden
gesteld? Wie huivert niet als hij denkt aan het lugu
bere werk der inquisitie, der geloofsrechtbanken?
En toch zien wij hoe men nog altijd voortgaat de
ééne universeele redelijke en zedelijke religie, die al
ler menschen eenheid vraagt, de wereld te verscheu
ren door het opdringen van godsdiensten, die onver
draagzaamheid en verdeeldheid brengen. Zoo volko
men naar waarheid spreekt professor dr. Leo Polak
in zijn „Eenheid boven geloofsverdeeldheid" van de
splijtzwam der godsdiensten, die de kinderen reeds in
de schoolbanken scheidt naar Gereformeerd, Christe
lijk Gereformeerd en Gereformeerde gemeente, Ne-
delr. Hervormd, Roomsch-Katholiek, Luthersch,
Joodsch en Heidensch, die de kastenschande met
haar heilige Brahmanen en haar verontreinigende
paria's sanctionneert en die huwelijk en liefde bo
ven geloofsverdeeldheid verbiedt als den kanker van
het „gemengde huwelijk".
En wij zouden er om kunnen lachen als het niet
zoo in-droevig was, dat wij die verdoemelijke schei
ding tusschen menschen en menschen zien doorvoe
ren op het gebied des levens, zoodat wij tegenwoordig
Het VERTROUWDE ADRES voor A
Fotografisch Atelier
ARPAD MOLDOVAN
Nieuwe Niedorp
DAGELIJKS GEOPEND, ook Zondags
reeds roomsche en christelijke en neutrale voetbal-
vereenigingen hebben en nog zoovele andere dito-ver-
eenigingen meer. Het is natuurlijk en begrijpelijk, dat
niet alle menschen over de problemen des levens ge
lijk kunnen denken. Maar mag dit een reden zijn om
elkaar te mijden? Ik zou zeggen het tegendeel daar
van is gewenscht. Juist door de onderlinge uitwisse
ling der gedachten zal men kunnen komen tot weder
zij dsch begrijpen, waardeeren en tot samen ver
der groeien naar wijsheid en menschelijkheid.
Dit echter schijnen juist de geestelijke leidslieden,
de voorgangers der diverse kerken niet te kunnen
begrijpen. Of zou het wellicht ook mogelijk zijn, dat
zij vreezen voor het verlies van de heerschappij over
hunne kudden?
Ik zou met gemak nog vele kolommen vol kunnen
schrijven over dit onderwerp. Er is nog zooveel meer
dat de menschen vaneen scheurt.. Daar zijn econo
mische belangen, daar zijn dwaze standsverschillen,
daar zijn tallooze egoïstische, kleine motieven.
Ik ga daar nu niet op in.
Mij is het genoeg, wanneer het mij gelukt mag zijn
door het bovengenoemde de aandacht der lezers ge
vestigd te hebben op de noodzakelijkheid om zich te
bezinnen op de vraag of we niet het besef der één
heid, der menschen hebben aan te kweeken en daar
om alles wat scheiding tusschen hen brengt hebben
te overwinnen.
ASTOR.
EINDELIJK WEDER TEZAMEN. DE GEVOL
GEN VAN DE CRISIS. DE VLUCHT VOOR
DE WARMTE NAAR DEN LIBANON.
OOSTERSCHE OPVATTINGEN
EN BEGRIPPEN.
(Van onzen reizenden correspondent).
BEYROUTH, September.
EINDELIJK waren wij dan weder met ons
drieën vereenigcl: mijn Tsjechische mak
ker, ons motorrijwiel en ik. Bij mijn aan
komst te Beymouth vond ik mijn trou
wen, zwaar beproefden reisgezel in het Bagdad-
hót.el, waar we reeds vroeger meer dan twee jaar
geleden, hebben gewoond. Er was nog dezelfde
bezitter, die ons met vreugde begroette. De win
kelier, bij wien we vroeger onze sigaretten koch
ten, herkende ons dadelijk; op straat werden we
telkens door oude kennissen aangehouden en op
het paspoortenbureau der politie werden we als
goede, vaste klanten ontvangen.
Beyrouth is evenwel stiller geworden. De Pa-
lertijnsche havens zijn intusschen verbeterd en
hebben een deel van het scheepvaartverkeer tot
zich getrokken; het Fransche garnizoen is aan
zienlijk verminderd en vooral de toeristen, Ame
rikanen, Engelschen, Franschen, Egyptenaren,
ontbreken zoo goed als geheel. Ruim twee jaar
geleden was het leven in Egypte aanmerkelijk
duurder dan in Syrië en het gebied van den Li
banon, thans is het, door den val van het Engel-
sche pond, dat met het Egyptische pond is ver
bonden, andersom en de Egyptenaren, die vroe
ger 's zomers bij vele duizenden naar den Liba
non kwamen, blijven thuis.
Toen ik me de vorige maal hier bevond, was
men juist begonnen met den bouw van een prach
tig, grootsch hotel met honderden kamers, sa
lons en terrassen. Het is thans voltooid en in be
drijf genomen, maar bijna alle kamers staan er
leeg. De stroom van toeristen, die met hun geld
rondsmeten, is uitgedroogd en de weinige toe
risten, die nog komen, betalen niet meer de prij
zen, welke in zulke weelderige hotel-paleizen
woeden verlangd. De menschheid is ook hier
spaarzaam geworden.
Aanmerkelijk warmer dan te Alexandrië is 't
te Beyrouth. Overdag in de zon is het verschil
niet zoo heel groot, maar te Alexandrië heeft
men vrij regelmatig 's middags en 's avonds een
Noordenwind, die koelte aanwaait. Te Beyrouth
duurt, tenminste voorloopig, de warmte ook
's nachts. Drukkend blijft het dan ook aan den
oever der zee. Vele menschen slapen hier op open
Een winkelstraatje te Beyrouth. Tusschen
de huizen z\jn als zoneschermen doeken
gespannen.
veranda's en op platte daken, wat ze zonder ge
vaar kunnen doen, daar het hier zeer zelden
regent. Voor ons is het nu a.1 vele maanden gele
den, dat we voor het laatst regen hebben zien
vallen.
's Avonds is het breed aangelegde gedeelte van
de stad Beyrouth zoo goed als uitgestorven. De
Europeesche en ook een deel der gegoede inland-
sche bewoners der stad komen er 's morgens
als zaken of hun dienst hen er roepen, maar
zoo spoedig mogelijk vluchten zij weder uit de
drukkende hitte naar de koelte van den Libanon,
waar duizenden bewoners van Beyrouth een zo
merwoning bezitten of er een kamer huren voor
den heetsten tijd van het jaar. Dadelijk buiten de
stad begint het terrein reeds te stijgen, want Bey
routh ligt aan de zee aan den voet van den Li
banon, die niet is een „berg", maar een „geberg
te", waarvan de hoogste toppen tot meer dan
tweeduizend meter hoog stijgen, 's Avonds ziet
men vanuit de stad op dc hellingen van het ge
bergte groepen van honderden lichtjes, die aan
een feestilluminatie doen denken. Dat zijn de ver
schillende dorpen, waar zomergasten de koelte
genieten, terwijl heneden, in de straten der stad,
de drukkende warmte nog tot tegen het aanbre
ken van den morgen blijft hangen.
De beroemde ceders van den Libanon zijn
evenwel zoo goed als geheel verdwenen. Ergens
op een verlaten plek staan er nog enkele houder