Alstltlü Billis- Alllttlltit- LuÜllTlIli Geestelijk Leven Kijken is Koopen bij CLOECK VERKIEZING Hoogheemraadschap. HANDEN AF! dóór ons, en vóór ons Uitgevers: N.Y. vJl TRAPMAN Co, Schagen. eerste blad dit nummer bestaat uit zes bladen HET EERST-NOODIGE. DISTRICT DEN HELDER. De schoenmaker blijve bij zijn leest - de politieke partijen bij de politiek! Kinder-opnamen, Familie-groepen, Studiefoto's Bestellingen voor St. N i c o I a a s Zaterdag 11 November 1933. SCHAGER 77ste Jaargang No. 9380 CODRANT. i Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. BIJ Inzending tot '«morgen* 8 uur, worden Adver- tentlên oog zooveel mogelijk ln het eerstultkoraend nummer geplaatst. POSTREKENING No. 23330 INT TELEF. No 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent ADVEBTEN-») TIëN van 1 tot 5 regels f 0.85, iedere regel meer 15 cent (bewljsno, inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. door Astor. EEN briefschrijfster, die zoo vriendelijk was om mij met vele anderen het gedicht ,,'k Ben mensch en ik woon bij menschen, enz" toe le zenden, stelt mij een vraag, waarop ik in dit ar tikel zal antwoorden. Zij schrijft het volgende: Is u er vast van overtuigd, dat het mensch- dom vooruit gaat? Ik betwijfel het wel eens, want, o, als je een beetje mei alles op de hoog te blijft, dan zeg ik weieens in mezelf: hoe kunnen er zulke menschen zijn? Naastenlief de is er baast niet meer. De grootere man zuigt den kleine geheel uit en alles lijkt wel te mo gen ,de minderen staan gewoon machteloos. Misschien ben ik wel een beetje zwaar op.de hand, maar het is veelal hoe onverschilliger hoe beter! Kort en bondig is mijn antwoord: Ja! Ik geloof dat 't menscbdom vooruit gaat. En ik zeg dit met diepe overtuiging zélfs nu m onzen rampzaligen tijd, waarin wij met droefheid en ergernis zoo ontzaglijk veel aanschouwen, dat dit geloof volkomen schijnt tegen te spreken en geheel te ondermijnen. En ik voeg er met nadruk en met grooten ernst aan toe dat dit geloof voor mij het eerst noodige is. Wij kunnen het niet missen op straffe van een to taal verlies van onze geestelijke energie. Als wij dit geloof niet meer hebben, moeten wij vervallen tot die afschuwelijke onverschilligheid, waarop de brief schrijfster doelt Ik begrijp zeer goed dat ik 't bij deze eenvoudige bewering niet mag laten. Zeer terecht zou de lezer mij kunnen toevoegen dat ik daarbij slechts een be vestiging leverde voor het algemeen voorkomende verschijnsel dat men gaarne gelooft wat men hoopt. Daarom wil ik mijn geloof ln den vooruitgang van *t menscbdom rechtvaardigen. Zij, die de „Geestelijke Levens" geregeld bijhou den, zullen zich herinneren wat ik geschreven heb, naar aanleiding van de bestrijding van den heer van Dalen uit Krabbendam, over de ontwikkelings geschiedenis der menschheid. Ik moet hierop in dit verband even terug komen. Voor velen is deze geschiedenis een gesloten boek. En dit is heel jammer, want slechts door haar te leeren kennen, komen wij het gevaar te boven om de menschheid te beoordeelen naar wat wij in ons eigen korte leven ervaren en opmerken. En dit is Vooral een gevaar in tijdperken van overgang als het onze. Wie niet méér ziet dan zijn eigen tijd en daar door niet in staat is dezen tijd te vergelijken met voorbij geganc perioden, moet wel tot verkeerde gevolgtrekkingen komen. Hem moet wel ontgaan dit groote feit dat de menschheid, als geheel be schouwd, een langzaam groeiend orga nisme is. Volgens de wetenschappelijke onderzoekers, die xich ten doel hebben gesteld den ontwikkelingsgang der menschheid na te speuren, is deze menschheid thans ongeveer één millioen jaren oud. Dat wil zeg gen: zóó lang is het geleden dat de eerste menschen op de aarde verschenen. Ik laat buiten bespreking vanwaar zij hun oorsprong vonden. Ik stel vast, dat deze eerste menschen absoluut anders waren dan die, waarvan ons de bijbel in zijn scheppingslegende «preekt. Hoe liefelijk deze legende moge zijn en hoe bekoorlijk het leven van Adam en Eva in het para dijs moge zijn geweest dez oude voorstelling is ten eenenmale onhoudbaar. De eerste menschen zagen er heel anders uit dan de platen van den een of anderen geil lustreerden bijbel ons hen doen zien. Zij hadden een woest voorkomen, varen sterk en gespierd en bezaten een geweldig ge bit, Hun voorhoofd welfde zich sterk naar achteren ©n hunne kaken staken naar voren. De armen wa ren lang en de beenen nog gekromd. Het gansche lichaam ruig met haar begroeid, deden de eerste menschen sterk aan de thans n^g levende mensch apen denken. Zij leefden, alléén beheerscht door den vil om te blijven leven en zich voort te planten, niet in een paradijs, waar alles rust en vrede ademde, en het lam naast den wolf en de hinde naast den panter sliep, maar te midden van aan alle zijden dreigende gevaren. Hun bestaan was één doorloo- pende strijd tegen medeschepselen, die hen belaag den, tegen koude en hitte, tegen verwoestende na tuurkrachten. Hun toevluchtsoorden waren grotten en holen of nesten in de hoornen. En héél, héél langzaam zien wij, hoe in dezen dier- mensch zich veranderingen voltrekken Hij leert spre ken, hij doet de geweldige ontdekking zelf vuur te kunnen ontsteken, hij gaat primitieve wapenen tn gebruiksvoorwerpen maken. Dit alles is van vér strekkende gevolgen, daarin hebben wij 't begin van onze hoog ontwikkelde techniek. Maar van nog grooter belang is, dat in dien mensch bovendierlijke gevoelens ontwaken; dat primitieve moraliteit ont staat, onderscheiding tusschen goed en kwaad; dat religieus besef zich gaat ontwikkelen; dat aesthe- tische eD intellectueele behoeften zich doen gelden De woeste oermensch ondergaat zóó ingrijpende veranderingen dat reeds duizenden jaren vóór onze jaartelling in verschillende deelen der aarde middel punten van beschaving ontstaan (Zuid-Amerika, Chi na, Indië, Baby Ion, Assyrië, Egypte) en predikers en profeten ideeën verkondigen van vergevorderde hu maniteit Herinneren wij ons niet de namen van Za- rathustra, Boeddha, Soerates? Wij moeten eens tegenover elkaar plaatsen den oermensch en den mensch van thans. Dan komen wij tot het besef, hoe groot het verschil is. Hiertegen wordt evenwel zeer dikwijls opgemerkt, dat dit verschil slechts uiterlijk is. Vroeger bestre den elkaar de menschen op ruwe, grove wijze thans doen zij het op een andere manier. En zoo voegt men er aan toe is er nog niet altijd de oor log? Inderdaad mag dit niet aan onze aandacht ontsnap pen. Oppervlakkig gezien heeft deze opmerking alle recht van bestaan. Want het valt niet te ontkenhen dat de menschen nog steeds in onderlingen strijd le ven. Practisch gesproken is in onze samenleving nog altijd de eene mensch de vijand van den andere. Ieder tracht meer te hebben dan de ander. Er is een economische worsteling van allen tegen allen en in die worsteling worden tienduizenden dagelijks dood gedrukt Maar hiertegenover staat iets anders. Zeker, ik er ken dat dit alles waar is. Ik zie echter ook nog iets meer. Ik zie hoe er óók leeft in de menschen een groeiend besef van solidariteit zich uitend in weder- keerig hulpbetoon. Ik zie hoe ruwe zeden verdwij nen om plaats te maken voor meer humane, hoe er meer deernis en medelijden is met de slachtoffers in den economischen strijd, hoe hoogere opvattingen zich baanbreken ten opzichte van misdaad en straf, hoe er is een groeiend verzet tegen den oorlog. Ik zie vooral dit: bij duizenden en nog eens duizenden ontwaakt een verlan gen om den economischen strijd-zelf te boven te komen en hem te vervan gen door samenwerking, opdat een werkelijke samenleving zal kunnen worden opgebouwd. Een samenleving, waarin de mensch niet meer gedreven wordt door het sata nisch verlangen om veel te hebben, maar om veel te zij n. Dat dit inderdaad het geval is kunnen wij om zoo te zeggen eiken dag ervaren. Zelfs zij, die de bestaan de maatschappelijke verhoudingen met hand en tand verdedigen, zijn bijna altijd geneigd om te erkennen, dat deze niet meer in overeenstemming zijn met de diepste strevingen van het menschelijk hart, maar hun ontbreekt het geloof in de mogelijkheid van be tere, d.i. meer rechtvaardige en broederlijke verhou dingen. Honderden keeren is 't mij overkomen, dat ik met menschen uit verschillende lagen der maat schappij sprak over de onzedelijkheid der bestaande verhoudingen en bijna altijd kreeg ik te hooren: „U hebt gelijk en 't zou heerlijk zijn als 't anders kón, maar daaraan twijfel ik." Wat bewijst dit? Het bewijst, dat niet bij enkelen, maar bij velen deze toestand is ingetreden, dat zij nog wel blijven meedoen met den strijd om 't bestaan, maar hem in ihun hart veroordcelen. Ik meen zelfs te mogen zeg gen dat slechts brute, ongevoelige, afgestompte men schen zich werkelijk kunnen verheugen over hun suc ces (in finantieelen zin) in de wereld, wanneer zij bedenken dat hün succes de ondergang van anderen beteekent. Men zegge mij dus niet dat met alle mooie woor den, die gesproken worden en alle liefdadigheid, die er is en alle deernis, welke tot uiting komt de verwoe de onderlinge concurrentie toch maar blijft en blij ven zal. Want dan wijs ik op het onweersprekelijke feit, dat deze concurrentie bij een dagelijks groeiend aantal menschen geen zedelijke rechtvaar diging meer vindt Dit is een gevolg van den groei der menschheid. En deze groei wordt in hooge mate, juist in onzen tijd, bevorderd doordat men de vreeselijke gevolgen aanschouwt van het maatschappelijk systeem, waar- Als de politieke partijen zich gaan bemoeien met de verkiezingen voor het Hoog heemraadschap, dan zeggen we De belangen, daarbij betrokken, wenschen we zelf, te behartigen. Los van de politiek, wpnschen onze condidaten op te komen voor bezuiniging, ver laging van lasien; alles vermijden, wat op de ingelanden zwaarder drukt, vooral in deze tijden; een billijker verdeeling van de lasten; des noodig er aan meewerken het waterschap op te beffen. Onze candidaten, eenmaal gekozen, vragen niet: Wat zal de partij ervan zeg gen? maar wel: Is bet ln het belang der ingelanden? Hier is geen twijfel, op wie de ingelanden behooren te stemmen. Voor hen is maar één kenze. Het zijn de candidaten voor; Hoofdingelanden: JIMMINK Hz., Jb., Barslngerhorn. KAAN, N., Oudkarspel. PEEREBOOM, P. J., Broek in Waterland. Hoofdingelanden-plaatsvervangers: KOOIJMAN Jr., W., Barslngerhorn. NIEUWENHUIS, E., Lisse. WIT Cz., D., Nieuwe Niedorp. De Algemeene Kiesvereenlglng v. h, Hoogh. Noordh. Noorderkwartier. enz., in de meest artistieke uitvoering Specialiteit in Vergrootingen, ooK naar oude, onduidelijke foto's. gelieve zoo vroegtijdig mogelijk te doen Fotografisch Atelier ARPAD MOLDOVAN Nieuwe Niedorp Geopend: dagelijks tot 's avonds 8 uur. Zondags tot 's avonds 10 uur. onder wij leven. Deze gevolgen: honger, armoede, misdaad, moeten duizenden aan het denken brengen en noodwendig plaatsen voor de vraag of men de zedelijke verantwoordelijkheid voor dit systeem kan aanvaarden. Samenvattend kom ik derhalve tot deze slotsom: ik geloof in den vooruitgang der menschheid. Deze vooruitgang gaat echter niet volgens „lijnen van geleidelijkheid". Althans wanneer wij hem van buiten bezien. Dan ontdekken wij perioden van schijnbaren stilstand, van recatie zelfs en perioden van versnelling. Kijken wij wat dieper dan komen wij tot de over tuiging dat er is het eeuwig werkend evolutieproces. Ik zou het willen vergelijken met den golfstroom. Deze stroom beweegt zich van centraal Amerika in westelijke richting door de Atlantische Oceaan naar Europa. Onophoudelijk stuwt het water voort. Tóch schijnt 't oppervlakkig gezien vaak niet zoo te zijn. Wanneer winden en stormen uit het Westen het wa tervlak beroeren, krijgen wij den indruk of de stroom zich naar het Oosten beweegt. Hoog steigeren dan de golven en drijven het schip, dat de oceaan bevaart, in oostelijke richting. Maar dieper, beneden de heftig bewogen zeespiegel, gaat de stroom zijn vasten, eeuwigen weg. Wanneer ik in Amerika een drijvend voorwerp gooi in 't gebied van den golfstroom, dan zal dit eens aan de Europeesche kusten aankomen. De winden zullen het vaak terugdrijven, ten laatste wint de stroom het. Zóó zie ik den vooruitgang der menschheid. Nu eens stilstand, dan weer tijdelijke teruggang, daarna versneld tempo. Maar de diepe onderstroom blijft en voert de menschheid verder, al verder, ook al is zij zich daarvan niet bewust en al schijnt het haar toe dat zij zelfs geen schrede vordert. Dit te weten is voor ons van het allergrootste be lang. Dit te weten behoedt ons voor troosteloos pessimis me en voor grove onverschilligheid. Wij lecren daardoor onderscheid maken tusschen schijn en werkelijkheid. Naar den schijn geoordeeld heeft de briefschrijfster volkomen gelijk, als zij klaagt: naastenliefde is er haast niet meer. Maar is deze klacht zelf niet het bewijs, dat zij naar die liefde hunkert en dat deze een wezenlijk bestanddeel van h^ar innerlijk-zijn is? En zijn er niet tienduizenden als zij? En wanneer zij er aan toevoegt dat de grootere man den kleinere geheel uitzuigt, dan heeft zij wederom gelijk! Evenals met haar bewering, dat de minde ren alles moeten dulden en machteloos staan. Maar dan merk ik daartegenover op dat zij niet uit 't oog mag verliezen dat er een tijd is geweest dat „de kleinere man" dit alles duldde zonder eenig verzet., dat hij daaronder boog als een onafwendbaar noodlot, ja zelfs a.ls een door God gewilden toestand. En die dagen gaan voorbij. Want wij mogen en met recht dikwijls klagen over gebrek aan men- schelijke fierheid bij „den kleineren man", wij kun nen tegelijkertijd vast stellen dat er een geestelijke ontwaking is. De onderstroom gaat door! Ten slotte wil ik nog op een verschijnsel wijzen, dat wij thans evenals in andere overeenkomstige tijd perken der menschheidsgeschiedenis kunnen waarne men. Wij leven in een overgangstijd. Een oude cul tuurvorm is bezig te sterven, een nieuwe komt op. Dit gaat altijd gepaard met een streven van de machthebbers in den ouden cultuurvorm om dezen in stand te houden met alle hun ten dienste staan de middelen. Met geweld, met wreedheid desnoods onderdrukken zij de beweging naar een nieuwe we reld, d.i. naar een beleving van het verder gegroeide zedelijkheidsbesef. Dit zien wij ook thans. En dit maakt velen twijfelachtig. Zij gevoelen zich machte loos en hopeloos. Zij loopen gevaar alle idealisme te verspelen. Hiertegen is maar één geneesmiddel: geloof in den vooruitgang der menschheid. Ik prijs mijzelf gelukkig dit geloof te bezitten. En wanneer het mij mag zijn gelukt in vele lezers dit ge loof te hebben gewekt, dan is dit artikel niet tever geefs geschreven. ASTOR.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 1