Nachtreis door de
woestijn.
belangrijk:
Zaterdag 16 December 1933.
SCHAGER COURANT.
Derde blad. No. 9400
Inhoud voldoende voor 21/2-3
emmers (25-30 liter) water. Geen
zeep of zeeppoeder eraan toe
voegen, daar zulks overbodig
isl Meng de benoodigde hoe
veelheid Persil met een beetje
koud water aan tot een dun
papje, waarin zich geen klontjes
meer mogen bevinden.
Voor eiken ketel „witte wasch" steeds een
nieuw sop met koud water bereiden. Het
gebruikte Persil-sop kan nog zeer goed benut
worden voor het wasschen van bont goed
en voor allerlei andere reinigingsdoeleinden.
Om de wasch in de week te zetten en schraal water zacht te maken:
„Henco", Henkel's wasch- en bleeksoda.
Mst geen ander richtsnoer
dan de sterren.
T
Persil biüft Persil
E Ostermonn &.Co.'s Handel Mij. N.V., Amsterdam
Fabrieken te Jutphaas bij Utrecht.
NACHTREIS DOOR DE WOESTIJN. ONS MOTOR-
RIJWIEL KAN NIET VERDER. MIJN
MAKKER BLIJFT ALLEEN ACHTER.
HET ANGSTIGE WACHTEN IN HET
EENZAME FORTJE.
(Van onzen reizenden correspondent)
ROETBA (woestijnpost aan de Iraksche grens)
November.
BOVEN ons waren aan den donkeren hemel de
starren, om ons de nacht in de woestijn. Koud
werd het, fel koud, zoodat ik, hoewel met een
dikken deken toegedekt, in het zijspanwagentje hui
verde. Hoe koud moest mijn moedige makker het
helïben? De drie man in de automobiel wisselden zich
aan het stuurrad af, zoodat elk op zijn beurt rusten
en half slapen kon. Ik stelde mijn makker voor, dat
ik hem als bestuurder ecnigen tijd zou vervangen en
hij in het zijspanwagentje zou plaats nemen, maar
hij wilde er niet van hooren. „Ik ben de technische
man en verantwoordelijk voor de machine. Boven
dien ben ik het woestijnreizen van vroeger gewoon en
jij. bent een leek. Ik geef het stuur aan niemand
over", zeide hij, nog vol daadkracht, hoewel hij me
weinige korte onderbrekingen reeds vijftien uur op
het zadel zat.
Zwakker werden onze lampen, daar de accumula
tor, ook al door het telkens gebruik van het op den
etuurstang bevestigde zoeklichtje, uitgeput geraakte.
Door den aard van het terrein was het niet steeds
mogelijk dicht bij den ons begeleidenden vrachtauto
mobiel te blijven. Hindernissen als groote steenen,
die voor den hoog staanden Studebaker met de dub
bele achterwielen niets beteekenden,konden ons klein
voertuigje noodlottig worden en daarom moesten we
telkens onzen eigen weg zoeken. De convooileider
had ook geen anderen richtsnoer meer dan de ster
ren.
In het steeds zwakker licht van onze lampen kon
den we terreinhindernissen moeilijk meer onderschei
den en herhaaldelijk botsten we tegen steenen. Op een
gegeven oogenblik was or het rinkelend geluid van
vallend metaal. De stalen bescherming onder ons car
ter was door een steen los geslagen. We stopten. De
plaat was reeds zoodanig verbogen, dat we haar niet
meer konden aanbrengen en verder moesten we, nu
met onbeschermd carter, door de duisternis.
-
Het motorrijwiel met zijspan bij de plaats,
waar nog op Syrisch gebied het woestijn-
spoor begint.
Beangstigend was deze tocht door den ijzigen nacht,
die niet wilde eindigen in deze uitgestrekte verlaten
heid, welke zonder grenzen scheen.
Met een snelheid van dertig veertig kilometer per
tiur, om zooveel mogelijk nabij den hoog opgeladen
automobiel te blijven, kwamen we voorwaarts, stoo
tend, schokkend, terwijl we bibberden van de koude.
Dan, na enkele uren (onze lantaarns gaven nog
voldoende licht voor een tocht door een stad, maar
niet voldoende om het terrein vóór ons te hernen
nen) hoorden we weder een verontrustend geluid als
van brekend metaal. Een der uitlaatpijpen was ver
bogen en los geslagen.
We moesten weder stoppen. In het licht der lan
taarns van den vrachtautomobiel, die eveneens ha«i
stil gehouden, kon mijn makker het kwaad eenigszins
herstellen. Daarna ging het weer verder.
Ik begon te vreezen, dat deze nachtelijke tocht
voor ons voertuigje noodlottig zou worden en in
angstig verlangen wachtte ik den dag.
De sterren waren reeds verbleekt en vóór ons, aan
den oosterkim, begon het eerste licht van dageraad
reeds te schemeren, toen ik in het zijspanwagentje
•en bijzonder hevigen schok gevoelde. In het duister
•feiJle ik vast, dat het wagentje verzakt scheen. Ei
moest iets ernstigs zijn gebeurd.
Ik waarschuwde mijn makker, die dadelijk stopte
•n een onderzoek instelde.
Door een groote steen was de veer onder ons bij
wagentje weggeslagen. We konden niet verder. Vijf
en-vijftig kilometer bevonden we ons nog van de Irak
sche grenspost Roetba, midden in de woestijn.
Mijn Tsjechische makker, koelbloedig, snel beslo
ten als altijd, zeide me: „Er is slechts één ding mo
gelijk. Jij rijdt met den automobiel verder tot hei
grenspostje. Daar wacht je op me. Ik blijf hier bij
onze machine en tracht het wagentje in zooverre te
herstellen, dat het leeg nog mede kan komen. Dat is
misschien mogelijk. Ik vind je dan later in het grens
fortje."
Het stuitte me tegen de borst mijn kameraad alleen
in de woestijn achter te laten en protesteerde,-maar de
Tsjech hield vol: „Dat ik het zijwagentje hier weder
geheel in orde maak, is uitgesloten. Alleen onbelas'
breng ik het nog misschien tot het grensfortje Roetba
mede en wat wil jij dan doen? Wil jij dan de vijf en
vijftig kilometer door de woestijn te voet gaan? Dal
is onmogelijk."
Toen mengde zich de convooileider in het gesprek
en zeide, zich tot mij wendend: „U, als eigenaar van
motorrijwiel en zijspan, moet met mij medegaan. Op
mijn papieren sta ik beschreven als de convooileidei
van mijn automobiel en van uw voertuigje. Aan de
grenspost moet ik van het hcele convooi verantwoor
ding afleggen en u moet dan verklaren, waarom uw
voertuigje niet is medegekomen, anders laten ze mij
niet verder trekken."
Hiervoor moest ik het hoofd buigen. Wij lieten bij
mijn Tsjechischen kameraad een bus benzine, vijf litei
drinkwater, levensmiddelen, want in deze streken
moet men met alles rekenen. Een plotseling opkomen
de zandstorm kan hier soms enkele dagen lang alle
verkeer onmogelijk maken.
Ik gaf mijn makker ook nog mijn revolver, zoodat
hij over twee vuurwapens beschikte en daarop nam ik
plaats naast de drie chauffeurs van den automobiel,
waar. ik nauwelijks plaats vond.
Met een bezwaard hart trok ik den opkomenden
dag tegemoet, die tenminste spoedig warmte zou
brengen.
Dertig kilometer verder ontmoetten we de eerste
Iraksche woestijn politiemannen op kameelen en, dan
na nog een half uur, kwamen we, juist toen de zon
opkwam, aan de midden in de woestijn gelegen grens
post Roetba.
Deze grenspost is een kleine vesting met hooge wal
len, schietgaten, een poort,die 's na,chts wordt ge
sloten. Binnen de omwalling bevinden zich een kleine
kazerne, een postkantoortje, een apotheek, waarvan
de apotheker tegelijkertijd als geneesheer dienst doet,
de-woningen van enkele ambtenaren en zelfs een soort
hotel voor woestijnreizigers, want tusschen Damascus
en Bagdad bestaartweemaal per week een geregelde
passagiersdienst met groote auto's.
Bij dit vestinkje staan sedert korten tijd ook eenige
Arabische huisjes, het begin van een dorp, en een
kleine moskee, Mohamedaansch bedehuis, is er in aan
houw. Water, goed, helder drinkwater is er in over
vloed, want er bestaan enkele putten, reeds meer dan
tweeduizend jaar geleden geboord op last van Alexan
der den Grooten, toen deze met zijn leger uittrok ter
verovering van het oude Perzië.
Ons reisgoed, dat op den vrachtautomobiel was me
degekomen, werd binnen de omwalling afgeladen
Mijn eerste verlangen was me eens goed te reiniger
en men verwees me naar de apotheek, waar de apothe
ker, een jonge Arabier, die te Bagdad hecfl g^stu
deerd en goed Engelsch, spreekt, me vriendelijk ont
ving en me zelfs uitnoodigde voor het middagmaal.
In afwachting kon ik, na een slapeloozen nacht en
een woestijnreis van bijna vijfhonderd kilomater, me
op een rustbank van den apotheker te slapen leggen,
doch dit was me onmogelijk. Te ongerust was ik over
het lot van mijn makker, die zich nu met ons driewie-
lig voertuigje in de woestijn alleen bevond.
Ik drentelde verder de poort van het vestinkje uit
en tuurde over de wijde woestijnvlakte met haar lee-
gen horizont.
Er was niets. Verlaten was de grauwe uitgestrekt-»
heid, waarover nu de zon haar overvloedig licht goot.
Dan echter meende ik heel ver weg een stofwolk te
bespeuren.
Inderdaad. Het was geen verbeelding. De stofwolk
naderde en ik hoopte reeds, dat het mijn maklier zou
zijn, maar het bleek een klein convooi van twee hoog
opgeladen vrachtautomobielen, die naderden. De
chauffeurs brachten evenwel bericht voor me mede.
Ze hadden mijn makker in de woestijn gezien en deze
liet me weten, dat zijn arbeid tamelijk goed slaagde en
dat hij hoopte spoedig te Roetba te verschijnen.
Dat stelde me eenigszins gerust en kalmer wachtte
ik, terwijl ik onderhandelde over een nacht verblijf,
want dien dag zouden we wel niet meer verder kun
nen komen. De vrachtautomobiel, met welken we sa
men van Damascus waren vertrokken, had zijn reis
naar Bagdad trouwens reeds voortgezet en was in
ooslelijke richting verdwenen.
J. K. BREDERODE.