NAAR HET OUDE BAGDAD Kerstgroet. Zaterdag 23 December 1933. SCHAGER COURANT. Zesde blad. No. 9404 Het land van duizend en-één-nacht» HOE OUD IS HET GEBRUIK VAN DEN KERSTBOOM? Kerstdcoom. MIJN REISMAKKER DUIKT UIT DE WOES TIJN OP. WE HEBBEN WEDER GE LUK. IN EEN DORPJE AAN DE EUPHRAAT. DE POORT VAN IRAK. - TUSSCHEN EUPRAAT EN TIGRIS. DE STAD VAN DUIZEND EN EENEN NACHT. (Van onzen reizenden correspondent). BAGDAD, December. NIET goed wetend, wat met mijn tijd aan te vangen, maar toch nog te ongerust over mijn in de woestijn achtergebleven reismakker om me te slapen te leggen, drentelde ik rond in het kleine fortje, waaromheen, over de zwijgende woestijn de zon brandde. De bouwmeester van de nog niet voltooide kleine moskee, een Italiaan, zoon van een Fran se he moeder en in zijn hart meer Franschman dan Italiaan, noodigde me in zijn kamer binnen de vestingwallen uit op een kopje thee. Ik zat hem juist de lotgevallen van onzen woestijntocht te vertellen en verhaalde van mijn reisgenoot, die met onze machine te midden der zandeenzaamheid was achtergebleven, toen de deur van het vertrek werd geopend. Daar stond mijn makker, gezond en wel, zonder dat men hem de minste vermoeidheid kon aan- Een waarschuwingsteeken. Een schip op het strand, een baken in zee. Dun bevolkt was hier het land. Slechts nu en dan ontwaarden we enkele huisjes, een dorpje. Enkele malen ontmoetten we kleine kameelkara vanen, maar tamelijk talrijk waren er groote gieren, die, als zij zitten, een man bijna tot de édhouders reiken. De eerste plaats van beteekenis, waar we kwa men, was Ramadi, waar men door een groote poort met twee doorgangen rijdt. Dit is de feite lijke ingang van Irak en hier heeft het douane onderzoek plaats. Indien vriendelijkheid en welwillendheid iets met beschaving hebben te maken, dan is Irak een der beschaafste landen der wereld. De Iraksche beambten maken het den reizigers in alle opzich ten zoo gemakkelijk mogelijk. Juist toen wij er kwamen, stonden er eenige groote auto's van den overlanddienst met een vijftigtal passagiers, die uit Damascus kwamen, voor meer dan de helft Italianen, op weg naar Perzië, waar ze bij een spoorwegaanleg zijn te werk gesteld. Na het snel verloopen douane- en paspoort-on derzoek, vervolgden we onzen weg langs den rechterover van de Euphraat, tot Faloedsji, waar een ijzeren brug over de breede rivier ligt. Hier trokken we over den stroom en dan verder naar het oosten. Tusschen de Euphraat en de Tigris strekt zich een woestijnlandschap uit, echter met een zeer berijdbaar spoor, dat na enkele tientallen ki lometers tot een goed onderhouden automobiel- weg werd. Water ontbreekt hier evenwel zoo goed als geheel, zooals ons bleek, toen we bij een mi litair wachthuis werden aangehouden en de soldaten ons om drinkwater vroegen, wat we na tuurlijk gaven. Eindelijk voor ons boomen, moskeekoepels, mi- narets:» Bagdad. Kort voor de stad, bij het vliegveld, vanwaar tweemaal per week verbinding is met Europa, eenmaal per -Nederlandschen en eenmaal per Engelschen vliegdienst, lieten we ons nu zeer zwaar beschadigd driewielig voertuigje bij de douane, daar we vermoeid als we waren, op dat oogenblik geen lust hadden met douape-forma- liteiten tijd te verliezen. In den vrachtautomobiel reden zoowel mijn Tsjechischen makker als ik verder, eerst tusschen hooge palmen door een half Europeesche buitenwijk en dan over een [.schipbrug over den hreeden Tigris naar het oude "Bagdad der kafifen, bet Bagdad van duizend-en- eenen" nacht. Op de brug werden we beiden stil. Zwijgend keken we naar de tallooze minarets, de glanzende koepels, hét groen van tuinen, de statige palmen en naar het kleurige, drukke gewoel dezer stad van honderdduizenden, de hoofdstad van het koninkrijk Irak. J. K. BREDERODE. Blij-verrast sprong ik op: „Kerel, ben jij daar? En hoe is het met de machine?" vroeg ik. „Alles is zoo'n beetje in orde" antwoordde de Tsjech rustig. „Ons voertuigje staat voor df poort, voorloopig gerepareerd. Alles komt in orde, maar vraag me nu niet meer. Eerst wil ik me wasschen en dan eten." De Fransche Italiaan noodigde daarop mijn makker ten middagmaal, terwijl ik bij den Ara- bischen apotheker te gast was. De maaltijd liep ten einde toen mijn makker kwam binnenstor men. „Maak je gereed", zei hij. „Binnen een kwartier vertrekken we." Verbaasd keek ik hem aan en hij ging daarop verder: „Er is daareven een bijna leege vracht automobiel aangekomen, op weg naar Bagdad Met dien automobiel gaan we in convooi. Ons zijspan wagentje is nog niet voldoende hersteld om jou te dragen. Hier zijn te weinig hulpmiddelen om het weder geheel in orde te krijgen. Jij gaat dus met al ons reisgoed op den automobiel. Ik volg met onze machine. Houdt deze het tegen mijn verwachting niet uit, dan kunnen we haar onderweg opladen en zóó Bagdad bereiken. De leider van den vrachtautomobiel (er zijn in het geheel weder drie chauffeurs) wil niet den ge wonen weg volden, maar naar het noorden af wijken. Omstreeks den avond komen we dan in een dorp, aan de Euphraat en daar blijven we overnachten, om morgenochtend vroeg den tocht voort te zetten. Beter hadden we het niet kunnen treffen." Twintig minuten later waren we on derweg. Op den vrachtautomobiel be vonden zich nog enkele andere passa giers, die me de beste plaats afstonden, een paar zakken met kameelmest. Ach ter ons kwam mijn makker met ons nu zoo goed als onbelast voertuigje, waar van het zijspanwagentje gedeeltelijk met nog enkele schroeven en met riemen en touwen werd vastgehouden. Weder ging het onder de schroeiende zon door de eindelooze woestijn, uren lang. Toen de avond begon te vallen meen de ik aan den horizont palmen te zien. Mijn makker praatte in het Turksch met de chauffeurs en vertelde me toen: „Daar vóór ons is een oase. Dan nog een klein uur en we zijn in het dorp Hit aan de Euphraat. Daar blijven we van nacht. Dat ééne uur is voor mij geen bezwaar, daar ik al dien tijd goed licht zal hebben. Zóó lang houdt de accumu lator het wel uit." Het was reeds volkomen duister, toen we het dorp Hit binnenreden. In open winkeltjes en werkplaatsjes brandde licht, op straat drentelden vele Arabie ren, die onze machine verwonderd na keken. De automobiel en ons voertuigje wer den in een stal ondergebracht achter slot en grendel en de drie Arabische chauffeurs, die ons zoo'n beetje als be- roepsgenooten beschouwden namen ons mede naar een Arabisch eethuisje, waar we ieder voor ons een kip uitzochten, om te laten slachten. Een uur later za ten we met ons vijven aan een tafel; elk onzer had voor zich een grooten kom mét kippesoep en een flinken schotel met kippebout. De chauffeurs, die natuurlijk deze streken grondig kennen, hadden ons aan een goed adres gebracht. Zoo'n in derdaad heerlijk bereide kip kwam ons, met brood, op veertig „fils". Een Arabi sche dinar, die gelijk staat met een En- gelsch pond, heeft duizend fils, zoodat De Poort van Irak te Ramadi, n aar het douane-onderzoek plaats heeft. men in dat restaurantje voor één Engelsch pond vijf en twintig gebraden kippen kon krijgen. Meer dan zes en dertig uren waren we in be weging, zonder dat we een oog hadden toege daan en na het etén verlangden we naar een béd. De chauffeurs vertelden ons dat er in het dorp een prachtig hotel was. In werkelijkheid bleek dit hotel zeer eenvoudig, maar zindelijk. Er was een groote slaapzaal met een twaalftal bedden, maar ook nog een kamer met drie bed-' den. Daar sliepen wij met een der Arabische chauffeurs bij het zwakke licht van een stallan taarn. Duur was het er niet. Voor nachtverblijf betaalde ik voor mij 'en mijn makker samen niet meer dan veertig „fils". Bij het aanbreken van den dag waren wij reeds weder op weg. Wij volgden over een bruik- baren weg op korten afstand door heuvelterrein den westelijken oever van de Euphraat, een trot- schen, wilden stroom, die honderden kilometers zuidelijker zich vereenigt met den Tigris om zich dan als de Chat-el-Arab in de .Perzische Golf te 'storten. tk zat weder op den hotsenden, hotsenden, vrachtautomobiel. Mijn makker volgde voorzich tig met ons voertuigje. Wonderlijke bochten maakte de steeds goed herkenbare, maar niet steeds goede weg. Ergens in een ravijn zagen we een motortractor en een weinig verder den aanhangwagen liggen, die er enkele dagen te voren waren verongelukt. (Brief uit Indië). Weer is het Kerstmis en ik peins eens even, Wat ik ra'n oude moeder schrijven moet Vanuit dit verre, afgesloten leven, Wat ik U uit den vreemde mee kan geven, Als een vertrouwde, blijde Kerstmisgroet. Er is zooveel, dat waard is om te schrijven, Om steun te zoeken bij Uw. lieven raad, Nu donk're wolken langs de wereld drijven, En alles donker,... donker schijnt te blijven, En veel, wat hecht scheen, wank'lend vallen gaat. 'k Herinner me Uw troost uit vroeger dagen, O moeder, met den waren levens-moed, Die zooveel zorg in stilte hebt gedragen, Die antwoord wist op vele levensvragen, Die onze jeugd geleid hebt en behoedt Wees in gedachten nog eens bij Uw jongen, En deel mij zóó Uw Kerstmis-gave mee, Het: „Eer' zij Gód!", eens door uitgezongen, Dan komt Uw troost weer in mijn hart gedrongen. Al scheidt ons ook de wijde, diepe zee! Denk aan me, moeder, als de kaarsjes branden In 't oude hoekje, bij het oude raam. Ik ben zoo ver van U in vreemde landen. Neem dan mijn hand in Uw trouwe handen,- En voeg ze biddend tot een eendheid saam! Kerstmis 1933. KROES. (Nadruk verboden). Het opstellen van een kestboom gedu rende den kersttijd is een gebruik, dat in Nederland nog niet zoo heel oud is. Of schoon reeds vóór den oorlog het bij velen de gewoonte was een kerstboom te heb ben, toch is het vooral n& den oorlog een zeer algemeen gebruik geworden. Het kerstfeest 'begint langzamerhand in de plaats te treden van Sint Nicolaas. De ooi-sprong van den kerstboom ligt waarschijnlijk in Duitschland. In de zes tiende eeuw meldt een kroniekschrijver uit Straatsburg: „Op Kerstavond wordt te Straatsburg in de kamer een sparreboom opgezet, waaraan men rozetten van veel kleurig papier, appels, klatergoud en sui kerwerk hangt" Hieruit volgt echter niet, dat dit gebruik niet van veel ouderen da tum kan zijn. Men neemt zelfs aan, dat het een oud gebruik der Alemannen in den Elzas was en weer opleefde omstreek» 1500. Tevoren was het een tijd lang bijn* vergeten geweest. Do in 1024 gestorven Bisschop Burchard van Worms keerde zich tegen het gebruik boomen te versie ren met kaarsen en andere voorwerpen, omdat daardoor de gedachte werd opge wekt aan wonderboomen en de versiering van heilige boomen uit den heidenschen voortijd. Als voorlooper van den kerstboom kan ook beschouwd worden de in de 17e en 18e eeuw gebruikelijke groengeverfde, houten, pyramidevormige stellages, waar van de hoeken versierd waren door ver scheidene rijen kaarsen. Deze kerstpyra- mides hebben zich het langst gehandhaafd te Berlijn, waar zij nog in het midden der vorige eeuw verkocht werden op de van ouds beroemde kerstmarkt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 21