PETER LANGOOR KLEINE TREES EDUARD EN DICKIE SCHAGER COURANT VOELT ZICH EENZAAM. DOOLHOF. DE VERBORGEN VRIEHD. STEEKT DE STRAAT OVER. mogen het paard mannen. DE OPEN DEUR. GEZICHTSBEDROG. Fig.1 Het vroor dat het kraakte en tot over maat van ramp was er een scherpe Noordenwind, die door het bosch joeg. zcodat de verschillende dieren kalm in hun schuilhoeken bleven, totdat het een beetje minder koud zou zijn. En hoewel van velen de maag rammelde van den honger, Misten zij heel goed, dat er een zekeren dood voor hun dreigde, zoo gauw zij hun neus maar buiten 't hol heten zien. Want niet alleen de kleinere dieren, maar ook de grootere als de vos, de beer en nog allerlei andere dieren hadden honger en hoewel zij zich in den tijd dat er eten in overvloed was, mis schien niet aan de kleinere dieren te huiten gingen, nu zij honger hadden en er geen ander eten was, werd zelfs een konijntje niet versmaad. De natuur had Peter Langoor echter uitgerust met een heele dikke pels, zoo dik, dat de scherpe Noordenwind hoe genaamd geen kans zag daardoor heen te blazen, wat hem boos deed worden, waaróp hij dus nog eens zoo hard gier de. Peter lachte den uind echter uit en zei tegen Mevrouw Langoor, dat hij even naar boven ging, in de frissche lucht, om eens wat rond te kijken. Hij was even later dan ook uit het warme holletje verdwenen en huppelde ■wat in het rond. Het scheen Me vrouw- Langoor echter te lang te duren en op eens liep zij vlug naar den uitgang en riep IJeter, dat hij weer thuis moest ko men. Hij zat echter rustig een eind van bet hol vandaan en had er niet veel zin in. „Wat doe je eigenlijk?" vroeg zij. ..Ik voel ine toch zoo eenzaam zucht te Peter Langoor. „Eenzaam? Hoe kan dat nu, ik ben toch altijd bij je", «ei zijn vrouw. „Ja, dat bedoel ik ook niet", zei hij lug, „maar ik mis de andere dieren zoo, die 's zomers altijd om ons heen zijn. Weet jij waar bijvoorbeeld de eekhoorn is gebleven en het roodborstje en de nachtegaal, die zoo prachtig kon zingen en de uil en de vleesmuis?" „Neen", zei Mevrouw Langoor, „ik heb geen tijd om daarover na te denken, ik heb genoeg te doen met het schoon houden van ons buis en het bewaren van onze winterprovisie. Kom nu maar gauw mee naar huis, want het is buiten niets gedaan." „Ja, maar luister nu eens", zei Peter, ifdenk jij, dat de dieren, die nu weg zijn, ook wel eens aan mij denken, en tegen elkaar zullen vragen: „Wat zou Peter op het oogenblik doen?" „Weineen." zei mevrouw Langoor, •,de dieren die jou kennen weten heel goed wat je uitvoert, dat hoeven zij dus niet aan elkaar te vragen." Hiér zien jullie een doolhof afgebeeld. Het is geen gemakkelijke taak om hier door van liet begin naar het einde te komen, probeeren jullie het maar eens. Denk er om, altijd op de paden blijven wandelen en niet over heiningen of mu ren klimmen. „Zoo, dank jc dat, hoe weet je dat dan?" vroeg Peter. „Wel, jij doet den heelen zomer niets anders, dan voor je plezier leven en pret maken, de dieren begrijpen dus heel goed, dat jij in den winter ook niets uitvoert." Peter keek een beetje op zijn neus en zweeg even. „Kijk", zei Mevrouw Langoor, „in plaats van bier zoo rond te springen, zou je beter de gang van ons hol schoon kunnen maken, die ligt vol takjes en blaadjes." „O," zei Peter, „maar ik was juist van plan even naar het bosch te gaan, om neef Haas op te zoeken." „Daar komt niets van in", zei Me vrouw Langoor, „want kijk eens wie daar net voor je uit rent?" Peter keek vlug op en zag de vos, die leelijke Reintje, die hem een tijd geleden bijna te pakken had gehad en zuchtte: „Ja, dan zal ik wel thuis moeten blij ven." Hij ging met ziji vrouw mee naar bin nen, maar toen hij in den gang naar hun huisje liep, zei hij: „Je hebt toch niets te doen, ruim jij dus even den gang op." En zoo gebeurde het dat Peter voor 't eerst van zijn leven iets uitvoerde. Hij haalde de bezem en het duurde heel lang voor de gang eindelijk schoon was, want hij had het nog nooit gedaan en Mas wat onhandig. Maar ten slotte be gon hij er plezier in te krijgen en be sloot voortaan een handje mee te helpen Of hij dit gedaan heeft, weet ik echter niet. In deze teekening is de vriend van Piet verborgen. Hij kijkt en kijkt, maar kan hem zelf niet vinden. Zouden jullie hem misschien eens willen helpen zoe ken? Het was heerlijk om Florabella in de mooie poppenwagen heen en Meer te mogen rijden. Ieder oogenblik stond Trees je stil en lichtte voorzichtig het de kentje een einde op om naar haar pop met mooie, roze wangetjes te kijken. „Wij mogen heelemaal tot aan den hoek van de straat doorrijden, Flora bella", zei Treesje. „Maar je mag niet zaniken om naar den overkant te wor den gereden, want moeder heeft gezegd, dat ik de straat niet over mag steken." Florabella, de pop, gaf natuurlijk geen antwoord en lachte maar steeds stil voor zich uit, hoewel Treesje er vast van overtuigd was, dat de pop haar heel goed verstond en inplaats van te praten, tegen haar lachte. Zoo kM-am zij tenslotte met haar pop- pewagen hij den hoek aan en stond even stil en het Mas net, toen zij naar den overkant keek, of de stoeprand tegen haar wenkte: „Kom Treesje, kom aan dezen kant". Maar zij wist dat het niet, mocht, want moeder had immers gezegd, dat zij op den stoep inoest blijven. Zij bleef nog steeds op den hoek staan, want moeder had niet gezegd, dat zij dadelijk om moest koeren. Weer keek zij naar den overkant en zag toen de ban ketbakkerswinkel. En ook deze scheen haar toe te roepen: „Kom, Treesje, kom aan dezen kant." Maar zij schudde haar hoofdje en zei tegen Florabella: „Wat een mooie win kels aan den overkant, he, maar wij mogen daar niet naar toe, hoor". Treesje keek Meer naar den overkant en zag toen opeens een groote chocola de-haas voor het raam staan, en zij verbeeldde zich, dat ook hij naar haar knikte en riep: „Kom Treesje. kom aan dezen kant". De voorste wielen van de poppenwa gen gingen als het ware vanzelf van de stoel af en al spoedig volgden de twee achterwielen. Treesje kneep haar oogen heel stijf dicht, en liep toen vlug naar den overkant. De poppenwagen hobbelde over de straatklinkers en eens was het, alsof de Magen in een kuil viel, zoo hob belde hij. Maar Treesje hield haar oogen dicht, totdat de wielen tegen den stoep rand van den anderen kant aanreden. Toen trok zij haar Magen op den stoep, het. hem staan, en holde naar den win kel, Maar zij haar neusje tegen den ruit aandrukte om al het moois goed te kun nen zien. Het haasje trof haar toch het meest en opeens keerde zij zich om, om Florabella, haar kind ook al het moois te laten zien. Stel je echter haar schrik voor, toen zij bij den poppenwagen terug kwam en zag dat deze leeg was. Zij tilde het de kentje op, maar haar kind, haar Flora bella was verdwenen. Dikke tranen kreeg zij in haar oogjes en opeens durf de zij naar den overkant van de straat tc kijken. En jawel, niet ver vanaf het midden van de straat daar lag haar kind, zoo maar op de straatwklinkers. Treesje M ilde juist oversteken en haar popje gaan halen, toen er een groote auto aankwam. Gelukkig had een dame op den stoep haar beweging gezien. Zy hield haar vast en zei: „Voorzichtig, kindje, daar komt een auto aan. Moet je naar den overkant, dan zal ik je wel even brengen." Treesje snikte van „ja" en wees naar haar pop, die midden op straat lag en huilde: „Als de auto mijn Florabella maar niet overrijdt." Maar gelukkig deed de auto dat niet, en toen de dame Treesje hielp met oversteken, raapte zij onderweg tegelijk het arme popje op en bracht Treesje met pop en poppenwagen en al veilig Meer naar den overkant. Treesje gaf haar snikkend een handje en reed gauw naar huis, waar zij moe der vertelde, hoe ongehoorzaam zij Mas geweest. Die arme Florabella zat vol stof en moeder borstelde haar zorgvuldig af en legde haar weer in den poppenwa gen. „Nu hoef ik je zeker niet meer te zeg gen, dat je niet over mag steken, hé Treesje", zei moeder, terwijl Treesje weer naar buiten ging. Treesje knikte en zij was zoo blij, dat Kaar Florabella er nog zoo goed was af gekomen, dat zij nu ook netjes aan den kant van haar huis bleef en niet meer van de stoep afging, want M ie weet, wat er dan met Florabella zou gebeuren, cn daarvoor hield zij toch te veel van haar poppekiud. Vergelen. „Tom", zei moeder, terwijl hij iets on deugends deed, „wat heb ik nu vanmor gen gezegd?" Tommy keert zich in gedachten om en zegt dan: „Wat eigenaardig moeder, dat U het ook niet meer Meet, ik hen het ook vergeten." Dc echte puzzle. Vader: (die zijn zoon een broedma chine heeft laten zien): „Vindt je het niet Mon der lijk om te Meten, hoe de kui kentjes nu uit de.eieren komen? Zoon: Neen, vader, dat vind ik niet zoo wonderlijk, maar wel hoe die kui kentjes in het ei kwamen. Eduard en Dickio waren allebei met dc groote vacantie naar de volgende klas overgegaan en hun ouders vroegen hun, wat zij nu wel eens graag vilden hebben. Eduard en Dickie hadden dit van te voren al geweten en samen afge sproken, dat zij zouden vragen oin op het land te mogen gaan logeeren bij een boer, waar zij eenige jaren geleden ook al eens u-aren geweest. Dus vertelde Dickie aan zijn ouders dat hij zoo graag niet Eduard naar Boer Zwijn wilde pn Eduard vertelde aan zijn ouders dat hij het liefst met Dickie naar de boerderij van boer Zwijn vilde gaan. De ouders gingen nu bij elkaar op visite 'en het slot was dat zij heiden goed vonden dat hun zoon uit logeeren ging als tenmin ste boer Zwijn hen wilde hebben. Vlug werd er nu een brief geschre ven en ongeduldig wachtten Eduard en Dickie op het antwoord. Dat liet geluk kig niet al te lang op zich wachten en zij kregen te lezen dat zij van harte wel kom waren. Ach wat Maren de twee vrienden blij. Zoo gebeurde het dan dat zij den vol genden morgen door hun vaders naar •den trein werdén gebracht, terwijl hoer Zwijn hen aan het station op de plaats van bestemming kwam afhalen. De boer had een auto, maar hij had een hekel aan haast en het liefst ging hij dan ook met zijn paard en wagen Dat was heelerraal een verrassing voor de jongens dat zij het heele eind naar de boerderij niet behoefden te loopen, maar naast den boer op den bok moch ten zitten. Eerst was het een beetje vreemd en zeiden zij niet veel, maar na dat zij een paar honderd meter gereden hadden en de boer vroeg hoe de reis was geweest, kwamen de tongen los en vertelden zij honderd uit. De boer. die de teugels stevig in zijn knuisten hield, want dc boer Mas van dezelfde familie als Dickie, luisterde lachend naar het verhaal van de jon gens. Toen zij alles over den trein ver teld hadden, zei Dickie: „Ja, maar hoer ZM*ijn, ik vind het rijden met een paard toch veel prettiger." Ook Eduard vond dit zoo aardig, dat hij aan elk der jon gens een teugel gaf en zei, dat zij moch ten probeeren het paard te mennen. Hij zei hun natuurlijk precies wat zij doen moesten en het ging zoo goed, dat de jongens zichzelf verbeeldden, dat zij er al alles van kenden. Toen zij op de boerderij aanku-amen. kwam de boerin gauw aanloopen en gaf hun ieder een heerlijke versnapering, waarna zij samen dc heele boerderij eens gingen bekijken. Zij verveelden zich geen oogenblik en toen eindelijk het etensuurtje Was geko men. hadden zij zoo'n honger, dat alle schalen leeg van tafel gingen. „Nou. nou", zei de boerin lachend, „jullie eten ra ij de ooren van het hoofd, ik zal mor gen nog maar Mat meer koken." Lachend gingen de jongens daarna slapen en waren den volgenden dag al weer heel vroeg uit de veren. Zij moch ten met den boer mee naai dc markt en klommen weer ieder aan een kant van den boer op den hok en mochten weer ieder een teugel vasthouden. Op de markt gekomen zei de boer. dat zij rustig moesten blijven zitten zoo lang hij zaken moest doen, dan kwarn hij hen later weer ophalen om naar huis te rijden. Het eerste kwartier ging alles goed en rustig hieven de heide jongens naai de drukte om hen heen zitten kijken, maar toen kon Eduard de verleiding niet weerstaan om een eindje verder te willen rijden. Ook Dickie had daar wel zin in, hoewel hij niet wist. of de boer het wel goed zou vinden. Eduard rede neerde alle angst weg, zij trokken aan den teugel en daar ging het paard er vandoor. Maar zij trokken zoo~ hard dat het paard steeds harder ging loopen en tenslotte wisten zij in hun angst niet meer hoe zij het paard Meer tot staan moesten brengen. Ach, wat Maren zij. hang. Het paard liep de markt rond en kM-am tenslotte Meer op do vorige plaats terug, toen juist boer Zwijn aan kwam. De;:e riep het paard, dat dadelijk lil stond, maar de jongens kregen een flink standje en mochten toen dien dag niet meer mennen. En dat speet hun echt. Dag kinderen! Ziju jullie allemaal present? Nu dan gaan we een prettig spelletje spelen, dat heet „De open deur" Het wordt gespeeld met een bal. Jullie hebben toch Mei een bal? Meestal heb ben kinderen een heele collectie ballen en het is misschien het best do grootste hal te gebruiken, die je hebt. Ga nu met jullie allen in een kring staan en houdt elkaar bij de hand. Ken van jullie „is hem". Deze moet in den kring gaan staan on zijn handen voor zijn oogen houden. Leg nu den bal op den grond achter degene, die „hem is". Om nu een goed begrip van het spel te krijgen, zullen wij denken, dat jullie met je vijven bent, en heeten: Jan, Piet, Wim, Rie en Annie. Nu we gaan be ginnen, let dus maar even goed op. Dus Jan staat in den kring en de andere vier houden elkaar vast om den kring te vormen, strek je armen zoo \er mogelijk uit, om den kring zoo groot mogelijk te maken. Jan heeft dus zijn oogen dicht en zijn handen er voor. Rie wijst naar Piet, Piet laat nu zijn handen los, zoodat er in den kring een opening ontstaat, waar hij was (dat is de open deur). Hij neemt den bal op en moet Jan er even mee aanraken in den rug. Voordat Jan heeft gevoeld dat hij aangeraakt is, is Piet gauw met den bal door den open deur weggeloopen. Jan laat zijn handen nu zakken en holt ook door de open deur naar buiten den kring, maar Piet heeft zoo'n vaart, dat Jan hem niet kan pak ken. Hij komt nu terug door de open deur en in het midden aangekomen, legt hij vlug den hal weer op den grond. Nu is Piet „hem" en Jan neemt de plaats van Piet in. Nu wijst Rie naar Wim, die den bal opneemt, er Piet mee aanraakt, maar Piet is haar te vlug af en voordat Wim door den open deur is kunnen \vegloo~ pen met den hal, heeft Piet hem te pak ken en nu is Piet „hem" nog eens. Nu wordt Annie aangewezen en ook zij is niet vlug genoeg, zoodat Piet „hem" nog is. Tenslotte M-yst Rie op- zichzelf. Zij loopt heel voorzichtig achter Piet heen, neemt den bal op, raakt hem aan en zet het tegelijk op zoo'n loopen, dat hij haar niet kan inhalen, en nu is Rie „hem" dus. En zoo gaat het spel verder. Je kunt het natuurlijk met zoo veel kinderen spelen als je Milt, het minste aantal is wel vijf, omdat je an ders bijna geen kring kunt vormen. f'-g.l Hier zien jullie verschillende figuren afgebeeld. Welke streep is langer van fig. 1, streep A of streep B? en bij figuur 2, welke streep is dan langer A of B? Jullie denken natuurlijk dat streep A in beide gevallen langer is, maar dat is niet Mraar, meet het zorgvuldig na, dan zullen jullie zien, dat A en B allebei de keeren even lang zijn.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 20