Terug tot de natuur Kruiswoordraadsel. De ervaringen van een moderne vrouw op de wandeling. De Avontuurlijke Lotgevallen van Miep Muizenschrik en Bul Krakebeen Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 17 Maart 1934. No. 9450. te rennen en Herman ook en die Mier ook. Maar als ik eenmaal aan den pang ben, hou je mij niet makkelijk meer te gen, al heb ik ook hooge hakken. Ik be reikte het hek een paar meter vóór Her man, en de stier kwam derde aan. en toen we het hek achter ons hadden dichtgeslagen en probeerden op adem te komen, hing de stier met zijn kop o' er het hek en blies naar ons. Hij was woest dat hij ons niet te grazen had kunnen nemen, dat kon je duidelijk aan de uit drukking van zijn gelaat zien. Laten we maken, dat we wegkomen, zei ik tegen Herman, voordat dat ondier over hei hek klimt! Een mensch zou werkelijk niet denken, dat hij vijftig kilometer aan één stuk door kon loopen. Ten minste, zoo voeld m we ons. Maar het kan ook wezen, da: we er pas 49 hadden geloopen. Hoe dan ook, we kwamen eindelijk aan een man, die op een hoop kiezelsteenen langs den kant van den weg zat en Herman zei zoo tegen hem: Goeie middag, wat is de weg naar Welgelegen? De man keek bedenkelijk en zei: Jsja, net wat U zait, en ik leuf datteme ook nog een pak onweer kraige! Wat is de weg naar Welgelegen?!, bul derde Herman hem toe. O, nee, antwoordde de man, ik ben nog nooit één dag ziek 'woest! Het was hopeloos. Herman maakte eenige opmerkingen aan het adres van den man, waarvan het zonde en jam,-er was, dat hij zo niet kon hooren, en toen sloegen we een klein weggetje in, gingen door een hekje in een steencn muur, en toen we door dat hek waren gegaan stonden we weer in Zevenhuizen, bij de halte van de bus, pal tegenover ren wegwijzer! We hadden in een cirkel rondgcloopen! Ik keek naar Herman, en Herman keek naar mij, en toen kwam 1e bus er aan en Herman zei: Laten we 4e bus maar weer naar de stad nemen, we hebben nu toch zeker genoeg natuur ge had I Mij best, zei ik. ik wou toch ook eigen lijk liever naar de bioscoop! waar vroeger de tol was en dan rechts afsloegen en de tweede laan links dat die gedempt werd, omdat de heereboer van Land lust er op een avond in geval len was, toen hij wat erg vroolijk thuis kwam, en dan namen we dat pad langs dat weiland waar volgend jaar het «*ir- cus zou komen als ze vergunning kon den krijgen, en dan sloegen we links af bij do plaats waar vroeger het huis \an de weduwe Potters stond, voordat het vier jaar geleden afbrandde, en dan wa ren we al een heel eind in de buurt en dan moesten we nog maar eens vragen. Nou, we kwamen aan die plek, waar we dachten dat vroeger wel eens een tol huis gestaan kon hebben en we sloegen rechts af en kwamen toen uit op een erf met een massa modder erin en een bond. Het was zoo'n vierkante, zware hond, met niets dan slagtanden in zijn bek. en een blaf over zich, of er zwaar onweer was. Hij was zóó harig, dat je niet kon zien of hij er aan kwam of dat hij v cg- ging. Waarom weet ik niet, maar het ZATFMnAr.AvnynscnFjs of dier scheen het niet op Herman begre pen te hebben, en toen Herman einJenjk, nadat hij om een paar karren heen was gerend en over een schutting geklom men, buiten het bereik van de slagtan den was, zat hij een duimdik onder do modder. Ik geloof, dat we verdwaald zijn, merk te ik op. Toen Herman klaar was rret den hond uit te schelden, antwoordje hij: Dat bestaat niet, want we zijn nog hce- lemaal niet op den goeden weg geweest. Maar maak je niet ongerust, als we do zon in de gaten houden, moeten we *r vast komen. Nou, dat deden we vijf minuten lang. Daarna hield ik Herman maar in de gaten, want de zon verdween achter de wolken. En toen kwamen we aan een weiland met een koe erin. Als we dat weiland nou dwars oversteken, moeten we beslist vlak bij Welgelegen uitkomen, zei Herman. Goed, wij dat weiland in, en de koe ons al tegemoet, alleen was het geen koe, maar een stier. Nu heb ik nooit van stieren gehouden, maar deze beviel me heclemaal niet. Toen hij vlak bij ons was begon hij te blazen door zijn neus gaten, of hij een locomotief was en Her man zei: Kalm blijven, Marie! En lang zaam loopen! Als hij ziet dat we r.iet bang zijn, zal hij ons niet stooten. Nou, het was maar goed, dat dat dier geen gedarhtenlezer was. Hij liep zoo dicht achter ons aan, dat elke keer als hij door zijn neusgaten blies, de hoed van Herman afwoei! Eindelijk begonnen we harder te loopen en ten slotte begon ik Vrij naar het Engelsch, naverteld door S1ROLF. „Weet je wat," zei ik Zondag tegen mijn man, „een stadsmcnsch leeft veel te weinig in de natuur, en het is fijn weer vandaag, laten we de bus naar. Ze venhuizen nemen, dan wandelen we vandaar naar Welgelegen, dat is een wandeling van een uur of twee, cn dan nemen we in Welgelegen weer do bus naar de stad terug." Herman, zoo heet mijn man, had plot seling een hcele serie hevige en blijk baar angstvallig voor mij verborgen kwalen, die hem beletten zouden twee uur te loopen, doch ik was van meening, dat die wandeling een ander mcnsch van hem zou maken. Hij krijgt veel te weinig beweging. „Ja, een ander mensch, herhaalde Her man ironisch, „zeg dat wel, Marie, een ander mensch zal het van me maken, haha, ja, een dood mensch zal hel van me maken." Niettegenstaande deze sombere woor den gingen wo op stap, namen do bus naar Zevenhuizen en stapten daar uit We waren inderdaad heel dicht bij de natuur. Er was niets dan een landweg, met een slootje aan weerskanten, dan gras, en ten slotte.een wegwijzer waarop stond: „Welgelegen 10 kilometer". Herman keek scheel, toen hij den lan gen weg voor zich zag cn zei: Laten we dwars doorsteken, dan zijn we er veel gauwer, dwars door de weilanden! Ik zei hem, dat ik niet wist, dat er een kortere weg was, maar Herman liic'd vol van wel. Wacht, zei hij, ik zal het aan dat oude mannetje vragen. Want er zat een oude man, met een 'dikke roode wollen das om, aan den kant van den weg. Toen Herman tegen hem sprak, pakte hij zijn oor beet (zijn eigen oor natuurlijk, niet het oor van Herman!) en zei: SS.Srrssffvgppwss.vr? Ik dacht eerst, dat het een verdwaalde pinda-chinees was, die in zijn moedertaal leelijke dingen tegen Herman zei, maar eindelijk ontdekte ik, dat hij zoo sprak, omdat hij geen tanden meer in zijn mond had. Dus gaven we het maar op. Toen kwam er een jonge dame voorbij en Herman vroeg toen aan haar over dat dwars doorsteken. Het was een aardig kind, alleen een beetje erg vlug in d'r praten. Ze zei dan,, dat als we den weg Horizontaal: 1. Riviertje in Limburg 3. Voltrekker van doodvonnissen 5. Gerechtshof (Rom.) 8. Hevig 9. Een ieder ,10. Bewoner van een eilandje in de vroegere Zuiderzee 11. Stemming 12. Gelofte 14. Kweeken 17. Druiven hangen in een 18. Ruw Verticaal: 1. Heel 2. Jongensnaam 3. Genoeg 4. Blind 5. Muziekinstrument 6. Rakker 7. Vastleggen 11. Het veroverde 13. Moed 15. Teekening 16. Zeer (Volgende week de oplossing). Horizontaal: 1. Minisler van Financiën; 12. Die: IS.Arie; 1-L Oct.; 15. Stoom: 18. Knel: 19. Roede; 21. Dam: 23. Ot; 24. Ver-, 25. Heler; 26. Moede; 27. R.M.; 29. Negatief; 32. Ritsen; 33. Do; 34. ex).: 36. Handel; 38. De: 39. Erf; 41. Oor; 43. Etc.; 41. Eva; 45. Om; 47. Ginder; 49. Sr. Verticaal: 2. Id.: 3. Nis; 4. Iels; 5. Vak: 6. Arno: 7. Niet; S. Fel; 9. Code; 10. Ice; 11. Et; 16 Odor: 17. Mal; 19. Ree: 20. Orde; 22. Meter; 24. Voren; 27. Rat; 28 M.T.S.: 30. Gil; 31. Iep: 34. End; 35. 3de. 36. Hertog;3 37. Loover; 39. Ee; W. Fc.; 41. Oe; 42. Ra; 45. Ons; 4. M. Dr. Klaargemaakt voor de eerste Lentevaart. KRUISWOORDRAADSEL. (Oplossing van de vorige week). 269. Toen het tijd was, begon hij: Lieve menschcn in Groofestad. ij zijn Bul en Miep cn ons vriendin netje Knipstaart. Wij zijn al sedert enkele maanden in de Noordpool. We hebben hier allerlei oroeven ge nomen, die bestemd zijn voor Prof. Piekergraag. Het zijn luchtmonsters van 15 en 20 duizend meter hoogte. Sneeuw-, ijs- en bodemmonsters, diepzee monsters en planton uit de Poolzee. Ook hebben wij de vlag van Grooteslad op de punt van de Noordpool geplant. 270. Wij hebben het ons zelf aan genaam kunnen maken met behulp van een warme-iucht-instailutie, waardoor we een prachtige moes- en plantentuin aangelegd hebben, waarop de heerlijkste vruchten groeien en de mooiste bloemen staan. Een uitstekend begin om hier een tweede Grooteslad te lich ten. We brengen zoo spoedig moge lijk onze monsters thuis. Dag da mes en heeren. dag Prof. Pieker graag. Bul stond zoo te zwaaien met zijn armen, dat hij tegen de microfoon sloeg, int vonten schrik van dr. Regen. 2G6. Toen ze behouden beneden kwamen, werden ze vriendelijk be groet door mijnheer Dr. Regen. Ze gingen naar binnen en er werd hun gevraagd wat het doel \an hun komst was. Zc vroegen nu of ze goed gezien hadden, dat dit een radio-station was en of ze iets voor de microfoon mochten zeggen. 2G7. Eerst vond mijnheer Dr. Regen het wel wat vreemd, maar terwijl Miep en Knipstaart in een groote stoel waren neergeploft, vertelde Bul aan Dr. Regen van alles wat ze hadden beleefd aan de Noord pool. Mijnheer Regen stond ver baasd te kijken, maar gaf toch da delijk toestemming de microfoon te gebruiken. 2G8. Ze moesten nog een poos wachten tot de menschcn in Groot e- stad wakker waren en naar ben konden luisteren. Maar in dien tijd had Bul, die *t mooiste spreken cn schrijven kon, mooi' den tijd zijn lezing op papier te zetten en alles goed te overdenken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 16