In de woestijn verdwaald.
Fakkeloptocht.
Papa Roodstaart schildert.
x.
SCHAGER COURANT
Ui
i
ïTh (71
4 "A7
^4)
EEN WIJNGLAS ALS FONTEIN.
EEN TIMMERMAN IN NOOD.
Door
Willy Rakkert.
Hardnekkig streed ik tegen mijn ver
langen een korteren weg in te slaan
naar Beschir. Daar zou ik spoedig een
schip vinden, dat mij naar Tripolis zou
kunnen brengen. Ik wilde terug, terug
naar huis, het heimwee had mij na zoo
vele jaren eindelijk te pakken. En hoe!
Daarom gaf mijn vriend Dr. Lohmeier
tenslotte toe. Onze gids had ons aan den
horizon naar het Noordwesten '11 groep
boomen getoond, waarheen wij ons be
geven zouden. Tegen 1U uur in den
morgen kwamen wij daar aan. „Boo
men" was eigenlijk teveel gezegd.... bet
was een dicht, wild dooreen gegroeid
boschje van Tamarinden. Van hieruit
wilden wij met behulp van het compa.s
precies Noordwestelijk marcheerden.
Bij het openen van de zadeltasschen,
kwamen wij echter tot de onaangename
ontdekking, dat alle instrumenten ver
dwenen waren en dat de tasschen ver
der waren opgevuld met steenen.
Afijn vriend wilde omkeeren. Ik ver
zette mij tegen zijn voornemen. Ontstemd
en zwijgend trokken wij met onze kleine
karavaan verder, alleen onze zwarte be
diende Halef verzekerde steeds weer,
dat de Arabieren, in vergelijking met de
negers uit Centraal-Afrika, waar hij
ook vandaan kwam, echte schoeljes wa
ren. 't Avonds rustten wij op een plaats,
die daarvoor als geschapen was.... tus-
schen een dozijn machtige rotsblokken
zal men veilig en beschut. Dan ging de
weg verder naar het Noordwesten: de
zon brandde aan deii hemel, alsof zij dé
aarde wildo verzengen met haar gloed.
Tengevolge van de spoedige verdam
ping smolt de kleine watervoorrand als
sneeuw voor de zon. Zelfs een sigaret
smaakte in deze troostelooze hitte al
heel slecht. Het oog vond nergens een
rustpunt.
De laatste sporen van menschelijke of
dierlijke karavanen waren reeds verre
achter ons. Om ons heen heersehte een
bijna geheimzinnige stilte, die ons boe
langer hoe meer terneer drukte. In de
droevigste stemming legden wij ons te
slapen. Het was een onrustige slaap.
Van tevoren hadden wij een stek scheef
in den grond gestoken, met de punt naar
het Noordwesten. Scherpe steken wek
ten mij. Wij waren in een zandstorm
terecht gekomen, zij het dan ook een van
lichten aard. Binnen een half uur was
de storm bedaard, zonder ons te hebben
geschaad. Alleen van de stok, die bet
Noordwesten aangaf, was niets meer te
zien. Weliswaar konden wij ons binnen
enkele uren naar de zon orienteeren,
maar van een zekerheid, dat wij juist
bij Beschir zouden uitkomen, was geen
sprake meer.
De oogen en neusgaten van onze ar
me kameelen waren geheel gevuld met
zand, die de storm erin geblazen had.
Om ze op kracht to houden, moesten wij
iets van ons kostbaar water opofferen
en de dieren wasschen. Drenken konden
wij ze niet en daarom moesten wij erop
vertrouwen, dat zij het evenals wij, nog
wel eenigo dagen zouden uithouden.
E11 wéér kwam de nacht... Do omge
ving was hetzelfde... geen struik, geen
rots zand en nog eens zand - de he
rnel was helder en smetteloos, zoodat wij
geen angst behoefden te koesten voor
een zandstorm. Na een beetje te hebben
gegeten, legden wij ons ter ruste. Ons
verhemelte was geheel en al verdroogd.
De kleine beker was bij lange niet ge
noeg oin onze dorst ook maar zóó te stil
len, dat wij ons een weinig behaaglijker
\oelden. Integendeel het verlangen
naar meer werd steeds sterker en
haast ondragelijk.
In den morgen van den volgenden
dag voelde ik mij plotseling hevig heen
en weer geschud. Jk keek op en zag, boe
onze zwarte bediende hevig stond te ge
baren.
Hij was werkelijk onder zijn huid bleek
geworden. Alet wijdopengesperde oogen
en sidderende handen riep hij uit:
„O, heer, nu zijn wij verloren, dood.
heelemaal dood! Kameelen weg, water
weg!"
Als door een tarantella gestoken, ron
den wij naar de plaats, waar onze die
ren hadden gestaan. Een seconde later
stond Dr. Lohmeier naast mij. De klein
ste en zwakste kameel stond er nog. De
anderen, niet de kostbare waterzakken
beladen, waren spoorloos verdwenen.
Spoorloos? Neen, dat niet geheel... hun
sporen liepen midden door het uitge
strekte zand naar een onbekende rich
ting en naast hun sporen... waren die
van paarden te zien. Dat liet geen twij
fel over. Wij hadden bezoek gekregen
\an woestijnroovers. „Zij hadden ons
beter de schedel kunnen inslaan", riep
mijn vriend uit. ..Kop op, vermaande
hij een oogenblik later, wij wisselen el
kaar af. De een rijdt en de andere twee
loopen om de beurt. De richting kennen
wij zoo ongeveer. Daar in het Oosten
komt de zon op, dus ginds is het Noord
westen. De roover.s zijn echter Zuidoos
telijk. dus naar de groote woestijn toe
getrokken."
En zoo liepen wij moeizaam verder in
het gloeiende mulle zand. Bij iedere
schrede zonk de voet dieper weg en wij
werden doodelijk vermoeid. Toen de zon
op haar hoogste punt stond, waren wij
aan het einde van onze krachten. Ik was
totaal uitgeput en liet mij in het zand
vallen. „Laten wij het nog eens probee-
ren", smeekte mijn vriend. „Ach, dat
heeft och niet het minste nut; waarom
zou men zich zoo inspannen, als men
toch moet sterven?" was mijn antwoord.
Zoo lagen wij uitgeput door dorst in
het zand van de Lybische woestijn. De
zon lachte en vergulde de zandzee. Wij
\oelden, dat ons laatste uur geslagen
was. Half overwoog mijn vriend de mo
gelijkheid onze laatste kameel met zijn
«nes de halsslagader open te snijden en
ons met zijn bloed te laven. Hij had ge
hoord. dat dit dikwijls het laatste red
middel was. Als hij in zijn wijden bour-
nous gehuld, naar zijn mes zocht, viel
zijn oog plotseling op de Westelijke ho
rizon... (leen twijfel daar kwamen
menschen. Men zag ze duidelijk naderen.
Het waren kameel rijders.
Nieuwe levenskracht bruiste door on
ze aderen. „Vrienden of vijanden, zoo
wreed is zelfs de ergste vijand niet, dat
hij een versmachtende een teug water
Op een middag kwam vader thuis en
raadt eens, wat hij meebracht? Drie
mooie, gekleurde lampions. Dat was 'n
verrassing! Een heele lange voor Dickie,
een korte voor Nelleke 011 voor Zusje '11
kleine ronde, met allemaal grappige ver
diepinkjes, alle drie waren' beschilderd
met gekleurde bloemen en hier en daar
zat warempel een vogeltje verscholen.
Binnenin kon een 'kaarsje gestoken wor
den, maar dat moest natuurlijk voor
zichtig gebeuren. Anders kon 't papier
wel eens scheuren.
Vader zou het natuurlijk wel goed
kunnen doen. Hij legde de lampions
netjes op tafel, zcoiïat ze heelemaal pla'.
in de vouwen vielen en stak toen in
ieder een kaarsje.
Vader, zei Dickie. mogen we ze
vanavond aansteken ei dan even in den
tuin gaan?
Vader keek eens naar Aioeder en die
lachte een beetje.
.Ia. mogen we? Ik zie bet wel, rie
pen Nelleke en Dickie uit. Ik ook! riep
Zusje.
Goed, besliste Vader, dan mogen
jullie voor dat je naar bed gaat nog een
kwartiertje in den tuin. Na het eten
keken de kinderen aldoor maar of de
zon nog niet onderging. Wat duurde dat
tang! Maar eindelijk werd het toch lang-
zauierliand donker en het drietal stapte
vroolijk den tuin in. Iedere lampioen
was met een ijzerdraadje stevig aan een
langen stok vastgemaakt. Nu kon de op
tocht beginnen, daar marcheerden z«
weg. Dickie voorop, dan Nelleke, die
deed niets dan huppelen. Pas op,
.Nel, riep Dick, spring niet zoo, anders
vliegt de lampion in brand.
Hij bukte gauw, want bijna sloeg het
dmg tegen zijn hoofd. Maar meteen
schoot hij in den lach, want achter Nel
leke dribbelde Zusje. Alet haar kleine
handjes hield ze den stok stevig vast. Ze
keek heel plechtig en had moeite de
grooton bij te houden.
Laten we een beetje langzaam loo
pen, voor zusje, zei Dickie tegen Nelle
ke en zoo hadden ze allo drie plezier
en iedere keer, als ze langs het huis kwa
men, waven ze naar vader en moeder
en Ar 'je, het meisje, kwam ook even
kijken. Ze had van haar leven nog nooit
zo.» iels moois gezien, want ze ging al-
tijd naar fakkeloptochten kijken.
Alaar aan alles komt een einde en
tenslotte kwam moeder ze halen, om
i-aar bed te gaan, het was een reuze leu
ke avond geweest!
Wisten jullie het nog niet? Papa
Doods taart is schilder geworden. Hij
heeft een zwart-fluweelen buisje aange
trokken en hij laat zijn staartveeren ex
tra lang groeien. En een leerling heeft
hij ook al, kijk maar... Kareltje Das in
zijn matrozenpakje heeft er schik in.
Schik erin? Waarin? Wel zien jul
lie dan niet, dat meester Roodstaart een
schilderij heeft geschilderd en wat mooi
•ok! Er staat van alles op... E11 hond,
een paar vogels, een konijnenkop, een.
hert, een denneboompje, bladeren, een
kruis, een schip, een ster en nog veel
meer!!!
Ja, nog veel meer. Zoo b.v. een ooie
vaar, een kalkoen en twee vogeltjes, een
aantal cijfers, een... daar had ik me bij
na leelijk versproken! Zoeken jullie nu
maar een uit, wat ik nog vergeten heb
op te noemen.
(Volgende weck oplossing).
weigert. En dan kan ons niets meer
schelen."
De ruiters naderden alras. Het was
opvallend, dat zij in een grooten boog
met onderlinge gelijke tusschenruimten
galop lieerden, dus bijna in een geopende
linie, zooals de cavallerie chargeert.
Wat had dat te beteekenen? Opgetogen
van vreugde waren mijn beide metgezel
len de ruiters tegemoet geloopen. Ik zat
iop de kameel, daar ik de zwakste was,
een overblijfsel van een kortgeleden ge
nezen aanval van typhus. Plotseling wa
ren de ruiters verdwenen. Zij hadden
hun kameelen laten knielen en richtten
hun geweren, dekking zoekend achter
de dieren, op ons. AI ij 11 vrienden wier
pen zich plat tegen den grond... ik voel
de plotseling een stekende pijn en stort
te met een kreet uit den zadel, terwijl
mijn kameel er van door ging
Toen ik na een lange bewusteloosheid
weer de oogen opsloeg, lag ik in een
groote, luchtige tent, op een sneeuwwit
laken, dat over een soort velddivan was
uitgespreid. Een oude, vriendelijke heer
in uniform van het Italiaansche kolo
niale leger boog zich over mij heen en
vroeg hoe ik mij gevoelde. „Waar hen
ik, waar kom ik vandaan?" „Dat is met
weinig woorden te verklaren, jonge
vriend.... een patrouille van Itaiiaan
sche kameelruiters zocht een rooverben-
de op, die de woestijn onveilig maakte.
U en uw metgezellen werden voor roo-
vers gehouden en daarbij heeft een mij
ner manschappen op l' geschoten". „E11
ik? Jk voel heelemaal niet, dat ik ver
wond ben, dat gloeien van mijn linker
voet is natuurlijk een gevolg van mijn
vermoeidheid." De oude heer glimlach
te een beetje medelijdend. „Helaas is de
zaak niet zoo eenvoudig, hoewel geluk
kig ook weer niet ernstig. Het schot
heeft Uw linkervoet doorboord en d
genezing zal nog wel een poosje duren."
ALijn kameraden kwamen mij in de
tónt bezoeken. Dr. Lohmeier met een
schaal prachtige vruchten en Ilalef, bij
gebrek aan blcemen, met 'n bos bloeien
de woestijDgrassen....
Nou en of!
Is de meester over je tevreden,
Wim9
Nou, of-ie, moeder! Weet u, wat ie
gisteren nog tegen me zei? Jongen, zei-
ct-ie, als ze allemaal zoo waren als jij
dan kon ik de school wel sluiten.
Goed zoo.
Liesje (tot haar mama") Gerda van
den bakker heeft gezegd, dat Pa een
boekenworm is, omdat hij de jongens les
geeft.
Mama: Zoo, en wat heb jij toen
gezegd?
Liesje: Dat haar vader een meel-
worm is, omdat hij brood bakt voor de
menschen*
Als men mot een vochtigen vinger
over de rand va ft een wijnglas strijkt,
zal het glas een doordringend geluid la
ten hooren. Doet men hetzelfde met een
glas, dat men van tevoren met water
heeft gevuld, dan zal het water in zicht
bare beroering komen en tenslotte zullen
uiterst kleine waterdruppels als een fon
tein uit het glas opspuiten en weer neer
vallen!
Aap Fibs is een handige timmerbaas,
die evengoed met zijn zaag weet om te
gaan als hardlooper met zijn voeten.
Alaar in een ding heeft hij toch nog niet
genoeg handigheid, tenminste voor een
1 Meter
timmerman... en dat is met het omsprin
gen inet een lineaal om afstanden uit te
meten. Nu heeft hij de volgende moeilijk
heid op te lossen: Een klant bestelde een
vierkante plank van 1 A12. oppervlakte,
die uit éón stuk was vervaardigd. En hij
kon maar niet vinden, hoe hij de plank
precies vierkant moest krijgen alleen
gewapend met een potlood en een line
aal. Wie helpt?