G EESTELIJK L EVEN PASCHEN. Hf M #iliySïlSFCjiHPw '-ft- Paaschfeest. Zaterdag 31 Maart 1934. Postrekening No. 23330 SCHAGER 77ste Jaargang. No. 9458 COURANT. Int. Telef. No. 20 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentién nog zooveel mogelijk in het eerstuitkornend nummer geplaatst. Uitgave der N.V. v.h. P. Trapman Co., Schagen. 2? PAGINA'S. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno. inbegrepen). Groole letters worden naar plaatsruimte berekend. door Astor. IN DE WERELD ZULT GIJ VER- s DRUKKIXG HEBBEN; MAAR HEBT GOEDEN MOED, IK HEB DE WE RELD OVERWONNEN. Joh. XVI: 33.b. DF. verschijning van dit geestelijk le ven valt juist samen met de vie ring van het Paaschfeest. Het ligt dus voor de hand, dat ik het wijd aan de Paaschgcdachte. Tegelij kertijd voel ik de moeilijkheid welke verhonden is aan 't schrijven van een goed Paaschartikel. Want zal zulk een arti kel eenige waarde hebben, dan moet er iets opwekkends, iets inspireerends van uilgaan op voor de lezers. Het Paaschfeest Is in zijn wezen een jubelfeest, een feest van vreugde en blijdschap, waarop gezongen wordt van licht en leven, waardoor de duisternis en de dood stralend worden overwonnen. Zoo is het van oudsher geweest en dit heeft voor honderden geslachten altoos de bekoring van de Paaschviering uitgemaakt. En ook in die kringen, waar de twijfel is doorgedrongen aan de onaantastbare waarheid der bijbei- sche traditie en waar 't geloof in het Paasch- wonder, d.i. in de lichamelijke opstanding van Jezus, volledig werd verworpen, d.i. in de kringen van het vrijzinnig protestantisme, werd toch altijd nog de viering van het oude christelijke feest in ecre gehouden en de op standing zinnebeeldig opgevat. Men sprak niet meer van den herrezen Jezus, maar van den triomf van het leven en er werden aller lei beschouwingen aan vastgeknoopt, welke soms weinig meer gemeen hadden met de oude traditie. En nu zit ik neer om in het jaar 1934 iets te schrijven, wat zoo mogelijk eenige waarde moet hebben voor de lezers. Zal 't mij mogelijk zijn? Is er aanleiding om jubelende, geestdriftige woorden, als de vertolkers van diepgevoelde vreugde, op het papier te zetten? Ik denk aan de laatste redevoering van onzen minister-president Colijn, gehouden voor zijn partij. Daarin kwam een merkwaar dige uitlating voor, die ik niet meer heb kun nen vergeten. Zij was deze: „Het jaar 1933 zal in de geschiedenis bekend blijven als het jaar, waarin de economische oorlog van al len tegen allen is begonnen". Ik begrijp niet hoe een scherpzinnig man als Colijn dit heeft kunnen zeggen. Die economische oorlog was immers al heel lang aan den gang! Daarom had zijn uitspraak moeten luiden: in 1933 is de economische oorlog van allen tegen allen scherper geworden cn hij zal zich nog meer verscherpen in de komende jaren. Deze op merking of zoo ge wilt: deze aanmerking maak ik slechts terloops. Het is mij alleen maar te doen om het feit, dat de heer Colijn dezen strijd erkent. En deze strijd beteekent voor mij de ab solute ontkenning van het groote be ginsel der mcnschenliefde, welk beginsel men zoo gaarne (m.i. ten onrechte) als speci fiek christelijk aanduidt. Ik wensch niet verkeerd begrepen te wor den, daarom voeg ik er terstond aan toe, dat ik graag erken, dat er vele beste, brave, lieve mensclien zijn in alle rangen en klassen der maatschappij, die veel voor hun medemen sehen over hebben, die zich zelfs ontberingen voor hen willen getroosten. Er wordt inder daad veel gedaan om het lijden der naasten te verzachten. Dit neemt echter niet weg, dat diezelfde, vaak opofferingsgezinde menschen tegelijkertijd den door Colijn bedoelden strijd aanvaarden en hem zelfs onvermijdelijk ach ten. Wij leven daarom in den eigenaardigen toestand, dat wij in theorie een mooi beginsel belijden en ons soms ook verbeelden het toe te passen, maar dat wij in de praktijk ditzelf de beginsel volkomen verloochenen door den protestlooze aanvaarding van den economi- schen oorlog, die door ieder gevoerd wordt. Want die economische oorlog is de concur rentie, is het streven van ieder individueel om zich stoffelijk te handhaven en zooveel mogelijk te verrijken. Laten wij het maar eer lijk erkennen, dat daarom nagenoeg alles in het leven draait. Natuurlijk zijn er uitzonde ringen op dezen algemeenen regel maar zij zijn schaarsch. En het is zéér de .vraag of er iemand is, die inderdaad gehéél zich aan dien concurrentiestrijd kén onttrekken. Daarom is de wereld met alle uiterlijk vertoon van christelijkheid, met haar vele christelijke vercenigingen en kerken in we zen o nchristelijk. En liet merkwaardige hierbij is. drft juist zij, die zirh bij voorkeur christelijk noemen (wat wordt er met dat woord, hetwelk voor velen een bijzondere be koring blijft behouden, ontzettend gesold!) de meest hartstochtelijke verdedigers zijn van dien economischcn oorlog van allen te gen allen. Zelfs menschen als Colijn, hoe vroom zij ook mogen wezen, denken er niet aan de oorzaak van dien door hem gewraak- ten oorlog weg te nemen. Wij leven ondanks alle christelijk vernis in een barbaarsehe wereld. Wie dit niet op merkt, moet wel stekeblind zijn. Het is zeer pijnlijk dit te moeten vaststel len. Waartoe echter zou het dienen struisvo gelpolitiek toe te passen en de oogen er voor te sluiten? Wij moeten de werkelijkheid dur ven zien, zóó zij is. En als wij dit doen, zijn twee dingen mo gelijk. Wij kunnen die harde, wreede werke lijkheid aanvaarden, ons daarbij als iets on vermijdelijks neerleggen óf wij kunnen po gen die werkelijkheid te boven te komen en een hoogere werkelijkheid scheppen. Een hoogere werkelijkheid; welke méér beant woordt aan onze diep-menschelijke gevoelens en meer in overeenstemming is met het zedelijk beginsel van het christen dom. (En ik kan het niet anders zien dan dat dit zedelijk beginsel is het liefdesbeginsel.) Tegen dit laatste rijzen van vele zijden ern stige bezwaren. Deze bezwaren zijn ongetwij feld dikwijls van zeer laag allooi. Dat zijn de bezwaren, die geopperd worden door hen, die zich een warm plekje hebben veroverd in deze ijzige wereld, die zicli niet bekom meren om het lot cn het leed hunner medc- menschen. Maar er zijn ook anderen. Hun bezwaren vloeien voort uit hun beschouwing van den mensch; zij staan op het standpunt dat het wezen van den mensch zelfzuch tig is en dat op grond daarvan ten eeuwigen dage deze ook door hen betreurde strijd zal blijven bestaan: omdat dit wezen eeuwig onveranderlijk is. De kerk zegt immers: in zonde ontvangen en geboren! Tegenover deze menschen staan zij, die gelooven dat een zui verder gemeenschapsleven wé! mogelijk is, is, omdat in den mensch óók aanwezig is de kiem der menschelijke solidariteit, der saam- hoorigheid en dat deze kiem kan groeien, zich ontwikkelen en ten laatste de zelfzucht zal overwinnen en die buitendien er van overtuigd zijn dat de mensch steeds meer re delijk (d.i. door de rede geleid!) zal worden. En zij zijn het, die tegenwoordig in de moei lijkste omstandigheden verkeeren, niet om dat zij s t o f f c 1 ij k, maar geestelijk het meest lijden. Want hun lijden is een ge volg van de krenking hunner heiligste ge voelens. In hen leeft het sterke verlangen naar een wereld van gerechtigheid, van broe derschap en zij zijn gedoemd temidden van ongerechtigheid en onbroederlijkheid te le ven. Dit wordt voor hen het tragische in hun bestaan. En zij voelen zich vaak zoo mach teloos. Vooral in dezen tijd dreigt het gevaar, dat deze machteloosheid gevaarlijke vormen gaat aannemen en voert tot totale onver schilligheid. Want overal steekt de reactie het hoofd omhoog. De wereldsche machten versterken zich, de vrijheid wordt op beden kelijke wijze belemmerd, het streven naar de verwerkelijking van de broederschaps- idée wordt in hooge mate gestuit. De ge- weldsverheerlijking dreigt tot een besmette lijke ziekte te worden. Welnu, voor deze is het goed om te worden herinnerd aan de Paaschgcdachte. Ik heb hierboven een woord geschreven, ontleend aan onzen ouden bijbel. Ik heb dit gedaan, omdat ik daarin op de juiste manier vertolkt vindt de gedachte, welke ik aan mijn getrouwe lezers als Paaschgedachte ter over denking wilde geven. Wie een weinig in den bijbel thuis is, weet dat dit woord aan Jezus in den mond wordt gelegd. De beteekenis is duidelijk. Gij, mijne discipelen zult het zwaar te verantwoorden hebben in de wereld, maar weest niet be zorgd. Ten slotte zal ik d.i. mijn geest zege vieren. Principieel heb ik de wereld over wonnen. Ik laat in het midden of wij hier hebben te doen met een historisch, d.i. met een werke lijk door Jezus uitgesproken woord. Dit is trouwens van ondergeschikt belang. Waar het op aankomt is, dat hij als drager, ais vertegenwoordiger van een idéé, van een be ginsel het recht had om het uit te spre ken. En dit had hij zonder twijfel. De historie bewijst het op iedere bladzijde. Want dit staat onomstootelijk vast: door alle eeuwen heen, sedert den aanvang onzer jaartelling, is Jezus hoog vereerd en nóg wórdt hij door miilioenen menschen be schouwd als de verpersoonlijking van het menschelijke In zijn rijkste glorie. Of dit te recht of ten ontrecht e geschied wij weten per saldo maar heel weinig van zijn leven en velen meenen zelfs te moeten ontkennen, dat hij inderdaad heeft bestaan doet niets terzake. Wanneer men in hem niet had ge zien den volmaakt licfdevollen mensch, dan zou die vereering nooit zijn ontstaan. Hij is geworden tot het symbool van het schoonste leven, dat denkbaar is. In hem culmineert voor de wereld het menschelijke. Maar zegt ons dit niets? Is dit niet de principicele overwinning over de wereld van de idéé, welke hij verper soonlijkt voor de menschen? Breng mij, waar ge wilt. Breng mij te mid den van misdadigers, temidden van bruten en onverschilligen als ik hun schilder het leven van Jezus, als ik hun vertel, hoe hij stond tegenover de overspelige vrouw, als ik hun schilder zijn sterven aan het kruis, waar hij zijn ontroerde bede: „Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen", sta melde dan is er niet één, die niet onder den indruk komt. Dan voelt ieder: in hem is het hoogste belichaamd, waartoe een -rr-Tyrry.,^ T*~T ifc. De akker wordt gereed gemaakt. Beide Paaschdagen den geheelen dag GEOPEND. fotogr. Atelier ARPAD MDLDOVAH - Nieuwe Niedorp Paschen, hoe straalt cr Uw louterend licht Heerlijk door 't tijd'lijke leven, Dat ons tot arbeid, tot dienen en plicht Slechts voor een wijl is gegeven. Hoe schenkt ge waarde aan heel ons bestaan, Troost aan de aardsche gedachten, Dat niet aan 't eind van den weg, dien we gaan, Stilt' en vergetelheid wachten! Paschen, herleving tot heerlijker kracht, Schooner als immer tevoren, Daar werd opnieuw uit den donkeren nacht, Lichtend vertrouwen geboren. Troostende vreugde, na dagen van leed, Blijdschap, na 't smartelijkst lijden, Om aan een wereld, tot klagen gereed, Jubel en dank te bereiden! Paschen, doordringt ons van 't geen Ge ons leert, Tot in het diepst onzer harten, Dat niet het toeval de levens regeert, Bij onze vreugden en smarten. Dat onze weg soms door 't donker moet gaan, Donker van moeiten cn zorgen, Voerenden naar een herboren bestaan, Op een gezegenden morgen! Feest van het Leven cn feest van het Licht, Leidt ons in wankele dagen, Houdt onze blikken op 't Wonder gericht, Leert ons de moeiten te dragen. - Opstanding wacht na den donkeren dood, Hoe ook het leed moog' benauwen, Paschen, Uw Wezen is stralend en groot, Schenkt ons Uw levend Vertrouwen! Paschen 1934. KROES. (Nadruk verboden.) mensch kan komen; in hem glorieert het waarachtig-menschelijke, dat in elk aanwe zig is. Aan veel kan ik twijfelen, aan d i t niet. Nu zegge men niet, dat diezelfde menschen, die zulk een indruk ontvangen, spoedig daar weer onder los komen en hun oude zelfzucht leven voortzetten; nu wijze men mij niet op den gruwelijken bestaansstrijd, op de vreese- lijke consequentie daarvan, die den naam van oorlog draagt. Want dit bewijst alleen maar, dat de menschen nog niet hebben ge vonden de kracht, noch zelfs den weg om de in Jezus verpersoonlijkte idèe te verwezenlij ken. Dit groote feit blijft bestaan dat men aan de bekoring daar van zicli niet kan onttrekken. Het eenvoudige, veel vernomen gezegde: „was er maar meer liefde onder de men schen", getuigt reeds van het diep-Ievend verlangen daarnaar. Er is een paar weken geleden een Ameri- kaansch zendeling in ons land geweest, Stanley Jones, die op verschillende plaatsen lezingen heeft gehouden o.a. toen hij sprak in de Duinoordkerk in Den Haag, bezocht door Koningin Wilhelmina en haar dochter. Deze man heeft merkwaardige dingen gezegd on harde waarheden uitgesproken ten opzichte van godsdienst en kerk. Zelfs aarzelde hij niet te ontkennen, dat er alle aanleiding was om den godsdienst te beschouwen ais opium voor het volk. Voor hem was godsdienst al leen: Jezus Christus. Wat kan hij daarmede anders hebben be doeld dan dat de idéé, door Jezus vertegen woordigd, voor hem het hoogste was? En zonder aarzeling heeft hij er op gewe zen, dat deze idéé niet vertolkt werd door filantropie, maar door gerechtigheid. Het komt er slechts op aan, dat deze idèe de levende, albeheerschende idèe wordt in de wereld. En dit kan alleen dan gebeuren, wanneer steeds meerderen ervan overtuigd worden dat deze idéé groot en verheven is, want dat is reeds het geval ma a r dat deze idéé tot volledige overwinning komt. En wat wil dit anders zeggen, dan dat zij gaat leven; dat ze de stuwkracht wordt tot herschepping dezer wereld. Dit is de boodschap, waarmede het Paasch feest tot ons komt. Zoo en zoo alleen kan het worden tot het feest der opstanding. Opstanding uit het graf van koude zelfzucht, uit den zwarten nacht van stoffelijk en zedelijk leven, om te komen tot den dag van licht, tot gerechtigheid en broederschap. Daarom willen wij ons blijven herinneren het woord van Johannes. Ondanks reactie, vervolging en schijnbaar versterven van alle idealisme, hebben wij goeden moed, want in beginsel is de strijd reeds beslist

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 1