Naar de „Nieuwe Wereld"! Twee studenten maken een Amerika«trip. HOE MEN ONS, VERSTEKELINGEN, BEHANDELDE. De grootste moeilijkheid is om aan boord te komen. Door KAR EL FR. RANDT. EN zoo staan we na zes dagen „brom men" weer op straat, een ingenieur, een ontslagen bankbediende en een zeeman zonder werk. Onze tocht naar Amerika was mislukt en had een zeer prozaïsch einde genomen. Maar laat ik liever bij het begin beginnen. Zooals ik reeds zeide, waren we met zijn drieën, een ingenieur en daarvoor is tegenwoordig zelfs als bestuurder van de tram geen plaats meer een bankbedien de, die ontslagen was wegens bezuiniging ook al geen knalwonder meer in dezen tijd! en ikzelf, een ras-waterrot. Maar een waterrot in menschengestalte heeft 'n schip noodig om het zilte nat te bevaren en de scheepvaartmaatschappijen danken eerder personeel af. dan nog iemand erbij te nemen. Wij hadden krijgsraad gehou den en onze rijkdommen samengelcgd. Dat was alles bij elkaar lóO gulden; tevens be zaten wij nog kaartjes derde klas naar Rotterdam. Met dit „kapitaal" gewapeno wilden wij ons in de Vcreenlgde Staten van Noord-Amerika „vestigen Wij beza ten geen immigraUcverlof, geen visa en wij wisten, dat men blinde passagiers we gens huisvredebreuk pleegt te arrestecren. Maar dat alles liet ons koud. Het vuur der hope bezielde ons allen. Wij kregen geen steun, werden van den een naar den ander gezonden en werden overal voorzien van waardelooze aanbevelingsbrieven met een praatje afgescheept. „Ik zal zien. wat ik voor U kan doen!" luidde het on veranderlijk. Wij nemen proviand in. Den volgenden dag richtten wij onze eerste schreden natuurlijk naar de haven. Wij troffen hetF.r kwam juist een schip binnen. Terwijl de passagiers uitstegen, speelde de muziek, op een band zonder einde suisden de koffers linea recta de groote kofferbergplaats binnen, waar zij door do douanebeambten in ontvangst werden genomen. Aan de andere zijde van de sluizen lag de stoomer „De Statendam" machtig en overweldigend met zijn groo te passagiersdekken en zijn dikke stoom pijpen, die grauwe rookwolken omboog stuwden. We konden natuurlijk niet vra gen, wanneer de „Statendam" de haven zou verlaten, maar uit de dienstregeling, die wij vonden, kwanten wij te weten, dat Overal werden wij met onze waardelooze aanbevelingsbrieven afgescheept dit schip in den middag van den volgen den dag zee zou kiezen. Nu zochten wij ons hotel weer op. Als proviand voor den overtocht had ieder van ons drie groote stukken chocolade en een kilo spek inge slagen. Brood konden we natuurlijk niet meenemen, daar pakjes teveel in het oog- loopend zouden zijn en ons zouden belem meren bij ons avontuur. Ieder van ons droeg pakken over elkaar, het beste on deraan, en daaroverheen het minder goe de, daagsche costuum. Den volgenden morgen waren wij allo drie vroeg op de heen en weldra begaven wij ons wederom apart naar de haven, naar de gehouwen van de Lloyd. Het zal ongeveer 11 uur 's morgens geweest zijn, dat de Statendam voor de eerste maal haar machtige stoomfluit liet gillen, een geluid, dat ons door merg en heen ging. Het weer was druilerig, een fijne motre gen maakte ons vochtig en rillerig. Een scherpe, uit zee komende wind, blies ons zilte druppels in het gelaat. Wij zouden trachten ieder op eigen gelegenheid aan boord te komen. De list van den ingenieur. Eerst waagde de ingenieur den kans. Toen de extra-trein binnenkwam, die do passagiers naar het schip bracht, mengde li ij zich in het gewoel. Ben groote trap, door politie bewaakt, vormde den toegang tot het schip! Maar op het voorschip was eveneens een brug uitgelegd, ten gebruike van liet personeel en voor het vervoer van de handbagage; daar stonden eveneens twee politiebeambten bij, die iedereen, die niet tot het schecpspcrsoncel behoorden, tegenhielden. Max, zoo heette de ingenieur, had eenige vrachtbrieven weten te bemachtigen. Lee- ge formulieren, waarover hij mot zwarten inkt allerlei opmerkingen had geklad, met onleesbare hanepootcn van de bagagebe ambten en ten overvloede had hij er nog een aantal van de meest onzinnigo stem pels op geplaatst. In ieder geval... zij za gen er zeer gewichtig en indrukwekkend uit. Hij was blootshoofds, daar anders het ontbreken van een uniformpet hem verra den zou hebben; met een potlood in den hand en zwaaien met zijn stapel vracht en declaratiepapieren liep hij op de heide politiebeambten toe. deed uiterst bedrijvig, brulde met een nijdige stem tegen een aan de railing staanden matroos in onver- valschten zeemanstaal: „Heidaar! hoor es! Is de ladingmeester op het fOONtekf" En prompt kwam het antwoord: „Nee, hij is d'r niet! Ik zal 'm wel effe zoeken!" Tot groote verluchting van Max bleek do la dingmeester niet in de buurt te zijn. Max begon te vloeken en te schelden als een onvervalschtc kaperkapitein, bromde iets van twee koffers, die dadelijk aan den wal gebracht moesten worden, snauwde iets van „ongelooflijke zwijnepan", nader de de beide politiebeambten, keek ver stoord op, vertrouwde de eene politieman op familaire wijze toe, dat „vandaag weer alles eens misliep" en... liep op zijn ge mak zwaar verdiept in zijn documenten, waarop hij ijverig aanteekeningen maakte, brommend en sputterend de trap op, waar hij al spoedig in het gewoel der tweedui zend menschcn verdween! Dat was num mer één! De bloemruiker. Nu kwam ik aan de beurt. Ik had een prachtige bouquet bloemen gekocht in een winkel in de huurt van ons pension en daaraan een kaartje bevestigd, waarop ik in sierlijke krulletters had geschreven: „Mrs. Smith". Hiermede gewapend, trad ik op de hoofdtrap toe, eveneens blootshoofds. Maar dadelijk vroeg de politie mij: „Waar wilt U heen?" „Bloemen afgeven aan Mrs. Smith!" ant woordde ik. „Eerst toegangshiljet halen, havenpolitie bureau, kamer <4." Tja daar stond ik... maar weldra vat te ik nieuwen moed en ging naar het bu reau van de havenpolitie. „Wat zoekt U hier?" snauwt de dienstdoende beambte mij toe. Het is thans kwart voor twaalf en de stoomfluit gilt voor den tweeden maal. „Geeft U dien bloemruiker maar af aan den dienstdoenden steward, die bij den valreep staat!" zegt de politieman on verschillig. „Dat kan ik niet, ik moet op antwoord wachten, heeft meneer Smith gezegd. Ik New York in vogelvlucht. Op den voor grond Brooklyn Bridge, in het midden de Manhattan-bridge, de Wllliamburgh Brid ge op den achtergrond; rechts Brooklyn. heb er speciaal een daalder extra voor ontvangen!" „Nu, vooruit dan maar! Hier is dat be wijs. Schiet nu maar op. Anders moet de miss nog zonder rozen over den grootcn vijver!" Als een haas ren ik naar den nanlegtrap terug, het roode papier in de hand ge klemd. „Schiet vooral op!" roept de poli tieman, die mij doorlaat, mij nog na... een raad, dien ik maar ai te graag opvolg! En ik verdwijn in een der eindelooze gangen, smijt de bloemen haastig in een leegstaande hut en strek mij tenslotte uit in een luien stoel van een soort rookka mer, waar ik geheel alleen hen en in den eersten tijd, zoolang het schip over den Waterweg vaart, geen bezoek te verwach ten hek Mijn knieën knikken, mijn hart klopt in mijn keel. Maar ik bén aan boord! Wie doet me iets? Vaarwel, beste vriend. Heel voorzichtig gluur ik door de pa trijspoort naar buiten en ben nog net op tijd om te zien, hoe onze derde vriend, de bankbediende, door de politie wordt weg geleid. Nu verlaat ik mijn schuilplaats en meng mij tusschcn de honderden passagiers: nu op den eersten dag, waarop het perso neel nog niemand kent, kan ik dat gerust wagen. Ook Max kom ik tegen: hij staat op het eerste klas-dek en wenkt mij ijve rig met den hand, dan beginnen we samen to wuiven, te wuiven, of wij afscheid na men van een weenende echtgenoote met acht bloedjes van kinderen. Dat geldt niet onzen vriend, want hij zit waarschijnlijk al voor den politie-inspecteur om te ver tellen, wat hij van plan was. Neen het is maar komedie, een reuze komedie, om niet op tc vallen. Al spoedig klinkt het signaal voor den lunch, een teeken voor ons om te verdwijnen, want op het leege «lek zouden wij onmiddellijk opvallen. Het schip koerst thans naar Engeland In de luchtkokers-. In de derde klasse is een dekkantine, waar we brood, twee flesschen bier en Het Grand Central Terminal station van New York, een van de grootste stations ter wereld, waar dagelijks 200.000 reizigers in- en uitgaan. wat chocolade koopen. Niet te veel, andere krijgt men argwaan. Nu nemen wij eens een kijkje in de gangen en ontdekken, da: van een der onderste toilettes een lucht koker omhoog leidt, die in een zoogenaani den windvanger U weet wel zoo'n ouderwetschc luidspreker eindigt. In den luchtkoker zijn ijzeren ladders aangebracht, waarlangs wij heel gernakke lijk omhoog kunnen klauteren. Halverwc ge den koker is een soort platform, waar op een van ons beiden half kan zitten, half moet liggen. Een paar meter hoogcr is no; een tweede platform, ongeveer even groot daarop neemt Max plaats. Wij hebben nu tenminste een schuilplaats en zijn dus be trckkelük veilig. Dorst en slapeloosheid. Hetgeen ons het meeste kwelde, was de dorst. Slechts eens per dag kon een vat ons beiden omlaag klimmen om iets t« drinken te halen. Als wij te dikwijls naar Het schip koerst thans naar Engeland. beneden waren gegaan, zou dit natuurlijk opgevallen zijn, terwijl bovendien onze veiligheid bij iedcren tocht in de gangen gevaarlijk was. Wij hadden morfinetablet ten medegenomen, daar wij op een lang durige gevangenschap»in ruimen of kolen hokken gerekend hadden, maar al slokten wij er ettelijke op gevaar van ziekwor- den af op. wij konden den slaap niet \attcn. Ook Veranol hielp niet. De inner lijke onrust en opwinding waren te sterk. Misschien was het ook wel goed, want in den slaap hadden wij licht in den koker naar beneden kunnen vallen, hoewel wij ons met gordelriemen op onze zitplaatsen hadden vastgebonden. Door de luchtkoker hoorden wij onophoudelijk muziek, stenv men-geroezemoes der passagiers op het dek, lachen en gichelen der flirtende meis jes en vrouwen. Een helsche beproeving! De temperatuur in onze schuilhoek steeg tot ongeveer 50 gr. Men had den windvan ger met een stuk zeildoek afgesloten, daar het klaarblijklijk op den Oceaan nog wel spookte. Onze schuilhoek was daardoor echter wel zoo goed verborgen. Om de beurt klauterden wij nu omhoog en haal den door een kleine snede, die wij met een zakmes in het zeildoek hadden gemaakt, fi issche lucht binnen. Dat was de v U f d e dag! Toen ik dien dag naar de kantine ging, keek de steward mij uitvorschend aan en vroeg naar mijn hutnummer. „Nummer 86", zei ik. „Derde klasse, zes en tachtig?" zei hij verwonderd, dat bestaat toch heelemaal niet". „Zeker wel, honderd zes en tachtig bestaat wel degelijke hoor." „Zoo, zoo... honderd en zes en tachtig, knikte hij wan trouwend... Ik betaalde en ging met loo- den schoenen naar mijn kameraad, naar mij goed vergewischt te hebben, dat ik niet gevolgd werd, maar vanaf dit oogen- hlik durfden wij onze schuilplaats niet meer te verlaten. Liever doorstonden wij de ergste beproevingen, dan nogmaals zoo veel te riskeeren. Het spek en de choco lade stilden wel voldoende den honger, maar wij versmachtten van den dorst. Zóó martelde de dorst ons zelfs, dat wij de koele ijzeren wanden van onze gevangenis aflekten, om ons brandende verhemelte te verfrisschon. Eten konden wij tenslotte ook niet meer zonder te drinken. Zoo leef den wij negen lange dagen, steeds uit den slaap gehouden door doordringenden jazz muziek, die onze lichamelijke kwellingen nog met ondragelijke hoofdpijn vermeer derden. Later bleek, dat wij tien kilo wa ren afgevallen. In de haven. Op den witgeverfden wand van onzen luchtkoker hadden wij nauwkeurig boek gehouden van de dagen, die verstreken. Ook mijn horlogo liep. Eindelijk op een goeden dag toen we bijna waanzinnig waren geworden van dorst, bemerkten wij aan de bewegingen van het schip en aan de bedrijvigheid, dat wij naar een aanleg plaats werden gebracht. Do machines be gonnen langzamer te loopen, sloegen terug en kwamen tenslotte langzaam tot rust. Nu ging het er om! Nu was het wachtwoord: ..Onverschillig doen, opletten en orize kans waarnemen!" Ons gezicht verraadt ons. De Statendam lag nu aan een pier yan Ie twaalfde avenue; ik kende de situatie iog van een van mijn vroegero zeereizen. \'u hoorden wij het ratelen en rammelen «an de kettingen, waarmede de brug vordt uitgelegd. De passagiers stijgen uit, ie derde-klas-pasagiers worden naar Ellis sland overgebracht Wij kropen weer in nze schuilhoek... Nog tweo lange uren! k wist, dat het scheepspersoneel eerst het ivondeten gebruikte, voordat zij voor hun Tcnoegen aan wal gingen. Eindelijk was het zoover, dat we aan lek konden gaan. Juist gingen er twee tot Irie honderd matrozen cn stewards aan and. Wij mengden ons zonder aarzelen >nder hen, een matrozenmuts zoo diep mo* 'dijk in de oogen gedrukt Do onderoffi- ier aan de brug liet ons ongehinderd pas seren. Maar beneden aan de trap stond Ie Amerikaansche post en verlangde in- age van ons zecmansboek. „Boven laten liggen", antwoordden wij. „All right", zei 'iij reeds, en wilde ons laten gaan; maar lan zag hij onze lijkbleeke gezichten, die oo afstaken bij de bruine verweerde tro- ïies der andere matrozen. Hij riep den ootsman. Wij werden gearresteerd. Een orte blik van den bootsmanblinden" ei hij onverschillig. Twee immigratieamb* ■naren stelden ons in arrest. Den volgen- 'en dag werden wij verhoord. Men had >ns te eten gegeven, maar onze zwakke \mgen konden niets verdragen. Twee po- itieagenten namen ons mee. Hallo! zij ehudden ons de hand, gaven ons sigaret- ui. Met een motorboot werden wij naar het beruchte quarantaine-eiland Ellis Is- and overgebracht Hier kregen wij een Miitengewoon goed diner, aan witgedekte afels; kellners serveerden ons. Wij moes ten nog eenigen tijd op het „traneneiland" orblijf houden. Maar daar konden wij ■net andere „boeven" voetbal spelen, luis- eren naar de radio. Als wij brieven naar huis wilden schrijven, kregen wij van de ewakers eenig geld om postzegels te koo pen, want ons geld was voorloopig in bc- lag genomen. Voor het snelgereoht. Acht dagen later werden wij voor het ..snelgerecht" gebracht Het was om één uur 's nachts. Het snelgerecht werkte den geheelen nacht door. Drie „ploegen" rech ters en schrijvers losten elkaar af. Een neger voerde het protocol van de verhande ling. Wij werden in het geheel niet ver hoord; de rechter gaf ons ieder een paar sigaretten, schudde ons de hand, gaf ons onze passen terug, waarop zooals hij zeide t,helaas het visum van Amerika ontbrak. Op de pas stonden slechts de woorden: „Deportcd Ellis Island, 18 Sep tember 1931", die mij naderhand, steeds de gedachte ingaven, dat wij „gedeporteer den", ontsnapte dwangarbeiders waren. In een motorboot werden wij met ande re slachtoffers naar het klaarliggende stoomschip „Zeelandia" gebracht. Do Ame rikaansche politiemannen namen hartelijk afscheid van ons, gaven ons nog sigaret ten en eetwaren mee en wuifden ons na. De onderofficieren der Zeelandia bekeken ons minachtend, lieten ons oppakken en in een leeg proviandruim, met getraliede luiken en patrijspoorten opsluiten. Zoo verliep den tijd en op een goeden dag legde ons braaf stoomschip weer te Botterdam aan. Een rechercheur kwam aan boord, met vijf politieagenten achte# hem. Wij kregen polsarmbandjes om. ech te handboeien cn werden midden door de reizigers naar den trein geleid. Eten kre gen wij niet. Bij elkaar zitten mochten wij evenmin en als wij den mond openden, werden wij afgesnauwd. Drie dagen later werden wij veroordeeld tot zes dagen gevangenisstraf, met aftrek van preventief, omdat wij wederrechtelijk op een stoomschip waren binnengedron gen en wij met dit schip zonder betaling naar New York waren gevaren. Dit moge een waarschuwend woord blij ven voor alle „navolgers". Dc controle ia scherp! Doet het nicti..,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 7