Westfriesche Vertellingen*
De Akker der
Weezen (1314)*
Zaterdag 2 Juni 1934.
SCHAGER COURANT.
Vierde blad. No. 9491
Toe Alkmaar nog Alcmaer was!
Hiernevens volgt het tweede deel van het
artikel over de al-oude historie van West
friesland, van de hand van onzen mede
werker Dr. T. P. Merkrid.
De torenklok klepte in het holst van de nacht,
En dreunde langs de Egmonder velden.
De Ridders ontsprongen en grepen het zwaard,
En streden met machte, te voet en te paard,
En streden als wakkere helden.
Maar talloos, als vorschen, in 't heete seizoen
Vergadert uit Zudden en Weelen,
Zoo drongen de wilde West-F riesen vooruit.
Nu hongrende wolven, belust op de buit.
Om de Egmonder schatten te deelen. (s)
De Kampstrijd werd zwaar in de donkere nacht.
Die 't oog sloot voor 't bloedig vernielen.
De roofdhorden vochten, als geesten des kwaads,
En stormden bij tienen voor één in de plaats,
Bij honderd voor tien, die er vielen.
Do roofhorden vochten als geesten des kwaads,
En tierden op heuvlen van dooden.
Ze korven de pezen van man en van paard,
Ze sloegen de Ridders als honden ter aard
En de Egmonder Edelen vloden.
De knettrende vlam sloeg de burchtramen uit:
Een vreeslijke baak in den donker!
In gloeiende puinhoop zonk huizing en stulp.
De kermendo doopzaat zwierf om zonder hulp.
Bij 't weemlende vlammengeflonker.
De morgen brak aan over 't rookende puin.
En lichtte over bloedige lijken.
De raven doorfladderden straten en steeg,
"Waar vijand naast vriend op den doodspeluw
zeeg,
En de arme aan den boezem der rijken.
De Alkmaarsche onsterfelijke dichter Hofdijk
bezong in tintelende verzen talrijke kleine en
groote vechtpartijen op leven en dood, tusschen
de Ken nemers en West friezen, tusschen Alkmaar
en 't platteland! Deze dichter uit Noord-Holland
ambtenaar van de Alkmaarsche secretarie, dicht
te op z'n mooist, indien hij verzen over Noord-
Holland schreef. Later is hij leeraar in geschie
denis en Ned. letterkunde aan 'n gymnasium te
Amsterdam geworden, maar bleef z'n Kenner-
merland trouw! Geboren 1816 te Alkmaar, ge
storven in 1888 te Arnhem.
Want in 't Jaer 1314 zijn die Vriesen
gheweldeliek over gecomen, als heer Wouter tot
Haerlem gevlucht was, zoo hebben zij Egmonl
met den Hoef C't Slot) te gront toe afgebrant.
welcke een eewichghe schande was voort Landt
van Egmont, want nae dese brant zoo zijn meest
alle Edellijden ende Adel uyt Egmond ghevaeren,
om tot Haerlem ende tot Leijden te woenen.
Hovaeus.
C) Zudden: moerassen. Weelen of wielen:
waterpoelen binnen 's lands, buiten korrespon
den t ie.
C) Egmond, eenmaal het vermaardste Dorp
van geheel Holland, was bij den aanvang der
viertiende eeuw in zijn hoogsten bloei, wonende
hier toen verschillende voorname Edellieden,
die er hunne Landkasteelen bezaten. Bij den
geweldigen overval der West-Friesen, in 1315,
waarbij alle Sloten en 't gansche Dorp werden
verbrand, 'tgcen de meeste Edelen bewoog zich
elders te vestigen, leed de plaats eene zoo groote
schade, dat ze zich daarvan niet weer heeft kun
nen herstellen, en reeds sedert dien tijd door
verakkoring en beplanting van den tusschen-
grond in twee plaatsen werd gesplitst.
l)e Buurkerk (Kerk voor de Geburen, ingeze
tenen van Egmond, in tegenstelling met de Abtdy-
kerk), daar Abt Allaert in den aanvang der 12e
eeuw naast de Abtdv gesticht, bleef sinds de
Kerk van Eg mond-Bi nnen; terwijl in de plaats
der Hofkapel, (door Heer Willem van Egmond,
in 1229, op den buitengrond aan de zoomen der
Slotgracht gebouwd) door Heer Jan II, in 1430.
een nieuwe kerk werd gesticht, met een cierlijk
torentjen en kruisvleugel, waarin hij. tot erger
nis der Abten, een Kapittel van zes Kanunniken
oprichtte, en de Kapel tot een Kollegiale Kerk
wist te doen verheffen; dat ruim eene eeuw lang
aanleiding tot groote geschillen met de Abtdy
gaf. Deze kerk werd alzoo die van de gemeente
Egmond aan den Hoef, en heeft in heur netten
eenvoud alle prachtige geestelijke en wareldlijke
gebouwen, waarvan deze omtrek zoo ruim was
voorzien, overleefd.
Van het slot te Egmond bleef een kleine boog,
van de Abtdy niets over, dan een deel van
den lagen kerkhof muur. Eenige jaren geleden
ontdekte men bij 't graven in den Abtdy-bodem.
een grafplaats: een overwelfd graf, waarin het
geraamte nog rustende is.
Alkmaar is nooit gien effetieve Westfriesche
vlek weest, aars was dut „ouwste zussie"
ommers niet zóó oftig overvallen, uitskud, plat
brand, of uitplunderd worren, zó as in 972
1135—1160—1169—1254—1315 deur de echte
effetieve Westfriezen van t' platteland en uit de
„jonge zusjes" stad Hoorn en andere West-
freische steden.
In 's Lands Historieboeken is er van bloedver
wantschap en vriendschap „alle tijden door" en
„sinds overoude tijden" tusschen Alkmaar en
Westfriesland niets te vinden, mei over 't feit,
dat er geen barre uithoek in ons vaderland is,
waar eeuwen lang zóó gevochten is! Zelfs nog in
1 5 1 7'
Want in de: „Corte en waerachtige Beschrij-
vinge der Stadt Alcmaer, mitsgaders de Bele-
geringe geschiet in 't jaar 1573 (Pamfl. 1630 no.
15 uit de Gemeente Bibliotheek van Rotterdam)
lezen we woordelijk:
„1517. Den 25 Junij savonds nae thien uren
quamen die Gelderschen ende West-Vriesen die
Stadt Alckmaar overvallen ende pionderden achl
dagen lanck. Daer na vertrocken zij) verbranden
de Ritsevoort (die Wint-molen) ende Nieupoort."
En wanneer we thans naslaan: Alcmaria Vic-
trix, Kronyk van Alkmaar Beleg in 1 5 7 3 door
W. J. Hofdijk 1873 dan vinden we in dat keu
rige boek van 278 bladz. niets nog (zoo min als
in 1517), van: ,,'n gevoel van één zijn van Alk
maar en het platteland en omgekeerd: van het
platteland met Alkmaar, dat zich alle tijden door
zou hebben gehandhaafd, en ook niets van oude
trouwe betrekkingen, sinds ot:eroude tijden
tusschen Alkmaar en Westfriesland."
Integendeel: want we lezen op pag. 24- Van Me
demblik komt de waarschuwing een schans op te
halen tegen de naderende Spanjaarden. „Be
zwaar nochtans, waar het geldt om schanswer-
kers van Hoogtwoud en Aartswoud te zenden,
naardien men die te Medemblik noodig heeft."
Proximus egomet mihi!
Ook de bewering:
„In die familie-liefde (tegenover Alkmaar)
deelde het Westfriesche platteland wat het toon
de, toen het in 1573 z'n landerijen liet onderloo-
pen om haar van Spaansch geweld te ontzetten,"
is pure fantasie! Want Alkmaar was nooit
ontzet, indien 't doorsteken van den Zuiderzee
dük (zie Schager Courant van 9 Dec. 1933), niet
was geschied onder dwang van 't krijgsvolk van
den Prins van Oranje en onder leiding en op be
vel van Sonoy.
Maar:
„Den Briel"! riep het Zuiden.
„Alkmaar"! antwoordde het Noorden.
„En dat dubbel wachtwoord ging alom rond,
bij wie hart hadden en geen hart; en het bemoe
digde den zwakke, en het krachtigde nog meer
den sterke, en het vermeerderde en vergrootte
het aantal der stoute verdedigers van het Vader
land, dat voortging en volhardde in den bloedi-
gen strijd, totdat het zijne onafhankelijkheid, zijn
zelfstandigheid, zijn vrijheid van geweten, als
een goed recht voor God en menschen, verwierf
met de scherpte van het voorbeeldeloos gevoerde
zwaard."
Aan den prachtigen hemel van den vooruit
gang der menschheid flonkert onder de helderste
«terren er één met verkwikkenden glans; hein
naam is: „Alcmaria Vicrix."
Laat u niet door het gewouwel van Melis Stoke
van het historische pad afvoeren; er is slechts
één schrijver, die hem nawouwelt: Simon Eike-
lenberg.
In 42 stellingen: Kort Vertoog over Alkmaars'
Gelegenheid, ter overweeging van het voorge
brachte door S. Eikelenberg, in zijn Alkmaarsche
Geschiedenissen, wordt hij door fiijsbert Boven-
kamp op zijn historische foutieve gegevens gewe
zen, waarvan we eenige nader onder de loupe
zullen nemen, om te bewijzen, dat Alkmaar nooit
'n Westfriesche Vlek heeft kunnen zijn!
In IV: „Naar de oude verdeeling der Rooms-
gezinden behoorde Alkmaar onder het Deken
schap van Kennemerland en is afgescheiden van
die van Amstelland en Westvriesland."
VI. „Veelen zeggen, dat Alkmaars grond tot
Kennemerland behoort, en dat de stad met haar
Oostereinde aan Westvriesland stoot, waarvan do
Vriesse Poort den naam zoude dragen."
VII. „Onze vriend Eikelenberg.... sluit Alk
maars grond buiten Westvriesland, want hij
Graitome met de trouwe honden van Floris V.
Alkmaar 1296.
noemt Alkmaar den Noor der eind poel van Ken
nemerland en in 't Register van zijn staat van
West friesland staat duidelijk Alkmaar een eind
paal van Kennemerland; ja in zijne Alkmaarsche
Geschiedenissen getuigt hijzelf, dat Westfriesland
lag van Kennemerland afgeheinigt door breede
waterboezems, die alleenlijk des zomers op twee
plaatsen engen toegang geven, waarvan een tus
schen Krabbendam en den Duinkant over 't Ree-
kerwedde."
XI. „Vooreerst stel ik vast dat Alkmaar op
Kennerinerlandschen bodem lag, 't welk ik be
wijs, wijl het met Limmen, Oesdom, Hijloo en de
Nieuwpoort op denzelfden Zandbuit legt en dus
aan het vaste Land der Kennemers, welke Zand
buit zig tusschen verscheide Kennemerlandsche
Meeren en Poelen verheft, gelijk Eikelenberg zelf
zegt, een gedeelte van Alkmaar is gelegen op 't
Koordeinde van dezen langwerpigen Zandheu
vel, die zig midden tussen de Kennemerlandsche
Meeren en Poelen verheftdoor dit gedeelte van
Alkmaar der eerste beginzelen en dus 't oudste
deel der stad te verstaan, geleegen rondomrae de
groote kerk, want Alkmaar zig Oostwaards uil-
lende uitzetten, is de grond daartoe voor een
groot deel uit de wateren opgehaalt."
XIIzoodat men volgens Eikelenberg zelf
Alkmaar West, Noord en Oostwaarts door de
wateren van Westvriefland ziet afgezondert."
XIV. „Maer hadden dan de Westfriezen over
de wateren, die hen van de Kennemers scheiden,
een stuk lands op den gemelden Zandbuit.als het
hunnen in bezit genomen, om daer een sterkte
tegen hunne vijanden, de Kennemers te hebben?
Waar blijkt dit? 't Kan niet zijn, wijl de West-
vriezen zig alleen agter hunne wateren als de
beste vesting en sterkte vertrouwden, en zoo het
al geschiedt is, hoe hebben doch de Westvriezen
die plaats, die maer een open Dorp moet geweest
zijn, want tot het jaer 1300. zijn er geen bemuur-
de steden in klein Vriesland geweest, als Eikelen
berg ook erkent, tegen hunne vijanden de Kenne
mers, met welken zy tot op dien tgd in geduurige
twisten en oorlogen leefden, kunnen handhaven,
daer Voormeer, Zwynmeer, Egmonder- en Ber-
germeer en andere lage Landen hen daar van
afscheidden, en in tegendeel de Kennemers den
zeiven Zandbuld, waerop Alkmaar legt, bewoon
den; te scheep kon dat niet geschiedt zyn, wyl
de Westvriezen niet gewoon waren scheepen te
gebruiken."
XV. „Doch 't geen nog 't sterkste bewijs van
allen dunkt, is dit, zoo Alkmaer eene Westfries-
sche stad was, waerom hebben dan de Kenne
mers nooit, maer de Westfriezen altyd, Alkmaer
beschadigt, vol is Eikelenbergs Alkmaarsche Ge
schiedenissen van de quellingen, die de Westfrie
zen den Hollanderen en Kennemers aendeeden;
lang, doch vergeefs, heb ik gezogt om een bewys
te vinden dat Alkmaar ooit of ooit voor 't jaar
1300 van de Kennemers qualyk behandelt is, of
de Alkmaerders zig met de Westvriezen tot leed
of oproer tegen de Graven van Holland ver
bonden, in tegendeel Alkmaer is als de Burg van
de Hollandsche Graven tegen de Westvriezen ge
weest, daerom ook in den Jare 1255 voor 't Slot
Toorenberg van Koning Willem tegen de Vrie
zen gesterkt en naderhand door de Slooten Nieu-
wenburg en Middelburg, die Graaf Floris de V.
1286 of 1287 bouwen deedt, wanneer hij ook door
't maken van een nieuwen weg. nu de Munnike-
weg, genaemt, van Torenburg bij Alkmaer af, tot
aen Oudorp, Kennemerland aan Westvriesland
hegte."
XVI. „Nu vindt ik nergens een gedrag Alk
maer, dat naar onzijdigheid gelykt, maar die
stad altoos 't voorwerp van der Westvrieschen
wrok en een sterkte tegen hen voor de Kenne
mers."
XVII. „Is nu Alkmaer een Westfriesche Stad
en op Westvrieschen bodem gelegen, volgens
Eikelenberg, doch altoos van de Westfriezen ge-
Twee van 's Graaven windhonden volgden
de Baar van hunnen dooden Meester tot in 't
Koor, daar 't Lijk nedergezet wierdt tot den dag
der uitvaart, en het ingewandt begraaven voor
't hoog Autaar.
quelt, en weer die op haer beurt aenvallende met
de Hollandsche Graven, wat zal daer anders uit
volgen, dan dat uit de Geschiedenissen klaer
blykt, dat echter die stad tegen hare eigene
Landzaten, de Westvriezen, geduurig zig hebbe
aengekant, en der Kennemers en Hollanderen
zyde gehouden. O heerlijke lof voor Alkmaer!
welk dan part nog deel heeft aen den lof den
Westfriezen eigen, die zig eertyds zoo onverwin-
nelijk, zoo strijdbaar: zoo hardnekkig voor hunne
vryheid tegen den inbreuk der Hollandsche Gra
ven toonden, als wel eer de Batavier tegen 't ge
weld der Romynen."
XVIII. ,.Ik meene dan uit al het voorgezegde
te mogen besluiten, dat Alkmaers grond voor
heen tot Kennemerland behoort hebbe, en dat die
plaets daarom ook geduurig de zyde der Holland
sche Graven als Heeron van Kennemerland te
gen de Westvriezen gehouden heeft, totdat de
laetsten op 't einde der dertiende Eeuwe onder
de gehoorzaamheid der Hollandsche Graven ge-
bragt zyn; en dat van ouds het Noorderdeel van
Kennermerland bepaelt zy geweest tusschen de
Noordzee, de Zype, Petten, het Reekerwedde tot
Koedyk, van daer tot het Bergermeer. dat door de
oude Hoornsche vaert in de Voormeer zig ont
laste, en welke door 't Seggelis in de Schermer
uitliep, en door Starnmeer en Zaen in 't Ye uit
vloeide, en dus Alkmaers grond daerin begre
pen."
XIX. „Vraagt nu iemand, hoe het bvkoome,
dat men Alkmaer volgens de bewyzen van Eike
lenberg opgegeeven en vervolgens te melden, aan
Westvriesland vind toegesch reeven, en nu
gantsch en gaar van Kennemerland is afgeschei
den; ik antwoorde, als men nagaat ons gezegde
Lid XV, en de geschiedenissen van de Holland
sche Graaven Koning Willem, zyn Zoon Floris
V, en zyne Opvolgers, dan zal men weeten, dat
de Westvriezen, die tot de tyden deezer Graaven
altoos hardnekkig zig gestelt hadden tegen de
Graaven van Holland, van Koning Willem heftig
zyn aangetast, die 1252 een verblyfplaats voor
zig te Alkmaer had doen bouwen, om nader by
de hand te zyn. 1254 wierden zy streng bevogten
en geslaagen; 1255 beteugelde Willem in 't by-
zonder de Vrooners, en stigtte te Alkmaer 't Slot
Toorenburg, en maakte een weg van zijne wo
ning tot aan 't Slot Toorenburg, wordende die
weg de Dijk heeden binnen Alkmaar genaemt,
doch sneuvelde in 't begin van 't jaar 1256 in
zynen togt tegen de Westvriezen by Hoogwoud."
XX. „Zijn Zoon en Opvolger Graef Floris V.v
in wiens kindsheid 1268 de Kennemers, Kenne-
mervolgers en Waterlanders tegen de knevelende
Hovelingen opstonden, waarby zig de Westfrie
zen toen voegden, om zig ook op hunne vyanden
te wreeken, tot Manlijke Jaren gekomen zynde.
besloot 1272 's Vaders dood op de West friezen te
wreeken, en trachtte zig een weg te banen tot
hen, doch stiet het hoofd, weshalven hij 1282 te
scheep in Drechterland de Westvriezen op 't lijf
stortte, stigtte het slot te Wydenes, 'tgeen de
Westvriezen te vergeefs tragten te hinderen,
doch sloegen een bende Alkmaarders. maar de
Graef bemachtigde 1286 door Oorlogskoggen on
der beleid van Dirk van Brederode de Eilanden
der Westvriezen. die gedwongen wierden zig over
te geven en Gyzelaars ten onderpand der onder
werping te laten volgen, de Graef. voorhebbende
de Westvriezen geheel en al onder te brengen,
rukte in Westvriesland om zig dat als een Win-
gervest te onderwerpen, en stigtte 4 geweldige
Burgten, en liet van een derzei ven Nieuwenburg
geheeten, een weg maken tot Torenburg bij Alk
maar gelegen, waardoor hij den Alkmaarschen
bodem vast maakte aan den Oudorper Geest, en
den Kennemerland aan Westvriesland, en stigtte
daar ook 't slot Middelburg, vervolgens Eenigen-
burg op de kant van de Zyp op eene stede Nieu-
wendoorn geheeten."
XXI. „De Vriezen dus ziende hunnen bodem
aan den vyandelyken gehegt, bovendien hunne
toegangen, om ooit in Kennemerland of Holland
te kunnen stroopen, door sterktens bezet, begon
nen 't hoofd in den schoot van den Graaf te
vleijen, en maakten vrede met hem op 't Slot To
renburg, den 20 January 1288, en welke West
vriezen met den Graaf verdroegen, meldt Eike
lenburg, doch onder deze is Alkmaer niet te
vinden, wyl geen Westfrieze plaats was."
XXII. „Ik maak geen zwarigheid om te stellen,
dat Graef Floris, die zyne nieuwe Onderdanen
veele gunste toedroeg, waardoor hy hunne liefde
won, aan dezelven verscheide voorregten, gelyk-
vormig met die der Kennemers en andcrer zal
gegeeven hebben, immers dien van Medemblik
gaf hy een handvest byna gelyk aan datgeen,
welk zyn Vader Willem aan Alkmaar gegeven
had, en dat hy Landen nu aaneen gekoppelt, en
onder denzelfden Heer staande, ten nauwste zal
vereenigt hebben, en byzonderlyk Alkmaer 't
naast aan zyne nieuwe Onderdanen gelegen dit-
zelve toegevoegt, niet om die plaats aan hen te
onderwerpen, maar om daar uit over hen te
heerschen en alzoo Alkmaar te stellen als West-
vrieslands Hofstad, hoedanige plaatsen men
thans, doch zoo ik meen, verkeert Hoofdsteden
noemt; immers dit is zeeker dat niet beweczen zal
worden, dat Alkmaar voor deezen tijd eenigszins
tot Westvriesland behoort hebbe."
XIII. „Hoe nauw de band van vriendschap
tusschen de Westvriezen en Kennemers en Wa
terlanders was, en in hoe blakende liefde Graaf
Floris by hen stondt, bleek wel uit hun yver.
waarmede zy zyne moorders in 't Jaar 1296
ter begeerte der Vriezen naar Alkmaar voer
den."