"S9*\ VAN DIT EN VAN DAT OE ■^®*f EN VAN ALLES WAT Hij en tienduizend meisjes Bij He Indianen in Brazilië DE AVONTUREN VAN PROFJE EN STRUISJE Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 9 Juni 1934. No. 9495. ZATERDAGAVONDSCHCTS Vrij bewerkt naar een Duitsch motief. Door SIROLF. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden.) HET was heerlijk voorjaars weer en de train suisde zacht, wiegelend door de buitenwijken van de stad en Liese- lot wiegde mee en probeerde ver ontwaardigd te kijken, omdat die meneer tegenover haar herhaalde lijk naar haar keek, met blikken, die onverholen bewondering sche nen uit te drukken. Kn al is liet len te, en al is een lief jong meisje van twintig lentes nog niet verloofd, het komt nu eenmaal niet te pas, dat jonge meneeron in dc tram herhaaldelijk van hun krant op zien, om naar zoo n jong meisje tc kijken, alsof ze zeggen wilden: Sapperloot, wat zie jij er schattig Uit! En het is dus volkomen in orde, als het bewonderde jonge meisje poogt diep verontwaardigd te kijken, hoewel dat moeilijk is, heel moeilijk, vooral als dc jonge man lang niet onknap is, en met een mooie rij witte tanden brutaal weg zit te glimlachen, en soms zelfs de impertinentie zoover drijft, dat hij een knipoogje schijnt te geven. Lieselot kreeg dan ook een kleur, en ze kon het heusch niet helpen, maar er trok een lachje over haar verontwaardigde gelaat, en ze wendde haar hoofd af. En hij de volgende halte stond de jonge man op. Hij vouwde zijn krant op, met den kop naar buiten. Lieselot zag, dat het de „Middagpost" was. Bo vendien bleef dc jongeman, op weg naar den uitgang, heel even bij Lieselot staan en wees met nadruk op den naam van zijn krant „Mid dagpost". Daarna stapte hij uit, bru taal glimlachend, terwijl Lieselot diep bloosde. Hij had geen woord gesproken. Het hartje van Lieselot ging van rikketikketik. Zc zag nog steeds die brutale bruine oogen van dien lang niet onknappen jongeman voor zich. Toen zc dien avond van kantoor naar huis ging, kocht zc aan de kiosk een krant, dc „Mid dagpost", hoewel het natuurlijk te gek was om tc gelooven, dat die jongeman in zoo korten tijd reeds een advertentie in die krant zou hebben kunnen plaatsen. Bijvoor beeld in dezen geest: „Wil de bc- tooverende jongedame uit dc tram, lieden morgen half negen, lijn 27, zich bekend maken?" Lieselot nam dc krant mee naar huis, en door zocht op haar kamertje zorgvuldig dc advertentiekolommen, doch er was niets in te vinden dat maar ecnigszins op een advertentie van den knappen jongeman leek. Wel stond er een feuilleton in, dal pas was begonnen te loopen. Hel heet te: „Het zoete geheim van de klei ne Mariette". Lieselot las de afle vering ervan, die in deze krant stond. En ze vond dat feuilleton zoo allerliefst en zoo spannend, dat ze den volgenden dag ook nog de reeds verschenen nummers van de krant kocht, waarin het feuille ton was begonnen tc loopen, ter wijl ze zicli venier op de krant abonneerde. In den loop der vol gende dagen keek ze ook nog een poosje trouw de advertentieruhriek na doch van den knnppen jonge man geen spoor. Aan het eind van de week zocht ze een vriendin op, en terwijl ze thee zaten tc drinken, viel haar oog op een exemplaar van dc „Middagpost". „Hél", riep Lieselot uit, „ik wist niet dat je ook de Middagpost las, Jeanet!" Jeanet lachte zoo'n beetje ge heimzinnig en zei: „Ach, ik kan het jou natuurlijk wel vertellen, Liese lot. Ik lees hem nu, omdat er zoo'n aardig feuilleton in staat. Het heet: Het zoete geheim van de kleine Ma riette. Maar het begon eigenlijk zoo Kn toen vertelde Jeanet ook van een knappen jongeman en knipoogjes en brutale lonkjes en een geheimzinnig heengaan en wijzen op den naam van de krant „De Middagpost''. Kn toen lachten Lieselot en Jeanet samen om dien hrutalcn rakker van een jongeman, die lang niet onknap was en er blijkbaar een sport van mankte, lieve jonge meisjes in dc tram liet hof tc maken. Maar twee weken later stapte Lieselot weer In de tram en liet was vol en een lang niet onknappe jon geman, die De Middagpost zat te lezen, stond voor haar op, en glim lachte met zijn witte tanden en keek heel brutaal bewonderend naar de lieve Lieselot. Die, ook niet op haar mondje gevallen, do aan geboden plaats aannam, en toen gelegenheid vond, zonder dat de andere passagiers het hoorden, den hrutalcn jongen man toe te voe gen: „U bent een nette meneer, om alle jonge meisjes in de tram het hoofd op hol te brengen." De jongeman keek even onthutst, nam zijn hoed af en zei veront schuldigend: „O, nceint U mij niet kwalijk, heb ik U soms al eerder toegelachen en zoo?" „Ja," zei Lieselot, „veertien dagen geleden „O, neemt U mij alstublieft niet kwalijk, maar liet kan licusch wel eens voorkomen. U moet weten, ik heb in dc afgeloopen zes weken tegen tienduizend meisjes gelachen, dus U begrijpt Lieselot staarde den modernen blauwbaard met groote oogen aan. „Maar", ging deze zacht voort, „er was er niet één bij zoo lief als O Natuurlijk keek Lieselot heel, heel verontwaardigd. Zoo'n blauw baard, die durfde haar nog compli mentjes maken! Maar het was nog steeds lente, dus kon Lieselot het niet helpen, dat ze ondanks alles een kleur kreeg en dat beur hartje weer van rikketikketik ging. Hij stapte hij dezelfde halte uit als Lieselot, en toen de tram was weggereden, nam hij zijn hoed weer af en zei: „Mag ik me nu even voorstellen? Mijn naam is Hans Braas, schrijver van beroep. Ik kon mijn nieuwste hoek „Het zoete geheim van de kleine Mariet te" als feuilleton aan den redacteur van „Do Middagpost" verkoopen, mits ik hem bewees, dat het bijzon dere aantrekkingskracht had. Toen heli ik op ine genomen, hem l^incn drie maanden 10.000 nieuwe nbon- né's tc bezorgen door mijn feuille ton, door middel van het planne tje, dat we samen hebben uitge dacht. U begrijpt me wel, door dat knipoogen en lachen en wijzen naar De Middagpost. Alle meisjes die eenmaal het feuilleton hadden gelezen, wilden weten hoe het af liep en abonneerden zich. En nu zijn de tienduizend nieuwe ahon- né's er. Vandaag was het voor het laatst dat ik in dc tram moest knip oogen. Als als U „Lieselot heet ik," hielp Lieselot hein voort. „Als U jij Lieselot het wil, kan ik er nu dadelijk mee ophou den. Dat wil zeggen, om te knip oogen tegen die andere tienduizend meisjes. Kn dan wil ik voortaan alleen nog maar knipoogen en lachen tegen één meisje als U als jij Lieselot er op staat Nu, die kleine Lieselot het was lente, nietwaar? bloosde na- turlijk heel erg, en zei .natuurlijk niet zoo maar de eerste keer „ja". Ze liet zich natuurlijk eerst heel behoorlijk en fatsoenlijk cenige keeren smeken en soebatten, en toen kwam dan het sidderend ver wachte, gelukzalig makende ant woord. Rn toen het zomer was ge weest kolossaal wat een heerlijke zomer was dat, vonden Hans en Lieselot kwam er tegen het na jaar een ondertrouw-advertentie in De Middagpost. En toen Lieselot en Hans Braas trouwden, waren zo na tuurlijk in den zevenden hemel. Maar Hans Braas heeft op zijn hu welijksdag plechtiglijk moeten be- looven, nooit meer een feuilleton aan een redacteur tc verkoopen op basis van knipoogjes aan tiendui zend meisjes. In dc nog niet doorzochte wou den van Brazilië vindt men tal van Indianen, die nog niet door de be schaving zijn beroerd, die hier, naar eigen wetten een onbelemmerd en een vrij leven voeren en voorname lijk van de jacht leven in deze dichte wildrijke bosschen. Niet lang geleden ontmoette de Franciscaner monnik Saloni aan het bovenste stroomgebied van «Ie stroomen Ilio Grande, Cachrero en Mapucrrc. Indianenstammen, die zich „Tunac", „Faianas", „Farico- tas", „Charumas" en „Carachnechu- anas" noemden en waarover tot nu toe nooit in wetenschappelijen zin is geschreven. Saloni die op zijn levensgevaarlijken tocht door den Brnzilfaanschen jungle, In wiens vochtige en zwoele atmosfeer wilde dieren en reuzenslangen huizon, eenige Indianendorpen ontmoette, vertelt van zijn maandenlang op onthoud bij deze Indianen huiten- gewone bijzonderheden en schildert dc zeden en gebruiken van deze Wanneer bij de „Tuianac" Indianen een jongen wordt geboren, dun zoekt dc vader voor zijn stamhouder een voor hem passende bruid. Heeft hij deze ge vonden, dan wordt door lange onderhandelingen tusschen heide vaders de toekomst van liet in de wieg liggende bruidspaar bepaald. Zoodra liet meisje den huwbaren leeftijd heeft bereikt, moet ze het ouderlijk huis verlaten. In een kleine hut gevangen gehouden, op water en brood, wacht ze geduldig op den huwelijksdag. In deze hut wordt zij door dc moeder, die naar de Indinahsche wetgeving alleen toegang heeft tot de gevangene, over de noodige huishoudelijke ver richtingen ingelicht. Zoo wacht het arme schepsel maandenlang in de eenzaamheid, zonder zich gedurende dezen tijd te kunnen wasschen en schoon te maken, op den dag der bevrijding. Half verhongerd, lichamelijk vol komen verzwakt, treedt het meisje in het huwelijk. De bruid, die men op den huwelijksdag eerst het vuil van het lichaam heeft gekrabd, wordt met kostbare paarlen en kleurrijke veeren versierd en door haar „bevrijder" naar zijn huis ge bracht. Op een zeer eigenaardige wijze hegraven de Faianas-Indianen hun dooden. Is een van de leden ge storven, dan wordt liet lichaam met een welriekende olie ingewre ven en op een brandstapel ver brand. De familieleden van den doodc blijven acht dagen lang op een afstand van den brandstapel, omdat ze gelooven, dat dc duivel deze plaats bezoekt. Op den ne genden «lag wagen ze zich hij dc verkoolde overblijfselen en ver zamelen dc asch, die in een ge vlochten stroomand, de „tereche- mu", wordt bewaard. Voor de fa milie beteekent de asch een geheim volle macht. Naar dc meening van de oudsten van den stam zou de asch geneeskracht bezitten en wordt met dc sappen van kruiden vermengd ter bestrijding van dc zwaarste ziekten aangewend. Ook bij zeer bijzondere fainilieplechtig- lieden wordt uit de asch een soort thee bereid, een weerzinwekkend, stinkend vocht, dat in een beker aan de bloedverwanten wordt aan geboden. Het is het brengen van een offer aan den vuurgod „Tuba- na", van wien men gezondheid en lang leven venvacht. Een andere god der „Faianas" is de oorlogs god „Lanora", die naar de meening van den stani, dc in den strijd ge vallen strijders tot zich neemt. Om de gevallen helden dc laatste eer tc bewijzen, bovendien als een tee- ken van dapperheid, wordt het vlcesch van dc heenderen der doo den genomen, men verbrandt het op een brandstapel, terwijl de been deren in een soort van „pantheon" waarin een ecuwig vuur wordt on derhouden, worden bijgezet. Rij het betreden van dit panthe on, een kleine hut van stroo, stikt men bijna van de lucht die daar heerscht. Tegen dc wanden van de hut is een groot aantal doodskop pen op elkaar gestapeld, alle schedels van gevallen helden; op den vuilcn bodem liggen op hoo- pen dc beenderen der dapperen. Om liet vuur, dal dc schedelplaats geheimzinnig verlicht, hurken krijgslieden cn prevelen gebeden. De lafaard, wiens ziel door den krijgsgod wordt veracht, wordt op een onbekende plaats begraven, op dat niemand het graf kan bezoeken Hij zal, naar de Faianas meenen, met den boozen duivel vriendschap sluiten. Bij de „Charumas" heeft alleen liet opperhoofd recht, meer dan één vrouw te trouwen, zijn onder danen daarentegen moeten zich met één vrouw vergenoegen. En zoo leeft „Tuchana", zoo heet de geweldige vorst der roodhuiden, met zijn 18 min of vrouwen in zijn „paleis", een groo te open hut. Hij laat de vielen maar zorgen en rookt zijn pijp met welbehagen. Alleen een kleine zorg drukt hem, want hij moet als af stammeling cn leider van een aan zienlijken en edelen stam voor oen talrijke nakomelingschap zorgen. Zijn vrouwen zijn, in ieder opzicht, zonder rechten cn hebben alleen belang te stellen in de opvoeding der kinderen cn voor de huishou ding te zorgen. Ais het hoogste feest geldt bij de Charumas de jaarlijksche voorstel ling van dc schoonste, gezondste en volwassen dochters van het gc- heelc dorp aan het opperhoofd, die daaruit dan een keuze doet. Tegen de lepra, die onder dc Ita lianen zeer is verbreid, hebben zij een zeer uitstekend middel. Zoo moeten door hun geneesmiddel vele lepralijdcrs zijn genezen. De zieken worden met een bepaalde bast van een boom, die door de Indianen „Curamamini" wordt ge noemd, behandeld. Deze bast is aan de Braziliaansche artsen wel be kend, doch het geheim van de daarbij bchoorendo sappen blijft in de handen der Indianen, welk ge heim als een godsdienstsysteem slechts aan de oudsten van den stam hekend is. Dc muziek der Indianen trekt door haar origincele rhythmus zeer de aandacht. Op stille avonden hoort men de eentonige, treurige melodieën, waarin do smart van een eens zoo machtig volk tot uit drukking komt. De mineur ge stemde zangen worden door de doffe tonen van een reusachtigon trommel begeleid. Eenige fluiten uit de beenderen van gevallen vij anden vervaardigd, geven aan het gezang een eigenaardigen onder- grond. Een ander populair instru ment is do buffelhoorn. Zijn ruwe, korte toon beteekent „gevaar, de vijand nadert". HUMOR. Aan den maaltijd, door een milll- onnair aan eenige gasten aangebo den, zat ook een jongeman aan, die het hoogste woord had en het lieele gesprek bcheerschte. Tenslotte liet hij zelfs zijn manchetknoopon rond gaan en zei verwaand: „Wat zegt U daar van, dat is echt malachiet!' „Ja", zei de millionnair, „ik mag dat soort steen wel. Ik heb al mijn schoorsteenmantels ervan laten ma ken." Moeder ('s avonds om 7 uur): Kom, Miesje, het is bedtijd. Al de kleine vogeltjes zijn al in hun nestje om te slapen. Miesje (den volgenden morgen om 4 uur): Kom, mammie, het is tijd om op tc staan, alle kleine vo geltjes zijn al op en hun mammies ook! 26. Deze, die het ei goed had bekeken, dacht er over, waar hij meer van dat soort had aangetroffen. Heele schalen vol, dacht hij, maar waar? Toen ging hem een licht op. Het was Dij den melk boer, dus zijn het kippeneieren. 27. Hij wilde zijn ontdekking aan Struisje vertellen, maar toen hij zich om draaide, stond daar alleen de kip. Zijn haren rezen van verbazing recht over eind. Wat nou, riep hij wit van schrik, Struisje, zijn mijn oogen nu opeens niet goed meer, of hen je werkelijk zoo klein geworden? 28. Maar Profje wantrouwde toch eer der zijn oogen en wilde zich weer op zijn lastdier zetten. Hij deed een po ging om zich schrijlings op Struisje te zetten, welke jammerlijk mislukte. De verschrikte kip liep hard onder Profjes beentjes vandnnn en Profje viel op zijn dik huikje in het zand voor de boederij. 29. Het duurde een heele poos, voor Profje van dien smaad bekomen was. Hij kon slechts met de grootste moeite over eind krabbelen, nu hij niet door zijn trouwen dienaar werd geholpen. Maar toen hij weer op zijn boenen stond, wie stond daar grinnekend naast het hek? Struis in eigen persoon en in de gewone afmeting. 30. Nu begrijp ik er lieelemaal niets meer van, zuchtte Profje, cn hij liep naar Struisje toe. Iloe kom je nu weer zoo groot? Dc loupe kwam er weer aan te pas, en tot verbazing van Struisje werd hij aan alle kanten bekeken en onderzocht. Maar het was toch fverke- lijk de oude bekende Struis, hoe vreemd het ook mocht schijnen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 19