VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT De zonderlinge speculatie. DE HIMALAYA EISCHT SLACHTOFFERS. DE AVONTUREN VAN PROFJE EN STRUISJE Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 28 Juli 1934. No. 9524. ZATERDAOAVONDSCHETS Door SIROLF vrij bewerkt naar het Engelsch. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). DAT meneer Jefferson eens klaps de reeds lang, doch aarzelende, en in het gc- heimst van zijn gedachten gekoes terde, stap ter zijde van het rechte pad deed kwam feitelijk door een groote advertentie in de krant over een uitverkoop van fiber-koffertjes voor een daalder, in het groote wa renhuis. Wij verkoopen tiendui zend koffers!, stond er in de adver tentie. Jefferson knoopte dat goed in zijn oor. Tienduizend koffers. Natuur lijk allemaal dezelfde soort en formaat. Was er beter, onopvallen der ding denkbaar, om een fortuin In te verbergen en het land uit te krijgen, zonder dat er een kip naar kraaide? Het was alles van de grootste eenvoud. Jefferson bracht den morgen op de gebruikelijke manier alleen door in het privé-kantoor van notaris Rawlinson, wiens prlvé-secretaris hij was. Secretaris en vertrouwde. '.Meneer Rawlinson was zoo ontzet tend rijk, dat wanneer Jefferson uit zijn safe voor een waarde van 200.000 gulden aan gemakkelijk verzilverbare effecten wegnam, me neer Rawlinson er heusch geen hoofdpijn van zijn krijgen. Boven dien, alles begunstigde de uitvoe ring van zoo'n onzalig plan. dat op een vreemd oogenblik in Jeffer- son's gedachten was opgekomen, dat hij niet onmiddellijk met af schuw van zich had afgeworpen, en dat hem sindsdien niet meer ver laten had. Nu was meneer Raw linson een dag of wat thuis, met een lichte zomerverkoudheid. En dat zou nog wel een paar dagen duren. Niemand zou dus voorloopig jets ontdekken. En deed men het eindelijk, dan was Jefferson al lang het land uit, en zat spoor loos ergens aan de Middcllandsche zee, veilig rijk, geborgen voor zijn verdere leven. Eenmaal zeker van zijn zaak, ging Jefferson snel met de uitvoering ervan voort. De heele zaak was ten slotte gebaseerd op de speculatie van die 10.000 koffers, op de spe culatie, dat niemand op de ge dachte kon komen, in één van die onopvallende, als druppels water op elkaar gelijkende fiber koffer tjes, naar een fortuin te gaan zoe ken. In de middagpauze spoedde Jef ferson zich naar het warenhuis en wist met veel moeite één van de snel wegslinkende voorraad daal ders-koffertjes te bemachtigen. Vandaar ging hij naar kantoor te rug, nam de waardepapieren uit de safe en deed ze in het koffertje. Om vijf uur ging hij naar zijn kamers, pakte wat kleeren in hetzelfde koffertje en ging toen naar het sta tion om het in depot te geven. De klerk keurde hem of het koffertje zelfs geen blik waardig, gaf een recu af en smeet het koffertje op een rek. Jefferson nam dit alles met ge noegen waar. Zijn speculatie gehik te. Den volgenden dag was Vrij dag. Hij ging gewoon naar kan toor, belde meneer Rawlinson thuis op en vernam, dat de notaris Maan dag waarschijnlijk weer op kantoor zou komen. Daarna hield hij zich bezig met geveinsde belangstelling om de belangen van zijn patroon te behartigen. Hij kon nauwelijks wachten tot het 5 uur was. Doch toen ging hij dan ook regelrecht naar het station, om een kaartje naar het vasteland te koopen met één van die vacantie-reizen, die door de groote reisbureaus georga niseerd worden, en waarbij de deelnemers zelfs niet eens hun pas poort hoeven te laten zien ,al gaan ze naar het Zuiden van Frankrijk. Bij het bagagedepot stond een lan ge rij van vacantiegangers, die hun koffers kwam ophalen. De klerken werkten haastig, zweetend van het jachten. Na een kwartier was Jefferson aan de beurt. De klerk griste zijn recu uit zijn hand, keek er even naar, stak het dan op een pen, en pakte een koffer, die hij voor Jefferson op den zin ken toonbank neersmeet. Haastig overtuigde Jefferson zich dat alles in orde was, en spoedde zich dan met bonzend hart naar do hall om aan een loket zijn kaartjo te koo pen. Opeens hoorde hij een kreet achter zich. Iemand greep hem bij zijn mouw en een zenuwachtige vrouwenstem kijfte: „Hé, meneer, dat gaat zoo maar niet, dat is m ij n koffertje! Dat hebt U net van me weggepakt, toen ik aan het loket stond." Jefferson werd woedend. Hij schudde de vrouw van zich af en beet haar toe: „Ach mcnsch, ben je gek geworden! Dat is mijn koffer, die heb ik net \iit het depot ge haald." „Nietwaar!", gilde de vrouw, zich steeds meer opwindend, „het is mijn koffertje! Nee, ik zal mijn* eigen koffer niet kennen! Ik heb m pas van de week in de uitver koop van het warenhuis gekocht. Agent, aeent, die mnn wil d'r met mijn koffer vandoor!" Dit laatste schreeuwde ze naar een politieagent, die langzaam naderbij schreed. Jefferson werd grauw in zijn gelaat. „Agent", zei hij zoo kalm mogelijk, pogend de si tuatie door zijn optreden te red den, „deze vrouw vergist zich. Het is absoluut mijn koffer, ik heb hem juist uit het depot gehaald. Het is toch te dwaas om los te loopen, dat men maar door de eerste de beste voor een dief kan worden uitgemaakt, van een fiber koffer!" De agent bezat Salomo's wijs heid. „De zaak is heel eenvoudig, meneer," zei hij nuchter, „maakt U dat ding dan maar eens open, dan kunnen we kijken wat erin zit." De vrouw stemde van harte ln. Alle bloed liep uit Jeffcrson's ge laat weg, toen de vrouw een nieuw, blinkend sleuteltje te voorschijn haald, dat natuurlijk ook op zijn koffer paste één van de tien duizend, nietwaar, die natuurlijk allemaal hetzelfde slot hadden en het deksel openging. Daar greep de agent in zijn kleeren, en onder- kleercn effecten kwamen te voorschijn, een heele stapel effec ten Jefferson zette het op een loopen. Een politiefluit snerpte. An dere menschen begonnen de achter volging. Jefferson rende, en wrong zich tusschen de menigte, wist het station uit te komen, en in de massa te verdwijnen De specu latie was mislukt. Evenals Jeffcrson's leven. Drie Duitschers omgekomen. DE NANGA PARBAT WEERT ZICH. Nog nooit is men er in geslaagd de Mount Everest te beklimmen. Talrijk zijn de slachtoffers, die de berg geëischt heeft. Door het onderstaande krijgt men eenigszins een indruk van den hevigen strijd, die mensch en berg leveren. De leek, die in de verslagen van de Himalaya-expeditie leest, welke ontberingen de deelnemers tenge volge van koude, storm en sneeuw te lijden hebben, zou waarschijn lijk niet eens onder den indruk ko men, wanneer hij het aantal gra den hoort. En inderdaad is een temperatuur van 30 k 35 graden Celsius onder nul in vergelijking met de lage temperatuur b.v. in Rusland, Canada en Noord- en Zuidpoolgebied niet zoo bijzonder. Do Zuidpoolexpeditie van Scot no teerde een gemiddelde dagtempera tuur van 56 graden. Maar men ziet dan over het hoofd', dat de hoogte een factor is. die anders nog dragelijke koude ondragelijk maakt. De „poort", die uit het gebied van de levensmoge lijkheid voert naar de zone van de het leven vijandig gezinde natuur ligt in het Mount-Everest-gebied op de pashoogte 4860 m. Daaronder lig gen de zonnige weiden van Tibet, waar vogels zingen, vlinders zwe ven, bloemen bloeien en waar ook de mensch zich in het leven ver heugen kan. Een paar hónderd me ter boven deze grens wordt de plan tengroei echter schaarscher. Rot sen, sneeuw en ijs zijn de elemen ten, die in deze hooge wereld op permachtig heerschen. Aan deze zijde van de „poort" daalt de tem peratuur plotseling. Inplaats van regen komt de poedersneeuw en wat het geheel ondraaglijk maakt de ijzige wind, die tot storm en or kaan aanzwelt, en het bloed in de aderen doet stollen. Behalve dit treedt het gebrek aan zuurstof op den voorgrond; dit is niet alleen merkbaar bij het klim men, maar iedere minuut van het leven wordt er door beheerscht: eetlust en slaap worden ontroofd, het rooken van een pijp wordt on-, mogelijk, het uit- en aankleeden, ja het opstaan alleen al wordt een beproeving. Een levendige beschrij ving over den toestand op hoogten van 7000 tot 8000 meter geeft het Engelsche verslag van een vroe gere poging de Mount Everest te beklimmen. Mount Everest of Nan- ga-Parbat: de fysiologische moei lijkheden op deze hoogten zijn ge lijk. Gesteld men komt na een sla- peloozen nacht tot de ontdekking dat de thermosflesch gesprongen is en do koffie op de sneeuw is uit- geloopen. Dat lijkt een nietig ge beuren, in werkelijkheid verkrijgt het de grootte van een catastrophe. Men kruipt moeizaam uit zijn slaapzak om twee aluminium pot ten met sneeuw te vullen, terwijl een kameraad de lamp met vaste spiritus aansteekt. Het hoogte spook komt in actie. Nauwelijks i! men buiten de tent of een groote vermoeidheid treedt op; men moet eerst een paar minuten gaan zit ten om op krachten te komen. Eindelijk zijn de potten gevuld. Dan glipt er een uit de slappe hand en moet men weer moeizaam bukken. In de tent valt men als een blok neer en heeft minuten noodig om weer op adem te ko men. Drie kwartier heeft men noo dig om het ontbijt klaar te maken, de thermosflesch te vullen en de bevroren laarzen aan de voeten te krijgen. De energie, die men hier bij verbruikt zou voldoende zijn het grootste deel van een hooge alpentop te bestijgen. Dan begint het klimmen weer. En merkwaardig genoeg: het is niet zoo vermoeiend als de boven genoemde bezigheden; wel gaat hel ontzaglijk langzaam. Op handen en voeten, vaak uitglijdend, maakt men op een hoogte van 8300 meter zelden meer dan 13 passen zonder de dwingende behoefte te gevoelen een oogenblikje uit te blazen. Om de 30 meter moet men onvoor waardelijk een paar minuten gaan zitten; de geest blijft levendig, slechts de wilskracht is ondermijnt. Dan speelt het hoogte-spook zijn laatste troef uit. Er kan geen twij fel bestaan, dat het ontzettende uit drogen van het geheele organisme de hoofdoorzaak is van de ineen storting en de strandende succes sen. Dit droog-zijn veroorzaakt sa men met de hoestprikkel, dat de mensch buiten gevecht gesteld is nog voordat hij zijn dagtaak ten einde gebracht heeft. De inboorlingen ondervinden dit alles nog heviger dan de Europea nen. Vaak zijn zij niet in staat de tocht voort te zetten; de moed zinkt in de schoenen en het eenige GEROOKTE WAREN. Is het gebruik van gerookte voe dingsmiddelen volkomen onschade lijk, ook bij veelvuldig gebruik? En wat is de consenterende wer king van den rook, die toch zeer bijzonder moet zien, indien ze al thans geheel onschadelijk is. Het rooken van vleesch en visch is een der oudste conserveerings- methoden; de organische chemie heeft deze verklaring van het con senterend vermogen van rook ge geven. Bepaalde bestanddeelen van den rook, vooral kresol en guajacol we zouden ze zusjes van het gewone carbol kunnen noemen in gas- vormigen toestand, dringen in de buitenste lagen van het gerookte levensmiddel. Deze stoffen werken antiseptisch? de op de te rooken levensmiddelen aanwezige bacteriën gaan te gronde en met de gerookte producten in aanraking komende bacteriën, die bederf zouden kunnen veroorzaken, kunnen niet in de levensmiddelen binnen dringen. In groote hoeveelheden zijn die stoffen wel giftig, maar in de kleine hoeveelheden, die in de gerookte le vensmiddelen aanwezig zijn, zijn ze volkomen onschadelijk. In hoeverre het mogelijk is, zóó veel gerookt vleesch en zóóveel ge rookte visch te eten, dat men daar door lichte vergiftigingsverschijn selen zou kunnen krijgen, durven wij niet beslissen. Maar bij regelmatig en veelvuldig gebruik van gerookte waren in nor male hoeveelheden blijft men vol komen gezond. Tegen éénzijdige voeding wordt trouwens herhaaldelijk gewaar schuwd. Wetenswaardigheden. Is het U bekend: dat Rome per hoofd van de bevol king het meeste water gebruikt van alle wereldsteden? dat Rome namelijk per hoofd en per dag 440 liter water gebruikt? dat dit getal voor Londen maar 120 liter en voor Parijs 300 liter is?. d a t de roden voor het groote ver bruik in Rome is, dat er binnen het grensgebied van Rome niet' minder dan 430 fonteinen zijn? en beste dat men doen kan is terug te gaan om hen in de gelegenheid te stellen in lagere streken weer bij te komen. 61. Struisje merkte daar niets van en ging weer vroolijk op zijn plaatsje zit ten, maar nu was hij voorzichtiger en vouwde zijn lange stelten onder zich op. Zoo had niemand er last van. Wat eet hij eigenlijk, vroeg de burgemeesters vrouw. O, zei Profjc, alles is goed genoeg voor hem. Hij eet wat de pot schaft. Daarom gaf mevrouw hem eerst een bord soep. Struisje stak er zijn sna vel in, maar kon er niets uit krijgen. Niemand had er erg in. Wat een kwel ling was dat nu. En Profje had gezegd, dat hij niet mocht spreken bij andere menschen. Tranen van teleurstelling rol den hem zoo maar langs zijn veeren. Na een poos nam Mevrouw zijn bord weer weg, ze zag wel, dat het niet leeg was, maar veronderstelde, dat hij de soep niet lekker vond. 63. Nu kwamen er aardappeltjes voor hem, met peentjes en vleesch. En geluk kig, dat ging iets beter. Hij was wel een beetje aan het knoeien, maar het bord kwam toch leeg. Daarna was er lekkere zoete vanillepap en dat gaf weer dezelf de moeilijkheid. Gelukkig had mevrouw het ditmaal gemerkt. Lust hij dat ook al niet, vroeg ze. En toen zag Profje, dat Struisje van een bord moest eten en hij vertelde gauw, dat hij dat niet gewend was. Dadelijk werd toen een diepe kom gebracht en Struisje lachte van blijd schap. 64. Profje had ondertusschen met den burgemeester van allerlei besproken en toen het maal afgeloopen was, gingen ze samen naar zijn werkkamer en sta ken een sigaartje op. De burgemeester had allerlei mooie dipgen om aan Profje te laten zien, vlinders, opgezette vogels en nog meer moois. Net iets voor Profje. 65. Struisje bleef in de kamer bij me vrouw, want Profje dacht, dat hij dat veel aardiger zou vinden. Mevrouw ruimde met het meisje de tafel af en maakte alles weer een beetje gezellig. Daarna zette ze zich in haar stoeltje voor het raam en Struisje bleef verveeld op een been naast haar hangen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 17