Gewetensvrijheid Geestelijk Leven KIJKEI1 is KOOPEn tjCLOECK Het nieuwe gymnastieklokaal te Noordscharwoude. MODERNE FOTO's en VERGROOTINGEN Zaterdag 4 Augustus 1934. Postrekening No. 23330 SCHAGER 77ste Jaargang. No. 9528 COURANT. Int. Telef. No. 20 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. Uitgave der N.V. v.h. P. Trapman Co., Schagen. 16 PAGINA'S. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f 0.85, iedere regel meer 15 cent vbewljsno. inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. door Astor. HET is een prachtig woord, dat hierboven ge schreven staat. Het is een woord, dat een be grip vertolkt, waaraan niemand raken durft en dat algemeen als heilig en onaantastbaar wordt beschouwt. Wie zou het wagen openlijk de vrijheid van geweten aan te tasten of zelfs maar het recht op die vrijheid te betwijfelen? Ja, beste menschen, dat is een wonderlijk ding met die geestesvrijheid. Iedereen is er vóór en toch wordt met gewetensvrijheid gespot in de bittere praktijk van het leven. Het gaat er mede als met zoo vele andere begrippen; men wil ze laten gelden voor zich zelf, maar vergeet zo toe te passen voor anderen. Iedereen wil graag eerlijk en rechtvaardig behandeld worden maar tegenover anderen is hij daarom nog lang niet altijd eerlijk en rechtvaardig. Ik behoef hier ver der niet op in te gaan. Er zal wel geen enkele lezer zijn, die hiervan niet overtuigd is. Mag ik nog een stapje verder gaan? Goed: dan zeg ik zelfs: wij gaan allen in meer of mindere mate aan dit euvel mank. Maar bepalen wij ons thans tot de gewetensvrij heid en beginnen wij met zoo mogelijk klaarheid te brengen in de begrippen. Ik stel dan allereerst de vraag: wat verstaan wij onder „geweten"? Hier begint de moeilijkheid al. Want het is heusch niet gemakkelijk om deze vraag te beantwoorden. Als wij spreken over het geweten, dan voelt iedereen wel wat daarmede bedoeld wordt, maar als hij het In preciese woorden moet zeggen, dan staat hij vaak verlegen. Dit ontslaat ons evenwel niet van de noodzakelijk heid om althans een poging te doen. Verschillende definities (bepalingen) van geweten worden gegeven. Men noemt het, den rechter in ons binnenste", de stem van God in den mensch", maar dat is toch niet veel meer dan een beeldspraak en zegt in den grond der zaak ons niet veel. Wij moeten dus beginnen met zoo nauwkeurig mo gelijk vast te stellen wat wij onder geweten verstaan. Ik doe hierbij een beroep op den in zijn tijd zeer beroemden hoogleeraar Scholten. Hij schrijft in zijn boek: „De Vrije Wil": „Geweten is weten, maar niet een weten in betrekking tot de zedewet, maar een weten van zich- zelvcn (in het Latijn scientia sui, conccire sibi) een medeweten van den mensch met zich zei ven. Het geweten leert niet en beveelt niet als imperati- vus categoricus (onvoorwaardelijk zedegebod) wat goed of kwaad zij; dit is de taak der rede; maar het geweten verkondigt den mensch, of hij, zich zelvon beoordeelende naar den maatstaf van goed en kwaad, dien de rede hem leert kennen, al of niet dienovereenkomstig, d.i. goed of kwaad gedaan heeftHet geweten getuigt dus alleen of de mensch goed of kwaad d.i. al of niet naar hetgeen de zedewet hem leerde goed of kwaad te zijn, gehandeld heeft, en de rede, na die getuigenis gehoord te hebben, maakt als rechter het vonnis op." Mij dunkt dat deze professorale woorden ons op den Juisten weg voeren. Wij komen dan tot de slotsom, dat het geweten dat gene is in den mensch, hetwelk hem zegt of hij goed of kwaad heeft gehandeld. Maar de rede is hierbij onmisbaar. Een voorbeeld moge dit ophelderen: Als ik wat men noemt gewetenswroeging heb, dan is dat een gevolg van het feit, dat ik langs den weg der rede tot het inzicht ben gekomen verkeerd, onzedelijk te hebben gehandeld. Op het oogenblik, dat ik de verkeerde han deling deed (door een op dat oogenblik overheer- ichcnd gevoel of uit passieve gehoorzaamheid aan anderen) was ik mij daarvan niet bewust, of ik han delde buiten het geweten om. Tot dit inzicht kom ik door de rede. Rede en geweten zijn derhalve onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Populair uitgedrukt zou ik het derhalve zóó kunnen uitdrukken: Het geweten is het inwendig getuigenis omtrent goed en kwaad en de inwendige drang om het goede te doen en het kwade na te laten maar de rede zegt ons w a t goed of kwaad is. Wat verstaan we nu onder gewetensvrijheid? De gangbare opvatting is: gewetensvrijheid is het niet belemmern worden in het zich gedragen in overeenstemming met het innerlijke getuigenis om trent goed en kwaad dat moet worden gedaan en na gelaten. Deze belemmering is van tweeledig karakter. Zij kan komen van den mensch-zelf, van binnen uit, maar zij kan ook komen va"n buiten af, van an deren. Wat het eerste betreft: een mensch kan zoo sterk staan onder den invloed van geestelijke afwij kingen, van heftige alles overheerschende gevoelens en hartstochten, dat hij het geweten volkomen uit schakelt en er niet de minste rekening mede houdt, ja zelfs er toe komt om bewust daaraan het zwijgen op te leggen. Willens en wetens gaat hij tegen het geweten in. Daarbij zoekt hij dikwijls naar allerlei drogredenen om zich zelf wijs te maken, dat wat hij doet niet gewetenloos is, ofschoon hij diep in zich zelf het wel beter weet. De aan den drank verslaafde weet b.v. heel goed, dat hij zichzelf en de zijnen zedelijk, stoffelijk, licha melijk te gronde richt, maar zijn drinkhartstocht is zóó sterk, dat hij daarbij alles, ook zijn geweten, ach terstelt. Hij kan in vele gevallen een goedwillend mensch zijn met voortreffelijke eigenschappen als de drang om zich te bedwelmen over hem komt, raad pleegt hij zijn geweten niet meer, dan is het alles overheerschende in hem: te genieten van de roes der bedwelming. Daar zijn menschen in wie een geweldige macht begeerte aanwezig is. Zij worden voortgezweept door een onweerstaanbaar verlangen om te heerschen. Aan dit verlangen wordt alles ondergeschikt gemaakt. Een typisch voorbeeld hiervan is geweest de aan ieder be kende, bijna tot een legendarische figuur geworden, Napoleon Bonaparte. Hij droomde van wereldheer schappij. Ten koste van stroomen bioeds moest deze heerschappij gevestigd worden. Op de wetten der ze delijkheid kon daarbij niet worden gelet. Moord en roof werden als noodzakelijkheid aanvaard. Wat kon bij hem nog terecht komen van raadplegen van het geweten? Toch heeft diezelfde Napoleon oogenblikken gekend, waarin hij gewetenswroeging kende maar zijn machtsbegeerte was te sterk en hij overwon de gewetenswroeging door zich zelf wijs te maken, dat hij zijn macht wilde gebruiken om een groot Euro- pecsch vredesrijk tc scheppen. Wanneer wij eerlijke menschen zijn met eenlge zelfkennis en zelfcontrole, voelen wij maar al te goed, dat geen onzer geheel vrij is van neigingen en be geerten, die een belemmering vormen voor een ge- wetenstrouw leven. En het hangt af van de kracht van ons zedelijk bewustzijn, in hoeverre wij in staat zijn om aan ons buigen voor die neigingen en begeer ten een halt toe te roepen. Op één algemeen voorkomende neiging (die dik wijls tot een allesoverheerschendc hartstocht wordt) moet ik nog wijzen. Zij staat in direct verband met het kapitalistisch karakter van onze maatschappij. Het is de neiging om zich bezit te verwerven; om, als het kan, rijk te worden. Hoe sterker deze neiging is, hoe minder angstvallig men wordt ten opzichte van de middelen, die tot het gewenschte doel voeren. En deze neiging kan aan groeien tot een onverzadelijke begeerte, die den mensch geheel vervult. Hoe de schatten worden ver worven komt ten slotte niet in aanmerking, als ze maar verworven worden. Daarbij wordt het geweten oen al te lastig iets. Stelt u zich eens voor dat de menschen van de bewapeningsindustrie hun gewe ten gingen raadplegen! Eenvoudig ondenkbaar. Geld willen ze hebben, meer geld, steeds meer geld. Hon derdduizenden, millioencn, milliarden! En zij hitsen de landen tegen elkaar op, zij bewerken de publieke meening. Zij verwekken oorlogen. Tallooze menschen worden gedood, steden verwoest, dorpen verbrand, ziekten verspreid, zedelijke verwildering, haat, vijand schap groeien onrustbarend. Kunnen zij dat voor hun geweten verantwoorden? Weg die gedachte! En zij richten hun blik naar de brandkast en wrijven zich vergenoegd de handen: de zaken gaan prachtig. Het goud stroomt naar hen toe. Ik koin nu tot het tweede punt: de belemmering oni zich naar het geweten te gedragen, welke van buitenaf komt. Gewoonlijk denkt men daar in 't bij zonder aan, wanneer gesproken wordt van gewetens vrijheid. En dan verstaat men onder gewetensvrijheid, welke in theorie door ieder wordt hoog gehouden en gerespecteerd. Hierin ligt de erkenning van de hei ligheid van het geweten, van zijn onaantastbaarheid. Wanneer iemand ons verzekert, dat zijn geweten hem niet toelaat iets bepaalds te doen, dan moeten wij wel buitengewoon hard en gevoelloos zijn, als wij hem zouden dwingert het toch te doen. Wij zouden dit gevoelen als een misdaad tegenover een mede- mensch, omdat wij daarmede hem zouden noodzaken tot een handeling, waarover hij later wroeging zou gevoelen en hem als zedelijk wezen groote schade be rokkenen. En dit recht hebben wij niet. Wie eerbied bezit voor de zuivere, menschclijke persoonlijkheid is eenvoudig niet in staat om een ander tot ontrouw aan zijn geweten te dwingen. Toch wordt het gedaan. En men ontziet zich niet in de praktijk tot gewetensontrouw op te wekken. Mijns inziens is dit zedelijk ongeoorloofd. Maar er bestaat ook zoo zegt men een dwa lend geweten. Hiermede wordt dan bedoeld, dat een mensch volkomen gewetenstrouw kan zijn en toch verkeerd kan handelen. Dit is inderdaad het geval en is het gevolg van het feit, dat niet allen dezelfde mcening hebben omtrent goed en kwaad en ook dit weer heeft zijn natuurlijke oorzaken. Want er is een groot verschil in ontwikkeling, in het vermogen om de juiste scheidingslijn te trekken tusschen goed en kwaad. Bovendien moet rekening worden gehou den met de opvoeding, welke van groote beteekenis is. Prinses Juliana b.v. moet noodwendig anders den ken over goed en kwaad dan oen dochter van oen slovende weduwe uit de Jordaan in Amsterdam. Wij worden allen groot gebracht in een sfeer, in een om geving, waarin bepaalde begrippen heerschen, welke wij als 't ware onbewust inzuigen en die ons bijblijven, wanneer er niet een oogenblik in ons leven komt, waarin wij ontwaken tot zedelijke zelfstandig heid en althans een poging wagen om tot eigen leven te komen. Wanneer wij dit in het oog houden, wordt het ons duidelijk, dat de mogelijkheid bestaat, dat twee menschen principieel verschillend kunnen handelen en dat beide er niettemin van overtuigd zijn, niet in conflict te komen met hun geweten. De vraag dringt zich dus onweerstaanbaar aan ons op of wij het recht (let wel: ik spreek van recht en niet van macht!) hebben om hen, van wie wij gelooven en oprecht gelooven dat zij dwalen, dat hun geweten hun dus den in ons oog verkeerden weg wijst, te dwingen tegen hun geweten te hande len? Mijn antwoord op deze vraag is: neen, wij hebben dat recht niet. Want wie ter wtyeld zal uitmaken aan welke zijde de dwaling is? Er be staat op de heelc wereld geen college dat daartoe is bevoegd. Ik heb eens een openbaar debat gehad met een hooggeplaatst militair, een debat, waarbij o.a. ge neraal Snijders tegenwoordig was. Wij stonden dia metraal tegenover elkaar. Ik kreeg den indruk met een ernstig, gewetensvol tegenstander te doen te heb ben. Wie dwaalde, hij of ik? Niet menschen kunnen dit beoordeelen in absoluten zin dit is alleen mo gelijk door de Rede-zelf, welke, zich verwezenlijkend fn het werelddrama, in verre toekomst haar defini tieve uitspraak zal geven en haar vonnis zal vellen. Ik heb het door dr. Colijn opnieuw uitgegeven en herzien program van de anti-revolutionaire partij niet gelezen. Maar in het oorspronkelijke program, ge schreven door dr. A. Kuijper, stond te lezen, dat zelfs de overheid niet het recht had om iemand tc dwin gen tegen zijn geweten te handelen. Tegenover een beroep op het geweten moest volgens hem de over heid uit eerbied voor het heilige terugtreden. Het is mij niet bekend of dr. Colijn de uitspraak van zijn geestelijken vader nog onder schrijft. Ik vermoed, dat hij het niet zal doen. Daar voor is hij te veel de man, die de absolute geldigheid van het staatsgezag propageert, waarvan de uiterste en tegelijkertijd de fataalste consequentie is, dat de nienschelijke persoonlijkheid volkomen vernietigd wordt en dat de hooggeroemde gewetensvrijheid vol komen wordt vernietigd. In ieder geval heeft de overheid nimmer het recht om te dwingen tot een handelen tegen het geweten. Dit recht heeft niemand. Het eenige recht dat wij hebben tegenover hen, wier geweten an ders spreekt dan het onze, is hen te overtuigen van dwaling. Evenals zij het recht hebben om, langs den weg der redeneering ons te doen inzien dat wij dwa len. Wel heeft de overheid do macht en daarvan maakt zij dankbaar gebruik. Het gevolg hiervan is, dat wij in de tegenwoordige wereld temidden van alle verwarring op economisch, politiek en cultureel terrein steeds duidelijker een strijd zien opkomen tusschen twee principieel tegen over elkaar staande opvattingen. De ééne opvatting is belichaamd in het fascisme, waarvan de tendenz is: het leven in al zijn uitingen ondergeschikt te ma- Het nieuwe gymnastieklokaal te Noordscharwou de, waar zooveel over te doen Keweest is. is dezer dagen gereed gekomen. Alleen moeten er nog toe stellen in geplaatst worden, voordat het gebouw definitief in gebruik zal worden genomen. Wanneer dit zal zijn, is nog niet bekend. Het is een mooi ge bouw, wat wei zal vodoen aan de eischen des tijds. Het gymnastieklokaal, dat naast de O. L. School staat, zal dienst doen voor alle scholen in deze ge meente. zoowel de O. L. school alswel de It. K. en Christelijke school, zoodat hier dus gelukkig geen versnippering het gevolg is en voorkomen is ge worden, dat iedere school zijn gymnastieklokaal zou krijgen. Bij eventueclc officieelc opening hopen wij op een en ander nog terug te komen. Bovenstaande foto van het gebouw werd genomen vanaf de Oos- terstraatbrug. van buitengewone kwaliteit fotogr. Atelier ARPAD MOLDOVAN - Nieuwe Niedorp ken aan den staat, wat in werkelijkheid neerkomt op de onderwerping van den mensch aan den wil van hen, die het staatsapparaat (wetgeving, justitie, po litie, leger) beheerschen. De andere opvatting predikt het recht van den mensch om zichzelf als redelijke persoonlijkheid te handhaven, om naar zijn diepste en zuiverste inzich ten zich te gedragen. Deze strijd is in zijn wezen een voortzetting van den strijd, die is ingezet in het einde der vijftiende eeuw om heftig op te laaien in 't begin van de zes tiende eeuw en die in de geschiedenis bekend staat als de Ranaissance. Toen ging het om de vrijheid van denken. Princi pieel is deze strijd geëindigd met de overwinning der machten, die het vrije denken niet konden dulden. De kerk is overwonnen. Zij moge nQg zeer veel in vloed hebben en voor een groot deel het denken bo- heerschen de tijd van haar macht is voorbij, de inquisitie is voor goed dood! Het groote woord van Luther: „Het is den mensch niet geoorloofd tegen het geweten te handelen", heeft weerklank gevonden in milliocnen menschenharten. Waar echter'de mensch onderworpen is aan de eeu wige wetten der evolutie, kon hij niet blijven staan bij de verovering van de gewetensvrijheid, die zich be paalde tot vrijheid van denken. Logisch moest daar uit volgen het verlangen om de gewetensvrijheid even eens te doen gelden voor het doen. Want de ernstige mensch kan zich op den duur niet tevreden stellen met het recht om vrij te denken; hij wil dit denken doorvoeren in zijn dadenleven, m.a.w. hij legt den na druk op het handelen naar het geweten. Dat Euther-zelf dit niet heeft gevoeld is te begrijpen uit den tijd, waarin hij leefde, den tijd, waarin de mo derne slaat zijn intrede deed in de Europeesche we reld. Derhalve zien wij thans bij de geestelijke erfgena men van Luther en de Renaissance een zeer eigenaar dig verschijnsel. Aan de ééne zijde een streven om de gewetensvrijheid consequent door te voeren en dus het recht op te eischen om volgens het geweten to 1 e ven, aan de andere zijde een pogen om den drang naar gewetensvrijheid, den drang tevens naar de vrijo persoonlijkheid tegen te gaan. Het schijnt wel of de machthebbers in de eerste plaats bang zijn geworden voor den geest der renaissance. In een land als Duitschland, waar Luther als een nationale held wordt vereerd, wordt zijn beginsel volkomen ver loochend. Daar neemt de staat den rol der middeleeuw- sche kerk over en is gewetensvrijheid geworden tot een hol en leeg begrip. En ieder, die het tegenwoor dige gebeuren kritisch gadeslaat, moet wel getroffen worden door het bijna angstwekkende feit, dat in alle landen meer of minder sterk een strooming van ge lijke strekking aanwezig is. Het is uiterst pijnlijk dit te moeten erkennen, maar het zou van gebrek aan waarheidszin getuigen, wan neer wij het verschijnsel loochenden. Iloe hoog wij de gewetensvrijheid als een der hoogste goederen der menschheid ook mogen aanslaan, wij moeten tegelij kertijd erkennen dat zij in groot gevaar verkeert in onzen tijd van wanhoop en reactie. Er behoort een vaste overtuiging en een groote do sis moed en vertrouwen toe om desondanks voor ge wetensvrijheid op te komen. Bezitten wij die overtuiging? Dat hangt af van ons begrip der menschheidsge- schiedenis, van ons geloof in de overwinning der waarheid. Wat leert ons die geschiedenis? Zij leert ons dat een idéé, die wéér is, ondanks alle tegenwerking ten slotte steeds triumfeert. Geen macht ter wereld kan haar op den duur stuiten, ook al vervolgt en doodt zij de dragers der idée. Het is zoo volkomen terecht door den Engelschcn wijsgeer J. S. Mill in zijn boek „On liberty" (Over do vrijheid) geschreven: „Het wezenlijke voordeel, dat de waarheid bezit, bestaat hierin, dat als een mee ning waar is, zij één, tweemaal, twintigmaal onder drukt en begraven mag worden, i»aar in den loop der tijden zal er altijd de een of ander opstaan die haar terugvindt, tot een dier wederverschijningen in oen tijd valt,, waarin zij door gelukkige omstandighe den zoo lang aan de vervolgingen ontsnapt, tot zij machtig genoeg is geworden om alle pogingen tot haar onderdrukking aangewend, te weerstaan." Wie derhalve er van doordrongen is, dat de strek king der menschelijke ontwikkeling gelegen is in de verovering der gewetensvrijheid en derhalve in: de vrije mensch in de vrije maatschappij, laat zich in zijn geloof in de toekomst niet schokken door de heftig opkomende reactie. Hij weet dat in de menschheid krachten werken, die stuwen naar een wereld, waarin de vrijheid van geweten als een heilig recht zal worden erkend. Hij weet dit met te meer zekerheid, omdat hij er diep innerlijk van overtuigd is dat in het menschelijk geweten de allerveiligste levensgids wordt gevonden, de gids die uiteindelijk voert niet naar een vol maakte wereld, want deze is nóch bestaanbaar, nóch gewenscht, maar naar een wereld, waar de men schen als gelijkwaardigen en gelijkgerechtigden naast elkaar zullen leven en de waanzinnige strijd om macht, om geld zal zijn opgeheven. ASTOR.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 1