VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
Een weerzien.
Kruiswoordraadsel.
DE AVONTUREN VAN PROFJE EN STRUISJE
iiiiiiiiiiuilNiii
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 25 Augustus 1934. No. 9540.
ZATERDAGAVONDSCHETS
Vrij bewerkt naar het Engelsch.
door Sirolf.
(Nadruk verboden
Alle rechten voorbehouden.)
DE jaarlijksche parade van 't
Legioen, den bond van oud-
front-strijders uit den we
reldoorlog, was bijna ten einde.
Zooals elk jaar was het een groo-
te drukte in deze Amerikaansche
stad, en reeds begonnen de toe
schouwers, die aan den kant van
den weg geschaard, de helden uit
den wereld-oorlog hadden toege
juicht, zich te verspreiden. Een
man maakte zich uit de menigte
los en wendde zich langzaam om,
blijkbaar om huiswaarts te gaan.
Juist op dat oogenblik botste er
een andere man tegen hem aan.
Een oogenblik ontmoetten hun
blikken elkaar, om elkaar niet
meer los te laten. Ieder van hen
wenschte, dat hij den ander zon
der hem aan te kijken was voor
bijgegaan. Doch er was iets dat
hen als 't ware met ijzeren ketenen
naneenbond.
„Hallo" zei de eerste flauwtjes.
"Do ander glimlachte droog en zei
j>Hoe gaat het?"
Er werd geen handdruk gewis
seld. Toch liepen te samdn op.
Geen van beiden wisten ze clkan-
ider's naam, wilden die ook niet
weten. En dat was te erger. Want
nu herinnerden zo te feller elkan
ders vroegcro rang. Hoewel vroe
gere rangen nu niets meer bctee-
kenden feitelijk. De gewezen twee
de luitenant was niets beter dan
de gewezen soldaat, en ook niet
slechter.
„Woon je hier?" vroeg de gewe
zen luitenant, terwijl ze een zij
straat insloegen.
„Ja." Een onuitgesproken vraag
hing als een verstikkenden wolk
tusschen de twee mannen.
„Ik ben hier voor zaken", ver
telde de luitenant. „Zullen we er
gens gaan eten?"
„Goed," zei de soldaat, „ik weet
een klein restaurant, waar ze be
hoorlijke spullen hebben, en niet
duur."
Ze zaten samen aan dezelfde ta
fel en aten en dronken. Doch er
was meer dan alleen de tafel tus
schen hen, die hen scheidde. Ze
spraken doelloos over onbenullige
dingen van den dag, hoewel dat
andere, dat benauwende, al hun
gedachten vervulde. Dat was, toen
ze beide voor de eerste, en ook de
laatste keer werkelijk in het moord
dadige vuur van de frontlinie ge
weest waren, toen, in den wereld
oorlog. Als een benauwend spook
beeld hing het tusschen hen in en
ze wisten beide dat het er was, of
schoon niemand dat natuurlijk
kon zien...
De soldaat herinnerde zich niet,
feitelijk ooit een bewuste angst
voor den dood te hebben gehad,
op dien dag, nu al zoo lang gele
den, maar die fel en duidelijk
voor zijn geest stond. Door zijn
opwinding en misschien ook door
een flinke slok drank, had hij fei
telijk niet aan den dood gedacht,
toen hij met de anderen voor
waarts stormde om het door de
Duitschers half aan puin gescho
ten dorp te bezetten. Zelfs het ge
zicht van vele roerloozc kakhi-
hoopjes op den straatweg, geval
len kameraden in allerlei vreemde,
verstarde houdingen, de eerste
dooden, die hij had gezien, had
hem geen vrees ingeboezemd. Doch
neerstortende kameraden deden
hem het groote gevaar inzien en
de noodzakelijkheid van dekking
zoeken in een half-avereindsta'and
huis. Daar, in betrekkelijke veilig
heid, ging hij den toestand na. Het
zou krankzinnigheid zijn, zich op
nieuw naar buiten te wagen, om
misschien door een verborgen
Duitscher neergepaft te worden.
Waarom zou hij dit buitenkansje
niet aangrijpen? Er liepen geruch
ten, dat de oorlog ieder oogenblik
ten einde zou kunnen loopen. Wie
was er dan bij gebaat, als hij nu
nog even zich liet doodschieten?
Aan het felle geweervuur te hoo-
ren, zouden de Duitschers. waar
schijnlijk dit dorp weer terugver-
overen. Nou, laten ze hun gang
gaan. Wat deed het ertoe? Ze zou
den hem dan gevangen nemen.
Ook een zorg. Beter krijgsgevange
ne dan een van die dooie hoopjes
daar op den weg.
Het vuren hield langzamerhand
op. Een vreemde stilte viel. De sol
daat klauterde een ladder op, naar
een zolder. Het dak was stuk ge
schoten, doch bood nog voldoende
bescherming. Daar zat hij gerui-
men tijd, met zijn rug tegen den
muur. De nacht was lang. Hij
doezelde wat in, om tegen den
morgen te ontwaken door ver ka
nongebulder. Ontzettend alleen
voelde hij zich. Alleen met de doo
den op den weg
En toch
En toch was er in een verlaten
huis aan den overkant van den
straatweg nog iemand geweest, die
den nacht half wakend had door
gebracht, speculeerend op dezelfde
mogelijkheid van gevangenneming
'of einde van den strijd. Maar die
andere had uit vrees uit zuivere
angst voor den dood zoo gehandeld
En in zijn eveneens half stukge
schoten schuilplaats had de jonge
tweede luitenant in het nachtelijk
duister vergeefs om verlossing ge
beden van die beschamende, doch
radelooze angst. Hij had het leven
zoo lief, en zijn vrees voor den
dood was zoo groot. Leven, leven
onder welke omstandigheden dan
ook, had hem beter geschenen,
dan nog één keer zoo'n dag in die
hel door te maken, zooals den dag
tevoren.
Zoo, nauwelijks een dozijn
schreden van elkaar verwijderd,
wachtten en waakten, twee leven
de wezens. De luitenant en de sol
daat. Het werd morgen. Langzaam
sleepten de uren zich voort. Met
het vuren al minder en minder
werd, en eindelijk geheel ophield.
Een stilte viel in, die na het ein-
delooze geratel en gedonder, veraf
of dichtbij, van de laatste maan
den, als een loodzwaar ding op
hen drukte.
De soldaat krabbelde de ladder
af, en toen hij de deur van het
huis openstootte en op straat keek,
kwam een luitenant uit de ruine
van het tegenover gelegen huis te
voorschijn. Roerloos staarden ze
elkaar aan. De soldaat en de lui
tenant. De soldaat verwachtte een
vraag, een bevel. Doch het onheil
spellende, vreemde, benauwende,
loodzware stilzwijgen bleef hangen.
Dan opeens werd de vrèeselijke
stilte verbroken door gejubel en ge
juich uit de verte, dat vanuit de
Duitsche loopgraven tot hen door
drong. Mannen in veldgrauw sche
nen als 't ware uit de aarde op te
rijzen, snelden op hen toe, zingend,
juichend, met de armen wuivend.
Ze omringden den soldaat en den
luitenant, sloegen hen op de schou
ders, schreeuwden onverstaanbare
dingen tegen ze. En uit deze caco-
phonie van geluiden en woorden
drong het groo.te nieuws tot hen
door: De oorlog was afgeloopen...
En nu zaten de twee, de luite
nant en de soldaat, in burger, na
vele jaren tegenover elkaar, aan
een café-tafeltje, en zwegen.
„Nooit lid geworden van het Le
gioen?", merkte de luitenant einde
lijk op.
„Nee", knikte de ander.
„Ik ook niet".
„Nou", zei de soldaat na weer
een lange stilte, „ik moet opstap
pen."
„Ik ook".
Toen ze op straat van elkaar
gingen, overbrugde geen hartelijke
handdruk het kille, ridicule van
hun „Nou, hou je taai" „Tot
ziens".
Zoo gingen ze uiteen. De gewezen
soldaat en de gewezen luitenant,
die clkaar's naam niet eens ken
den. Maar ieder voor zich zei bij
zichzelf, toen ze heengingen, ieder
een anderen kant uit: Hii is de
eenigc, de eenige levende ziel in de
heele wereld, die het weet
Horizonta
il:
Onbeweeglijk
Vermaardheid
Bedrukt
Rivier in Zwitserland
Gevierde kunstenares
Sedert
Deelachtig worden
Voorbereiding voor het Kerst
feest
Dient voor de spijsvertering
Afkorting dito
Familielid
Zijdelingsch uitspruitsel
Papagaaiensoort in Australië
Persoonlijk voornaamwoord
Meisjesnaam
Kleedingstuk
Maling
Bijwoord
Stad in Bolivia
Rivier in Italië
Badplaats
Rivier in België
Samenhangende struikplanten
Wijnsoort, verbouwd op de Ca-
narische eilanden
Rivier in Azië
Wollen stof
Verticaal:
1. Woonhuis
3. Vaarwel
4. Kanton in Zwitserlan
5. Japansche munt
7. Rivier in Rusland
8.* Schitterend
9. Militair hoofddeksel
11. Plaatsje in Noord-Brabant
12. Splitsing in twee takken
14. Werkbij
15. Dier, dat in Midden-Afrika
voorkomt
17. Chineesche winkel
19. Bijwoord
20. Tropische wildernis
21. Ncderlandsche dichter
23. Afdecling der vrijmetselarij
24. Hollandsche Gravin
26. Zuilengang in Oud-Athene
waar men ondenvijs gaf
27. Amerik. Petroleum Maatschap
pij
25. Telwoord
Wetenswaardigheden.
Is het U bekend:
dat men eenigen tijd geleden te
Londen eenige relikwieën van Na
poleon verkocht voor f 200?
dat daaronder waren een tand,
en haarlok en de orde van het Le
gioen van Eer, die Napoleon b^j
Waterloo droeg?
d a t de kondor de eenige vogel is,
die zijn jong een vol jaar in het
nest houdt, omdat de Jonge vogel
eerder niet kan vliegen?
dat glimwormpjes even voordat
er onweer komt, veel meer licht
geven dan gewoonlijk?
dat het eerste Brailleschrift
voor blinden in 1829 werd gemaakt
door den Franschman Louis Brail
le?
dat Braille in 1809 was geboren
en reeds op 3-jarigen leeftijd blind
werd?
d a t hij in 1826 leeraar aan de Pa-
rijsche blindenschool werd?
Een ontdekkingsreiziger sprak
aan een afscheidsdiner, waaraan
ook tal van dames aanzaten, vóór
dat hij naar de binnenlanden van
donker Afrika vertrok: „Ik dank U
allen voor Uw goede wenschen ten
aanzien van mijn behouden terug
keer van mijn gevaarlijke tocht.
Weest ervan overtuigd, dat wan
neer ik diep in de binnenlanden
zal zitten, omringd door afschuwe
lijk beschilderde, grijnzende tro
nies, ik zeker aan U zal denken."
Supporter van de bezoekende
voetbalclub: Wat een slecht veld
hebben j'elui hier, er staat haast
geen grasprietje op!
Supporter van de thuisclub: Nou,
wat zou dat? Jelui zijn hier tocK
zeker niet gekomen om te grazen?
Oplossing van de vorige week.
Horizontaal: 1. Giro: 3. TerpJ
5. Assur; 7. Lel: 8. Er: 9. Ergo: 11.
Pels: 13. Kamp: 15. Arno: 17. Arkf
18. Duwen: 19. Mook: 20. Nemo.
Verticaal: 1. Gage: 2. Oslo: 3.
Tulp: 4. Pers: 6. Oraal; 8. Eland: 10.
Gom: 12. Eer: 13. Klam: 14. Pauk;
15. Aken; 16. Otto; 18. Do.
81. Nu gingen ze weer naar binnen en
het dienstmeisje bracht de jas van Prof-
je, want het was tijd geworden om af
scheid te nemen. Ze zouden dien nacht
in een hotel logeeren en den volgenden
morgen den Burgemeester gaan begroe
ten op het stadhuis. Profje kuste beleefd
de hand van Mevrouw en Struisje wilde
dat ook doen, maar zij trok verschrikt
haar hand terug, want ze dacht, dat ze
een prik zou krijgen. Struisjo was wat
beleedigd door dat bewijs van wantrou
wen, manr na alles wat er gebeurd
was, durfde hij het niet te laten merken.
82. Het dienstmeisje liet hen uit en
bleef het grappig paartje nog even na
kijken. Struisje keek af en toe om en
zwaaide met zijn vleugel en zijn rechter
poot Alles bij elkaar genomen was het
toch aardig geweest, al had hij ook een
veertje moeten laten, maar dat gunde
hij de burgemeestersvrouw graag.
83. In het hotel waren de menschen al
op de komst van Profje en Struisje
voorbereid en hun kamer was al klaar.
Profje kreeg een heerlijk zacht bed en
voor Struisje was op den gang een
groote mand neergezet, die met wol he
kleed was. Net een vogelnest in het
groot. Na de vermoeienissen van den
eersten dag verlangden ze beide naar
rust en weldra klonk aan beide kanten
van de deur het regelmatige ademen
van de slapenden.
84. Den volgenden morgen waren ze al
weer vroeg op. Struisje hoefde alleen
maar te pakken. Het maal werd in de
gelagkamer voor hen opgediend en ze
lieten het zich goed smaken. Er werd
ook nog een pakje gemaakt voor onder
weg en na een vriendelijk afscheid van
den waard ging het naar het stadhuis.
85. De burgemeester was er al en be
halve hem nog een heeleboel menschen,
die van hun komst hadden gehoord en
graag iets bijzonders zagen. Ook de
veldwachter, die hen gevangen had ge
nomen, was ter plaatse en bood nog
eens zijn verontschuldiging aan. Toen
Struisje hem zag, stak hij gauw zijn kop
in het zand, want hij had angst voor
politie agenten gekregen en dacht, dat
hij zoo niet werd gezien. Maar Profje
trok hem gauw overeind en zei, dat er
niets was te vreezen.