De Strijd met de Zee
Sai Rin-Sei
Zaterdag 15 September 1934. SCHAGER COURANT. Vierde Blad. No. 9553
Iets over de
Wadden=eilanden
en hun bewoners.
EN DE OORLOGSSCHAT VAN
DEN CZAAR.
Een schelmen-roman uit het
Verre Oosten.
Het grootste dok ter wereld.
Welk boek
leest gij?
Door
K. GEORGI.
De mensch
Het duin, de trouwe beschermer aan de Noordzeekust.
In een onafgebroken rythme rollen de
golven van de zee naar de kust. Het eene
oogenblik streelen ze zachtkens het blanke
zand van het strand om even later met
donderend geweld de kracht van dijken
en duinen te beproeven als los gelaten
dieren storten zij zich op de beschermers
van Nederlands' veiligheid, schoon en ver
schrikkelijk, hier opbouwend, daar vernie
tigend, land etend en land scheppend
eeuw na eeuw. Gceh dijk is zoo stevig, dat
hij op den duur zelfs het zachtste golf-
slagje kan weerstaan, geen duin te dee
moedig om het door de golven aangespoel
de zand niet te behouden.
Zij is hard, de zee, ook wanneer zij zich
soms zoo zacht en tam gedraagt, en hard
en taai zijn de door haar gevormde kus
ten hard en taai zijn ook de menschen,
die hier op den grens tusschen zee en
land hun woonplaats gekozen hebben en
deze moeten verdedigen. Een zeldzaam
mengsel van liefde en haat verbindt deze
menschen met de zee: zij haten haar toorn
en haar verschrikkelijke vernielzucht,
maar bood men hun het weelderigste, lief
lijkste, vruchtbaarste dal als woonplaats
aan zij zouden het dankend van de
hand wijzen, want zij houden van de zee.
waarmede zij dikwijls met alle kracht en
met groot gevaar den strijd om het leven
moeten voeren en waarop zij dikwijls hun
meer dan karige voeding moeten ontruk
ken. Zij, die aan de zee wonen en daar hun
brood op vinden, zijn daarom een heel
bijzonder slag volk, heel moeilijk te be-
Landschap op een Waddeneiland.
grijpen voor den groot-stedeling en bin
nenlander, die ook van de zee pleegt te
houden, zij het dan ook op heel andere
manier.
Het leven van deze lieden is strijd, en
heta schijnt, alsof zij den strijd zoeken.
Vele generaties terug trokken menschen
van de kust van de Noordzee naar de te
genwoordige Waddeneilanden, die eiland
jes, die aan den rand der kust liggen, die
zich nauwelijks boven de zeespiegel ver
heffen, en onmachtig overgegeven zijn aan
iederen storm. Zij wierpen heuvels van
zand op, de zoogenaamde terpen of weer
den, en bouwden daarop hun huizen en
hun stallen, heel nederig en klein, alsof
ze waren vastgekleefd aan den opgewor
pen heuvel, opdat de storm er het dak niet
zou afwaaien.
Geen enkel oogenblik is de Waddenbe
woner er zeker van, dat een hooge vloed
zijn vlak eilandje niet zal doen verdwijnen
of een razende zee zich over terp en huis
zal hcenstorten. Maar ook wanneer het
Waddeneiland van groote catastrophen
verschoond blijft, eens valt ieder wad de
zee ten offer. Hier en daar scheurt een
herfststorm een stuk van het eilandje af;
de watergeulen, die het eilandje doorsnij-
ontruKt de
zee haar
veroveringen
den worden breeder en breeder, en wordt
het wad ten slotte niet door steendammen
beschermd, en daardoor een werkelijk
eiland, dan is het op een goeden dag ver
dwenen. Maar de bouwer van het wad is
taai, en zooals hij zijn wad vasthoudt, zoo
houdt hij ook de zeden zijner voorvaderen
vast: op bijna alle wadden, en vooral op
die op Duitsch grondgebied liggend, wordt
nog het oude Friesch gesproken, dat voor
den doorsnee Nederlander of Duitscher on
verstaanbaar is.
Eens hoorden de wadden tot het vaste
land, dat zich nog aan het einde van den
ijstijd ver in de tegenwoordige Noordzee
uitstrekte; de Doggersbank, 300 K.M. van
de tegenwoordige kust verwijderd, schijnt
zoo ongeveer de grens geweest te zijn;
van den bodem van deze bank, die veer
tien meter onder den zeespiegel ligt, haalt
men in groote netten het z.g. mocrasloog
op, waarin men nog heden de overblijfse
len van sparren en eiken kan herkennen.
In een voortdurend, door catastrophen on
derbroken en bespoedigd proces, werd de
Noordzeekust steeds meer teruggedrongen,
en dit proces gaat nog steeds onophou
dend verder. Wat er in de laatste duizen
den jaren aan de zee ten offer viel, kan
men heden nog nagaan: de wadden bijv.
zijn de overblijfselen van wat eens een
vruchtbaar en rijk land was. Dat eenigc
kilometers van Katwijk verwijderd de res
ten van een oude, waarschijnlijk Romein-
sche burcht in de zee rusten is overbe
kend, maar nog veel dieper kunnen we in
de geschiedenis teruggaan: In de nabij
heid van de Noord-Friesche Waddeneilan
den zijn onlangs oude hunnebedden gevon
den.
Iets demonisch heeft de energie, waar
mede men op het oogenblik bezig is, de
zee weder te ontrukken, wat zij veroverd
heeft. De afdamming van de Zuiderzee is
een gigantische onderneming. Na moeiza-
men arbeid en na de meest nauwkeurige
wetenschappelijke voorbereidingen, is men
met dit werk reeds een aanzienlijk deel
gevorderd. Ook in Duitschland heeft men
op het oogenblik groote plannen tot land
winning. Men wil daar namelijk alle wad
deneilanden van Oost-Friesland tot aan
Jutland door een reusachtigen dijk met
elkaar verbinden en bij het vasteland in
lijven. Of dit zal gelukken wie vermag
dat te zeggen? Maar dat ook onze buren
willen trachten van de gehate, geliefde zee
dat te ontrukken, wat zij in den loop der
eeuwen verslonden heeft, is reeds een
groote daad.
Het werk van de menschen aan zee
heeft niets, maar dan ook niets van de
door de badgasten zoo geprezen roman
tiek. In een voortdurenden strijd met de
zee, zand en wind is de boer, die zijn ploeg
tot vlak bij zee den grond laat omwoelen,
en vol van ontberingen en gevaren is, het
werk van den visscher, die ondanks de
moderne vangtechniek ternauwernood zijn
kostje kan ophalen. Maar meer nog dan
den boerenzoon van het binnenland, hech
ten de menschen op deze eilanden aan
hun steeds bedreigd hof en erf. Zij laten
het geërfde goed nooit uit de familie gaan;
generaties lang blijft het bezit van een en
dezelfde familie. Vast sluiten zich deze
bewoners aaneen, en niet alleen tegenover
de binnenlanders staan zij vreemd, maar
zelfs tegen de inwoners van een naburig
eiland. Daardoor komt het dat het aantal
familienamen op deze eilanden meestal
zeer klein is.
Het schijnt bijna of deze menschen, die
aan de zee en op de zee hun woning en
werk hebben, het eenigc blijvende aan de
kust zijn, want de kust zelf is het niet.
Hij, die van tijd tot tijd eens op dezelfde
plaats terugkeert en een goede memorie
heeft, zal het niet moeilijk vallen, de ver
anderingen op te merken, en daarin de
vormende kracht van de zee te bespeuren.
De zee wordt rebelsch. De Noordzee bjj windsterkte.
EEN tragi-comedie is iets, waarover
de een lachen moet, de ander ech
ter moet weencn. Is deze definitie
juist, dan is de oorlogsschat van
den laatsten Czaar aller Russen een echte
tragi-comedie.
De geschiedenis begint in het jaar 1929,
toen een Koreaan, Tai geheetcn, met de
mededeeling op de proppen kwam, dat hij
precies wist, waar de oorlogs schat van den
laatsten Czaar van Rusland begraven was.
Die oorlogs schat zou na het voor Rusland
ongunstige einde van den Russisch-Japan-
schen oorlog hals over kop zijn begraven
en in de steek zijn gelaten. De schat zou
700.000.000 Roebel bedragen, verborgen op
het eiland Possiet.
Maar meneer Tai wist ook te vertellen
hoe hij dit alles zoo te weten was gekomen.
In de hitte van den oorlog had een bende
Koreaansche bandieten de geldsom buit
gemaakt en was daarmede verdwenen,
zonder eenig spoor achter te laten. De
laatste overlevende van deze bende ban
dieten was meneer Tai zelf. Hij kon het
dus weten; hij, niemand anders!
Maar natuurlijk hij was nu een oude
man geworden, die meneer Tai, en niet
meer opgewassen tegen een expeditie om
de oorlogs schat van den laatsten Czaar
aller Russen op te gaan graven.
Op dat punt van de geschiedenis komt
iemand anders ten tooneele: meneer Sai
Rin-Sei. Hij vertegenwoordigde de Japan-
sche geldgevers, die de eerste onkosten van
de expeditie voor het ontdekken van die
oorlogs schat wel wilden betalen. Terecht,
want 700.000.000 Roebel is de moeite van
het opgraven best waard!
Onder die Japansche geldgevers bevon
den zich ook groote munitiefabrikanten.
Baron Okura, een van de voornaamste
staal-magnaten van het Verre Oosten, stel
de een zéér aanzienlijk bedrag ter beschik
king. Maar de beide trusts, Kuhara en To-
taku, wilden ook een deel van de oorlogs
schat, daar zij beiden aan Baron Okura
niet alles gunden. Eerst wilde Sai Rin-Sei
dat geld niet aannemen. Hij had eigenlijk
reeds met Okura een overeenkomst geslo-
len. Maar toen de Kuhara- en de Totaku-
trust aanhielden, besloot hij beiden trusts
ter wille te zijn en liet hij zich het geld
als het ware opdringen.
Met een voorschot van 400.000 Yen, wat
toentertijd zoowat één half millioen gul
den bedroeg, ging Sai Rin-Sei op reis om
de oorlogs schat op te graven. Niemand
hoorde meer iets van meneer Sai Rin-Sei.
Er kwam geen brief, natuurlijk ook geen
goud-schat! Eindelijk, gelukkig, daar
kwam bericht. Want een vriend van Sai
Rin-Sei kwam de treurige plicht vervullen
bij meneer Okura en bij de directies van
de Kuhara- en de Totaku-trust, dat Sai
Rin-Sei vermoord was in Mantsjoerije. En
natuurlijk hadden de moordenaars de
700.000.000 Roebel meegenomen.
De geldgevers stuurden eenige Japan
sche politiemannen naar Moekden om een
onderzoek ter plaatse in te laten stellen.
Dio kregen ook een voorschot mee, want
Moekden is ver en het leven in het Verre
Oosten is duur. Iedere week stuurden de
politie-mannen een rapport naar de geld
gevers. Sai Rin-Sei zou werkelijk vermoord
en bestolen zijn.. Totdat er opeens weer
een rapport kwam, dat men een spoor van
den dooden man had ontdekt. Nieuwe af
gezanten gingen naar Moekden, natuurlijk
met voorschotten van de Japansche geld
gevers.
Gezamenlijk vond men toen den ouden
schelm, den dooden, vermoorden, bestolen
Sai Rin-Sei, die er in Moekden goed van
leefde, hetgeen niet de gewoonte is van
doode, vermoorde, bestolen lieden.
Nu zit Sai Rin-Sei in den kerker te zuch
ten. Maar van de oorlogs-schat van den
laatsten Czaar aller Russen hoort men
niets meer.
In de haven van Napels wordt gewerkt
aan een drijvend dok. dat het grootste ter
wereld zal zijn. Het wordt 341 M. lang. GO
M. breed en 13 M. diep onder de water
oppervlakte. De onkosten worden geraamd
op 51 millioen lire. Ook de allergrootste
schepen kunnen in het dok worden opge
nomen. Bovendien is het zoo ingericht, dat
het in geval van nood ook in twee kleinere
dokken kan worden verdeeld, zoodat er
twee schepen tegelijk in gerepareerd kun
nen worden.
WAT ZOU JE DAARVAN ZEGGEN?
Na een nauwkeurig onderzoek van 2000
personen hebben de artsen thans vastge
steld, dat een groot gewicht veel voordee-
liger is, dan een laag gewicht, want zware
personen kunnen lichamelijke en geeste
lijke vermoeienissen beter verdragen en
zijn minder gevoelig, dan de mageren.
Ook voor ziekten zijn zij minder bevatte
lijk!
Van de 1900 penhouders, die zich in 75
postkantoors van Londen bevonden, wa
ren er na verloop van 4 weken nog slechts
700 over.
De banken van Groot-Brittanië hebben
ongeveer 9 millioen Pond Sterling, die
door hun eigenaars niet opgevorderd wor
den, dus zoogenaamd „dood kapitaal"!
Hoog tijd om in te grijpen.
Duitschland is het land, waar de
meeste glazen oogen vervaardigd wor
den! Jaarlijks wordt daar niet minder
dan voor 360.000 gulden aan glazen oogen
uitgevoerd.
Een kolibri heeft naar verhouding meer
hersens, dan een mensch! De hersens van
dit vogeltje zijn 12 maal zoo zwaar als
zijn lichaam. Het gewicht der mensche-
lijke hersens, bedraagt 1/35 van zijn li
chaamsgewicht!
Bij nacht ter vischvangst.
ONDERZOEK BIJ 1000 LEZERS.
Door
Drs. E. L. CHAIRFESS.
Leest men nog boeken? De vraag schijnt
volkomen gewettigd in dezen onrustigen
tijd, nu men nergens meer tijd voor heeft,
dan juist voor het najagen van het on
grijpbare. Wie leest nog boeken? En welke
boeken zijn dat? Weer nieuwe vragen, die
om beantwoording dingen. Daarom zal dit
artikel trachten afdoend antwoord te ge
ven in verband met een onlangs gehouden
enquête, die zich over duizend lezers van
alle mogelijke boeken uitstrekt. Want men
kan gerust zijn, er worden nog boeken ge
lezen, zij het niet meer in dien omvang als
onze grootouders en ouders hebben ge
daan.
Op den voorgrond staat het politieke, ac-
tueele boek, wat in dezen tijd natuurlijk
niemand zal verwonderen, omdat politiek
en actualiteit ons allen gegrepen hebben.
In Duitschland heeft het boek van Adolf
Hitier: „Mein Kampf" thans wel het groot
ste aantal lezers gevonden. Maar dat is
natuurlijk een éénling, hoog uitstekend in
oplage boven ieder ander in Duitschland
verschenen boek.
Per duizend lezers van boeken blijkt,
dat men tot de volgende resultaten komt,
wat de soort der gelezen boeken aangaat,
22 lezers houden van lyrische boeken;
433 lezers hebben voorliefde voor den
roman;
233 lezers studeeren in wetenschappelij
ke en politieke werken;
247 lezers begeeren zich te ontspannen»
55 lezers vergenoegen zich met onschul
dige boeken van Marlitt of Courts-Mahler.
Van de 22, die lyrische boekeu lezen, zijn
11 huismoeders, 6 vrouwelijke dienstbo
den, 3 werkvrouwen, 2 zonder eenig be
paald beroep.
De 443 romanlezers kan men als volgt
splitsen: 151 werkloozen, 57 ambtenaren
en kantoorbedienden, 43 huismoeders, 32
zakenmenschen, 68 arbeiders, 37 lagere be
ambten, 27 intellectueele beroepen, 28 zon
der eenig bepaald beroep.
De 233 lezers van wetenschappelijke en
politieke werken zijn als volgt onder te
verdeelen: 103 intellectueele beroepen, 27
arbeiders, 29 zakenmenschen, 23 lagere
beambten, 18 werkloozen, 13 huismoeders,
13 kantoorbedienden, 7 scholieren.
De 247 lezers, die ontspanning in een
boek zoeken komen voor 114 onder do
huismoeders voor, de lagere beambten tel
len 9 lezers, de rest 124 zijn alleit
kinderen, die nog op de schoolbanken zit
ten.
De 55 lezers, die zich aan onschuldige
boekjes van Courts-Mahler en Marlitt te
buiten gaan zijn in 30 huismoeders en 25
schoolkinderen te verdeelen.
Er wordt nog betrekkelijk veel gelezen,
meer zelfs dan men zou vermoeden. Maar
ongetwijfeld is het boek in lezcrstal ver
minderd, omdat dagblad, \yeekblad en
tijdschrift velen van de boeken hebben
vervreemd.