(*if °Y °ÏTVT Seinen met vlaggen De Dichterpoes Kareltje op de winterreis. Hans en Pim. Hans en Pim, twee jongetjes van zeven jaar en dikke vrienden, woonden in een klein dorp ergens in de provincie. Alles wat ze deden, deden ze to samen, gingen samen naar school, kwamen samen terug, speelden altijd samen, vochten samen, niet echt, maar voor de grap; kortom, waar je Hans zag, daar was ook Pim en zag je Pim ergens aankomen, nu, dan kon je er van op aan, dat Hans vlak bij hem was. En het grappige was, dat ze even groot waren en allebei blond haar hadden en zooveel op elkaar leken, dat de meeste menschen, die hen niet kenden, dachten, dat zij tweelingen waren. In de groote vacantie, op een Zaterdag scheen de zon en het was zulk prachtig weer, dat Pim en Hans al heel vroeg bui ten verschenen en tegen elkaar zeiden: „Wij moeten vandaag eens iets heel bij zonders doen." Zij besloten nu het bosch in te gaan en daar dan hun brood te blij ven opeten. Hun moeders maakten voor ieder een pakje brood klaaF, met een ex tra stukje koek er bij en zoo gingen zij op weg, door de dorpsstraat, den landweg over, zoo dwars door een paar korenvel den heen tot zij tenslotte kwamen aan den rand van het bosch, waar de boerderij van hun vriend Boer Klaas tegen aan grensde. Vlak daarbij was een ondiep meer, met prachtig helder water. De jongens vonden dit het mooiste meer van de heele wereld en besloten hier een tijdje te blijven zit ten en naar de vischjcs te kijken, die zoo grappig heen en weer schoten en met el kaar naloopcrtjc speelden. Eerst gingen zij even de boerin een hand geven, die de jongens goed kende en daar kregen ze om te beginnen ieder een groot glas versche melk. Nu dat smaakte na zoon wandeling. Toen ze een tijdje bij het meer hadden gezeten, kregen zij honger en allebei tege lijk zeiden ze tegen elkaar: „Zullen we wat gaan eten?" Dat hadden zij heel vaak en zij moesten er natuurlijk erg om lachen. Hans had koek op zijn brood en Pim jam. De jongens deelden nu samen en ieder had nu evenveel koek en jam als den an dere. Ook de appel van Hans werd door midden gedeeld evenals de peer van Pim, trouwens, het gebeurde heel dik wijls, dat zij met elkaar de lekkernijen, die ze kregen, samen eerlijk deelden. Terwijl zo aan het eten waren, kwam er een dikke visch naar de oppervlakte en maakte luchtbelltjes op het water. „Ik geloof, dat hij een klein stukje koek wil hebben", zei Hans. Beiden braken nu een paar kruimeltjes van hun brood af en gooiden dat in het water. De groote visch hapte er dadelijk naar, en zij gooiden nog een paar kruimels naar hem toe. Nu kwa men er van alle kanten visschen aanzwem men, die allemaal blaasjes op het water maakten en meo wilden eten. De jongens gingen naar de boerin en haalden daar een paar boterhammen, want zij konden toch niet alleen die groote visch wat geven en do anderen niet, maar hun boterhammen waren op. Zij gingen nu wat dichter aan den rand van het meer zitten, maar op eens voelde Pim, dat hij een klein beetje weggleed en zei tegen Hans, „laten we niet zoo dicht bij het water gaan, anders vallen wij er nog in en wij kunnen geen van beiden zwemmen." Zij gingen nu wat achteruit, maar hoe het kwam, dat wisten zij geen van belden, op eens, toen Hans weer een paar kruimels in het water gooide, verloor hij zijn even wicht en duikelde zoo het meer in. Pim liet nu vlug zijn gedachten werken. Hij begon niet te huilen, hij liep niet naar do boerin, maar greep een jonge boom, die aan den kant van het meer stond, rukte die in een ruk uit den grond, stak die in het water en riep Hans toe, dat hij den boom vast moest grijpen, dan zou hij hem uit het water trekken. Hans greep den boom en Pim begon de ze nu op den kant te trekken, maar Hans was nu zoo zwaar geworden met zijn nat te kleeren aan, dat het heel wat moeite en inspanning kostte eer Pim hem op het droogc had. Zij liepen nu vlug naar de boerin, die Hans wat droge kleeren aan deed, zijn eigen kleeren uitspoelde en ze vlug in de zon liet drogen. Tegen een uur of vier gingen de jongens weer naar huis. Hans had zijn kleeren weer aan, dio waren natuurlijk al lang droog en ondanks deze waterpartij had den do jongens toch een heerlijken dag gehad. Toen zij thuis kwamen, vertelden zij het avontuur aan hun ouders, die Pim prezen, dat hij zoo dadelijk geweten had wat hij moest doen om zijn vriend te red den en hun vaders vonden, dat het tijd werd dat zij zwemmen gingen lecren. F.n den volgenden dag gingen zij naar de zweminrichting, waar zij binnen korten tijd de grootste waterratten waren van alle jongens. Mevrouw Tabitha zat op haar achter pootjes en knipte uit een stuk vilt een paar mooie roze slofjes voor grootmama Mimi. Onderwijl zat ze te praten met mevrouw Angcla Angora, terwijl Tom en Bob stui vertje wisselden met nog een paar andere jonge poesjes uit de buurt. Mevrouw Tabitha was een groote oranje poes met vier witte pootjes en een wit vest en witte puntjes aan haar oortjes, haar Cf°Y Allen hebben jullie wel eens door dc radio de korte en lange fluit- of zoemtoo- nen gehoord, en je wist wel dat dit de Morse-seinen (zoo genoemd naar hijn uit vinder Morse) waren. Minder bekend zal het jullie misschien zijn dat er ook een systeem bestaat, waar mede je door middel van twee vlaggen al le mogelijke letters en cijfers kunt over zenden. Op de afbeelding kun je zien, hoe dit in zijn werk gaat. Op het eerste gezicht lijkt het misschien gemakkelijker dan het is. Om eenigszins vlot te kunnen seinen, is er heel wat oefening noodig, maar wat moeite mag je er wel voor over hebben, want heb je het eenmaal onder de knie, vervalt; cijfers; letters. dan wachten je fijne uurtjes. Je kunt dan met de vrienden, die de kunst van seinen ook verstaan, over kilometers afstands be richten verzenden. Het beste is dat één seint en een ander de letters, die overge bracht moeten worden, opleest zoontje Tom was een kleine oranje poes met witte puntjes aan zijn oortjes, een wit vest en vier witte pootjes. Daar kwam opeens een kleine zwarte poes op de fiets de straat inrijden. Me vrouw Tabitha zag hem en zei: „Daar is de telegrambesteller. Ik hoop, dat hij een tele gram voor ons brengt van mijn neef Cypri- cus Cypers. Ik heb hem geschreven en gevraagd of hij bij ons komt logccrcn." Even later rende Tom met een gele en veloppe de kamer in. Mevrouw Tabitha voelde zich erg gewichtig en nam het tele gram aan. Ze opende het vlug, las het even door, waarna zij het aan mevrouw Angela voorlas. Er stond in: „Ik dank u voor de uitnoodiging, Lieve tante Poes, Graag kom ik logceren, U bent een echte snoes. Uw Cypricus Cypers. „Wat eenig", zei mevrouw Angela An gora, „ik heb nooit gehoord, dat iemand een telegram op rijm zond." „Hij is vast medewerker van het „Spin nende Poesje", antwoordde mevrouw Ta bitha met rechtmatige trots. „Hij is een reuze liedjeszanger", zei Tommy vanuit zijn hoekje. „Tommy", zei zijn moeder streng, „Je weet heel goed, dat je zoo niet over je fa milie mag spreken. Deze jonge man, je neef, is geen liedjeszanger, maar een dich ter, en nog wel een heel bekende dichter ook." „Ja, en hij is ook een gewone poesen neef", zei Tommy brutaal, terwijl hij maakte, dat hij buiten kwam. Den volgenden morgen tegen koffietijd arriveerde neef Cypricus Cypres met een taxi. Hij was de dikste en grootste kat, die Tom ooit had gezien, nog dikker dan poes Hijdiddel-diddel, de spekslagerskat om den Dit aardige plaat je van dc ski- oefenplaat werd ons door Kareltje uit D. toegezon den. Hij schrijft tot in details over zijn heerlijke win terreis en van alle daarbij beleefde sportavonturen. Om ons alle deel genoot ervan te maken, zendt hij ons deze aardige teekeningNaar de natuur" Maar hij wil ons blijkbaar 'n beetje plagen, want hij vraagt, of het ons ook mogelijk is, na te gaan, hoe veel personen op het plaatje voor komen. Wij hebben dc teekening eens goed bekeken en komen daarbij tot dc conclusie, dat Kareltje een groo te slungel is. Hij meende ons op glad ijs te kunnen leiden met zijn handige verborgen personen, maar aan de hand van het plaatje blijkt duidelijk, dat hij hier nooit „naar dc natuur" kan hebben geteekend, zooveel onmogelijkheden en fouten komen er in voor. Hoe langer men het tcekeningetje bekijkt, des te duidelij ker wordt het ons: Kareltje was heelemaa! niet op reis geweest, maar heeft een beetje gefantaseerd! Nu moeten jullie echter allemaal helpen Kareltje te bewijzen dat hij ons heeft be drogen. Daarom moeten wij eens vaststel len hoeveel personen op het plaatje voor komen en daarna kunnen wij nagaan wat er op de teekening verkeerd is. Aan het werk dus. Bewijs maar eens, dat Kareltje gejokt heeft hoek, nog dikker zelfs dan de gelaarsde kat. Hij wuifde met zijn armen om allen te groeten, in zijn eene poot hield hij een wandelstok en in dc andere een parapluie zoodat hij wat van een windmolen weg had en zei tegen mevrouw Tabitha: „Ik hen blij U te bezoeken in Uw huis, en zal, terwijl ik hier ben, U vertellen van mijn kluis, Vindt U het soms niet fijn, Die liedjes, kort en klein, Dan beloof ik U dat het mijn, Laatste zullen zijn." Mevrouw Tabitha was er heel erg aan gedaan van en nam hem mee naar de logeerkamer, waar ze een extra heerlijk donzen bed voor hem had gereed gemaakt Even later, toen haar neef even door het raam keek, wenkte hij Tommy en Bob en zei: „Een vriend van me, Bobby Angora, „Gaat steeds gekleed met veel zwier, „Hij lijkt wel uit de doos van Pandora, „Hij is een prachtig dier." Bobby lachte en vond het buitengewoon interessant, zoo'n gedicht Daarop wendde neef zich tot Tommy en zei: „Mijn neefje heet Tom, Hij is heusch niet dom, „Met zijn witte pootjes, „Loopt hij over de gootjes, „Van de huizenrij, „Aan de overzij." Mevrouw Tabitha vond de versjes steeds mooier worden en als belooning liep ze vlug naar de keuken en maakte een heei> lijke pastei klaar. OPLOSSING: „Kareltje op de winterreis." De teekening, die zoogenaamd naar de natuur gemaakt is, telt dertien personen en een hond en heeft bovendien 11 ver- keerde gegevens. Links zien we drie skiloopers; 4 is de ijs man, 5 de kleine jongen op ski's, 6 een man zonder sneeuwschoenen, 7 iemand, wiens ski's op de rechteronderhoek van de teekening zichtbaar zijn, 810 drie per sonen, die sleedje rijden, verder twee schaatsenrijders en 1 skispringer. Verkeerd is. Dat de skilooper in de vijver, of op de tegenoverliggende heuvel moet terechtko men, dus geen uitloop heeft, in den win ter zijn er verder geen ooievaars, die hun nest op het dak van een huis bouwen, geen bloemen in de sneeuw en geen bijen. Bij den ijsman zijn twee fouten gemaakt, in den winter verkoopt men geen ijs, maar bovendien zou het ijs, bij een rookende schoorsteen, gauw smelten. De hond heeft hazeooren en de bank zal men gedurende de sneeuwval ook niet gaan verven. De skilooper houdt beide stokken verkeerd, de linker juist omgekeerd en de rechter staat tusschen de beide ski's, inplaats van er naast. De skilooper links op de helling, kan onmogelijk zoo omhoog gaan, of zelfs maar blijven staan, daar hij dan omlaag zou glijden en op de neus vallen. Hij moet de heuvel zig-zagsgewijze of op een andere wijze nemen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 20