E K Te conomische roniek de voordeligst® «cfeoonmaakster •se #|roote Tergissing Zaterdag 17 November 1934. SCHAGER COURANT. Vijfde Blad. No. 9598 DE MOOISTE FOTO DE „HAL DER 1000 PILAREN". DE ORGANISATIE IN LANDBOUW EN VEETEELT. Hot is nu al meer dan vijftig jaar geleden, dat ten platten lande een begin werd gemaakt met datgene, wat. daar tegenwoordig wordt aangeduid als „de or ganisatie". Het was een beweging, die tot uitdruk king kwam in de oprichting van vereenigingen en bonden op welhaast ieder gebied: naast de toen reeds bestaande landbouwmaatschappijen en stam boeken ontstonden zuivelbonden, fokvercenigingen, aan koop vereenigingen enz. Begin der coöperaties. Daarnaast werd een reeks coöperaties in het leven geroepen, met het meest uiteenloopende doel: pro ductiecoöperaties, inkoopcoöperaties, gebruikscoöpe- raties, credietcoöperaties, afzetcoöperaties, verzeke ringscoöperaties etc. Toenemende bloei. Na de crisisperiode rondom 1885 nam tusschen 1890 en 1900 de bloei langzamerhand weer toe, en ten slotte brak een tijd van welvaart aan, zooals het levende geslacht nog niet had gekend. Het scheen soms wel of er aan do vooruitgang geen eind meer kon komen en waar dit alles samenging met de ontwikkeling van de organisatie, zou daaruit wel licht de conclusie kunnen worden getrokken, dat dit alles het onmiddellijk gevolg was van dat verccni- gingsleven. Verbetering der productiemethoden. Gezegend leken de gevolgen van de organisatie! Het vee, zoowel als de landbouwgewassen werden verbeterd door jarenlange selectie. Gewapend met een groote dosis kennis, de vrucht van langdurige en intensieve studie, werd de productiviteit van den bodem sterk opgevoerd. Voor enkele jaren werd hier als gloednieuw en hypermodern-Amerikaansch opge diend het begrip „efficiency". Maar was bij ons in den landbouw en de veeteeit het bedrijf al niet lang voordien opgebouwd op niets anders dan diezelfde „efficiency". Waren de geraffineerde bemestings- en voedingsleercn, de tot in de finesses uitgebalanceerde zuivelbereidingsmethoden aan onze met de aller nieuwste machines uitgeruste en naar de zwaarste eischen van doelmatigheid gebouwde zuivelfabrie ken, waren die iets anders? Neen immers! Niettegenstaande dat alles kwam de crisis. De crisis, die thans de wereld teistert en die onzen boe renstand verre van gespaard heeft. Geen organisatie en geen coöperatie hebben de malaise kunnen te genhouden. Waarom niet? Dat is de vraag, waarmee we ons vandaag een ©ogenblik willen onledig houden. De conjunctuur bracht welvaart. Om te beginnen willen we dan een opvatting recht zetten, die hier en daar wel. wordt aangetrof fen. We stipten haar hierboven repris aan. Wanneer men aan mcnschen, die bij organisatie en coöperatie zweren als bij een ideaal, vraagt, wat «lat vcreeni- gingsleven ons platteland hcert gebracht, dan kan men er vrij zeker van zijn, dat men als antwoord te hooren krijgt: welstand! Maar, zoo mag dan de we dervraag luiden, waar is die welstand dan nu? Want de organisatie is nog vrijwel volledig intact, al heeft, ze het hier en daar ook zwaar te verantwoorden. Van de bloei van weleer echter, is bitter weinig over gebleven. Neen, do bloei, die we hier eens hehben gekend, moet aan andere oorzaken worden toegeschreven. In elk geval is de organisatie niet de eenigc grondslag ervan geweest, want dan, daaraan is geen tornen, moest alles beter gaan als thans het geval is. We gelooven wel vrij nauwkeurig te zijn, indien we zeggen, dat dan de toestand voor een onderne mer en een hoer is ook een ondernemer ver betert, wanneer zijn inkomsten naar verhouding in sterkere mate toe nemen als zijn uitgaven. Hetzelfde resultaat wordt eveneens bereikt, indien de uitga ven in sterkere mate afnemen als «Ie inkomsten, doch dit kunnen we wel buiten beschouwing laten, wijl dit verschijnsel zich in de bedoelde peri<xie in min dere mate heeft voorgedaan. De inkomsten nu vermeerderen, wanneer de prijs geleidelijk stijgt. Tevens echter, indien de productie kan worden uitgebreid, zonder dat door «leze meer dere aanvoer de prijs in evenredigheid daalt. Met andere woorden, de positie van den onderne mer zal dan gunstiger worden, wanneer er een zoo krachtige vraag is naar zijn producten, dat daardoor de prijzen oploopen of de productie kan worden uit gebreid, zonder dat de prijs in belangrijke inate wordt gedrukt. Nu is het zeer waarschijnlijk, dat gedurende de opkomst der organisatie de omstandigheden hebben samengewerkt om een dergelijke steeds grooter wor dende vraag in het leven te roepen. Hierbij zouden we willen \Vijzcn op de volgende factoren: Door den vrijhandel was het afzetgebied onbeperkt. Ie. Alom werd meer en meer overgegaan tot het stelsel van vrijhandel, hetgeen het tenslotte, prac- tisch gesproken, algemeen werd toegepast. Hierdoor was het afzetgebied voor onze landbouw- en veeteelt- producten niet beperkt tot ons eigen land, maar do geheele wereld stond er voor open. Afgezien nu van het feit, dat dit terrein practisch als onbeperkt mocht gelden, zoodat een grootere productie hier te lande alleen nooit kon voeren tot een overeenkomstige prijsdaling, nam ten tweede de vraag gedurig toe en wel a doordat de bevolking overal in zielental steeg; b omdat ook in andere takken van bedrijf bloei heerschte, waardoor meer koopkracht ontstond en dus meer vraag naar de hoogwaardige voortbreng selen van onzen vaderlandschen bodem. Deze periode van steeds toenemende vraag vond haar hoogtepunt in den oorlogstijd. De waarde der organisaties toen heeft daaruit be staan, dat ze den boer het middel bood om te pro- fiteeren van deze steeds gunstiger wordende om standigheden. De organisaties bevorderen de productie. Er was ruimte te over om met voordeel de pro ductie te vergrooten, de kwaliteiten te verbeteren. Hiertoe echter was weer noodig. dat de producenten de handen inéén sloegen, dat ze samenwerkten op allerlei gebied en in allerlei richtingen. Want één alleen was niet bij machte, d.w.z. niet kapitaal krachtig genoeg om de noodzakelijke verbeteringen of vernieuwingen in te voeren. Ze hebben dit geilaan en het ging meestal van een leien dakje, omdat nu eenmaal de omstandig heden gunstig waren. En zoo heeft geleidelijk de organisatie zich meester gemaakt van alles wat maar eenigszins met het land- en tuinbouwbedrijf te maken had. Het organiseeren en het coöpereeren werd bij sommigen tot een ware manie. Trots werd gewezen op de resultaten en het is eigenlijk niet iets, waarover men zich behoeft te verwonderen, dat doQt-menigeen de organisatie met den welstand werd vereenzelvigd. Maar dat was niet juist. De werkelijke oorzaak' was een andere, zat dieper. Want toen in de volgende jaren onze boerenstand kwam te staan voor geheel gewijzigde omstandig heden, kon de organisatie hem niet redden. Plotseling ging er een vloedgolf van protectionis me over de wereld. De oude afzetgebieden werden afgesneden. En daarnaast was in de plaats van den vroegcren bloei overal een ontzettende malaise in de plaats getreden. Wat had men nu nog aan de goede kwaliteiten, aan de groote productie, die de organisatie mogelijk had gemaakt? Er waren geen koopers meer voor. We willen hier niet onderzoeken in hoeverre de scheppingen der organisatie hierdoor overbodig wa ren geworden, maar het ligt voor de hand, dat dit ten deele het geval moet zijn. Het vereenigingsleven thans op de politiek. oriënteert zich Overigens, een bevestiging hiervan kan worden gezien in het feit, dat het geheele vereenigingsleven ton plattelande zich meer en meer oriënteert in een geheel andere richting dan vroeger. Men zou kun nen zeggen, dat ze zich meer gaat bezighouden mot politiek, ze tracht invloed uit te oefenen op de re geering. Het ligt niet binnen het bestek van dit op stel na te gaan, in hoeverre hier meer of minder succes te boeken viel. I)c tallooze bonden en ver eenigingen, die vaak zijn gecentraliseerd in lichamen als de F.N.Z. of het Landbouw Comité, vormen stel lig een factor van gewicht. Maar hun streven gaat er meer naar uit om zooveel mogelijk te trachten datgene, wat eens werd opgebouwd, overeind te houden, dan dat nieuwe dingen worden ondernomen. Wanneer we nu teruggaan tot de. vraag, die we ons gesteld hebben ,hoc het komt dat geen organi satie en geen coöperatie de malaise hebben kunnen tegenhouden, dan ligt het antwoord ten deele reeds voor de hand. In de eerste plaats konden zij dat niet, wijl ze machteloos stonden tegenover de gewijzigde econo mische toestanden, overal over de wereld. Het pro tectionisme en de malaise in andere takken van bedrijf brachten ontzettende vermindering van vraag met zich mee en dit is een factor, die door andere dingen beheerscht wordt dan door de organisatie. Daarnevens echter zijn nog enkele redenen aan te wijzen, die ten gevolge moesten hebben, dat het vereenigingsleven, zooals wij dat op het land ken nen, nooit hindernissen kon opwerpen, die voor een groote malaise onoverkomelijk waren. De organisaties reserveeren niet. Een der karakteristieke eigenschappen toch van de organisatie is, dat ze het begrip „reserveeren" nooit heeft gekend en het vermoedelijk ook nooit zal kennen. Immers, indien de organisatie zou gaan reservee ren dan zou dit, gezien het algemeen karakter ei van, slechts kunnen zijn voor den landbouwenden stand in het algemeen. Het zou betcekenen, dat in tijden van bloei werd gereserveerd voor tijden van malaise. Maar dat zou er op neer komen, dat een groep mcnschen zou gaan reservcercn ja, voor wien? Misschien voor henzelf, maar misschien ook voor anderen. Wie echter doet zoo iets? Immers niemand! Wel kan men soms het tegendeel aanschouwen. Herhaaldelijk gebeurt het, dat de leden van ver eenigingen er zoo goed voor hebben gezorgd, dat -niets werd gereserveerd, dat zelfs de gebouwen en bezittingen voor een veel te hoog bedrag op de balans Portret-Atelier JAC. DE BOER Keizerstraat DEN HELDER staan. Zoodat ze dus het nageslacht met een nalaten schap gelukkig hebben gemaakt, die de malaise niet vermindert, doch juist verscherpt. De organisaties werkten nimmer op kos tenvermindering. En dan tenslotte willen we er op wijzen, dat de organisatie er nimmer in is geslaagd een bevredigen de regeling te brengen omtrent de pacht. Daar deze laatste steeds constant blijft voor een vrij lange periode, kan het niet anders of in tijden van terug gang moet ze altijd te zwaar drukken. In zooverre is ze stellig één der allereerste oorzaken van de ar moede, die tegenwoordig ten plattelande dikwijls wordt aangetroffen. Het is een punt, dat genoeg »tor bevat om als onderwerp te dienen voor een volgend opstel, maar hoe weinig de organisatie hier vermag, hoe ongedisciplineerd de boerenstand hier is, liet wordt bijna dagelijks weer bewezen. Heden aan den dag loopen in het Noorden des lands de koop- en huurprijzen van het land op. omdat nu ja, vermoe delijk omdat we een goed aardappel jaar hebben gehad! WETENSCHAP. Opgravingen in oud-Delhi. Reuter meldt uit New Delhi: Op de plaats van de oude stad Jahanjannah, in Oud Delhi, heeft men de „Hal der duizend Pilaren" ontdekt, dio deel uit maakte van het paleis van Moehnmmod-bin- Toeghlaq, den tweeden koning van de Toeghlaq-dy- nastic (1325'51). De hal der duizend pilaren is ruim 60 me ter breed en meer dan 90 meter lang. Het aantal pilaren bedroeg feitelijk 600, namelijk 300 op den beganen grond, en 300 op een bovenverdieping. Zij waren van hout, en zijn dus vergaan. De steenen voetstukken van en kele pilaren zijn echter nog behouden. Te Taxila heeft men voorts een boeddhisten- klooster ontdekt, dat het grootste is, «lat men ooit in het Noord-Westen van Britsch-Indië heeft ge vonden. Blijkens een op een koperen plaat voorkomende inscriptie in Pharoehti-schrifttcekens. is dit het klooster van Cliadasila en dateert van omstreeks 76 j. v. Chr. Ook te Nalanda heeft men een boeddhistenkloostcr ontdekt, met niet minder dan 75 bronzen, koperen en steenen heelden. Deze zijn een bewijs voor de onjuistheid der theorie, «lat dergelijke beelden, zooals men die vroeger reeds beeft gevonden, of geïmporteerd waren uit Java of bet werk waren van Javaanschc kunstenaars, die naar Britsch-Indië waren gebracht. Het schijnt nu vrijwel zeker, dat zij het werk zijn van inhcemsche kunstenaars. STANDAARDBUS NU15 CTS REUZENBUS NU277, CTS BON VOOR GESCHENKEN DE BONS VAN DE REUZENBUS HEBBEN DUBBELE WAARDE door FEUILLETON JOAN SUTHERLAND. 7. „Arm kindje!" zei hij en zijn stem klonk teeder als die ecner vrouw. „Je bent dood op..." en Suzannc liet zich nu heelemaal gaan, verborg haar gezichtje in zijn dikke jas en liet de tranen, die ze zoo lang had weerhouden, den vrijen loop. Hij probeerde niet haar te doen ophouden met huilen, want hij begreep dat het wel eens goed voor haar was. Toen de storm wat bedaard was. stopte ze haar doornatte zakdoekje in haar zak. kreeg den zijnen stil toegestopt en na een poosje beurde ze haar hoofdje weer op. ,,'t Spijt me zoo 't spijt me zoo verschrikkelijk," snikte ze. „W wat moet je wel denken." „Dat je me een heel groot bewijs van vertrouwen hebt gegeven," zei hij. „Als het er op aankomt, kan je toch alleen je vrienden je smart maar toonen en wij zijn vrienden even goede, even trouwe vrienden als waren wc nooit gescheiden, na dien dag. dat ik je op Brilliac in de deur zag staan is 't niet, Suzannc?" Ze durfde baar stem niet vertrouwen, maar za glimlachte door haar tranen en hij zag tot zijn blijd schap, dat het strakke, starre uit baar gezichtje was verdwenen en «lat ze ondanks de tranen er veel minder uitgeput uitzag, dan aan het begin van hun tochtje. „Afgesproken dan", zei hij, zooals hij tegen het kind van dertien jaar op Brilliac zou hebben ge sproken. „Kom nu maar dicht tegen me aanzitten en houd je warm, dan zal ik er nog tien mijl boven op leggen, orn je, voor we teruggaan, een huis te laten zien, waar ik zooeven aangedacht heb. en waar je, hoop ik, tegen de lente veel komen zult." Hij wachtte geen antwoord af, maar stuurde weer naar het midden van den weg en met versnelde vaart reed hij door «len zonnigen frisschen namiddag, al door klimmend, tot ze de grens van een dorpje be reikten, geheel verscholen in hooge olmen en esch- doorns. Ze reden het droomerige, oude plaatje door en toen zc een zijlaan opdraaiden, zagen ze een oud wit Colonial huis voor zich. Het was een vredig plekje: afgelegen en toch niet eenzaam; jarenlang had het daar al gestaan, het terrein er omheen was zó<) aangelegd, dat «laar op dien rand van het heu vellandschap al de schoonheid der hooge vlakten, ruischende stroomen en de diepe kleuren van de kalme herfstwouden er een privé eigendom van schenen uit te maken. In het noorden strekte zich vaag-blauw en droomcrig een lange bergrij uit langs den horizon en Suzanna. bemerkende, dat de span ning van de laatste week op geheimzinnige wijze was verdwenen, kwam weer los, keek vol vreugde om zich heen en slaakte eensklaps den u nep: „Wat een lief, oud huis! En wat een uitzicht!" Hij volgde baar blik. Het bedoelde huis stond op een naar bet zuiden afloopendo helling, een snel, kabbelend beekje kwam van de hooger gelegen noor delijke landerijen door de tuinen geloopen, de ou«le witte muren schitterden tusschen de vlammende tulpenboomén, acacia's en csch«loorns. „Is bet naar je zin?" vroeg hij. „Daar ben ik blij om. Het is mijn huis." „Van jou?" Ze keerde zich om op haar plaats, om hem eens goed aan te zien. „Wel ik had niet ge dacht, dat het dezen kant op was en dat het er zoo uitzag! Walter heeft er wel eens over gesproken, inaar hij gaf nooit veel om het buitenleven." „Dat is waar. Zou je er eens naar toe willen, om het te zien? Onze oude huisbewaarster is er en als je er trek in hebt. kan ze thee voor ons zetten." „Graag, 't Is zoo'n ntooic buitenplaats. Ik kan me zoo voorstellen, «lat je, als je daar woont, lederen steen ervan lief krijgt, zóoals de mcnschen zeggen. Dat deed jij ook voor den oorlog, is 't niet?" Een beetje verbaasd stuurde bij den wagen de bochtige oprijlaan is, „,Ja. Heeft David je dat ver teld?" Ze knikte en glimlachte, maar sprak geen woord, voor ze in de ivoorgeschilderde hall stonden, waar aan weerskanten een smalle wenteltrap naar boven voerde. Het herfstzonnetje stroomde door de vensters naar binnen en ^verlichtte de oude, colonial meu- l>clon en de ruime vroolijkc vertckken aan weers kanten. De huisbewaarster, een vrouw uit New- England, die nog bij Lionel's vader was geweest, wierp een steelschcn blik op het meisje en verwel komde baar meester óp een wijze, die voor iemand van haar ras werkelijk hartelijk mocht heeten. In een kamer, links van de hall. legde ze een paar houtblokken op het vuur en haastte zich toen weg om thee te gaan zetten. Suzannc, wier belangstelling in hevige mate was opgewekt, liep de kamer door, bewonderde de Co lonial hoekkasten, met de schelpen, het mooie, oude meubilair en snoof met welbehagen den geur van bijenwas en pot pourri op, die zoo karakteristiek is voor oud-Amerikaanschc huizen. Eimlelijk bleef ze staan voor een der vensters dat uitzag over een breed, zacht bellend grasveld <-n vlammend ge kleurde hoornen, over den weg, dien ze zoo juist had den gereden en het grootsche panorama op het zui den. Moreton keek naar haar, maar sprak geen woord. Hij vond het prettig haar in zijn huis te zien, al vroeg hij zich niet af, waarom. Eensklaps wendde ze zich tot hem met de vraag: „Is dat de boom, waar je dat Peter Pan huisje in hebt gebouwd!" Hij schrok nu inderdaad, maar daar ze werkelijk graag antwoord scheen te krijgen, liet hij zijn ver bazing niet merken. „Ja, daar bij die acacia. Het is er nog, maar de ladder is heelemaal vermolmd." Zc kwam bij het venster vandaan en ging voor het vroolijk knetterende vuur zitten. „Je moest het laten maken. Het is zoo leuk voor kinderen als je eens getrouwd bent." Hij glimlachte. „En als ik dat nu eens niet doe?" „Dat zou jammer wezen", ze ze heel ernstig. „Er zijn zoo weinig mannen, die «iie eensklaps scheen ze onverwacht op tc schrikken en ze veran derde den zin. „Er zijn zoo weinig mannen, die zooveel hel)l>cn. Dit huis en het huis in New York geld en wat nog het beste van alles is, succes in een beroep, dat ze liefhebben." „Waarom geloof je dat dat nog het beste van alles is?" vroeg hij heel nieuwsgierig naar haar antwoonl. „Omdat het je een diepere belangstelling in het leven geeft... omdat het je de dingen naar waarde leert schatten." „Je bent heel jong, om dat nu al te hebben uit gevonden", zei hij. „Hoe hen je daar zoo achter ge komen?" „Dat weet ik niet", antwoordde zc. „Maar het is zoo, niet waar?" Hannah Birkbeck kwam binnen met de thee en zo zweeg tot de vrouw klaar was. Toen schonk zo twee kopjes thee in en zoodra de huishoudster weg was, zag ze hem aan met haar grijze oogen, die nu heel donker leken. „Omdat ik ook iets heb, waar ik op die manier van houd omdat ik succes wil heh ben in mijn werk niemand, behalve David, heeft het ooit geweten. Zelfs Marilyn niet. Ik ben zeker bang om te worden uitgelachen." „Ben je daar met mij dan niet bang voor?" „Neen," ze keek hem aan met vasten blik. „Met jou niet. Ik ik wil een groot schrijfster worden. Zoo lang ik me herinneren kan, heb ik geschreven en ik doe het liever, dan iets ter wereld. Ik weet niet waarom ik het je verteld heb maar ik had zoo maar graag, dat je het wist." Haar mededeeling verbaasde hem. Nog meer ver wonderde hij zich over zijn blijdschap, zoo'n bewijs van vertrouwen van haar te hebben gekregen. I)c heteekenis van zijn vreugde hierover drong pas la ter tot hem door. Haar blijkbare ernst interesseerde hem meer dan het geloof in baar kunnen, want daar wist hij naturlijk niets van. „Ik wensch je veel succes", zei hij, „en ik stel je vertrouwen zeer op prijs. Maar ik sta toch erg ver- baasd. Ik bad zoo gedacht, dat je een veel te «Irnk en te vroolijk leventje had, oiii nog tijd over te heb ben voor ernstlgen arbeid." ,,'t Is wel eens moeilijk geweest, maar ik heb maar zelden een of twee dagen overgeslagen. Als iets je maar genoeg ter harte gaat, kan je er altij<! wel tijd voor vinden." „Ja, dat is waar. Welke richting ga je uit? Short- stories, romans? Artikelen?" „Romans. Ik heb er twee geschreven, die ik naar een uitgever heb durven sturen. Natuurlijk heb ik ze terug gekregen. Dat was te verwachten. Maar op een goeden dag zal een manuscript niet terugkomen en dan zal ik een begin hebben gemaakt. Wat zal dat een wonderlijke gewaarwording wezen, denk je ook niet?" „Dus je twijfelt er niet aan, of je zult ten slotte succes hebben?" „Heelemaal niet. Ik' weet, dat ik na verloop van tijd. na «Ie noodige ervaring te hebben opgedaan, goed werk zal kunnen leveren. En ik ben bereid den prijs te betalen. Dat moet je natuurlijk wezen." „Om succes te behalen." „Ik houd er van iets te hebben, wat het hebben

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 17