VAN DIT EN YAN DAT
EN YAN ALLES WAT
De Vrouwenhater.
Kruiswoordraadse.1
DE AVONTUREN VAN PROF JE EN STRUISJE
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 24 November 1934. No. 9603.
ZATERDAGAVONDSCHETS
Een oorspronkelijke Sinterklaas-
vertelling door Sirölf.
(Nadruk verboden
Alel rechten voorbehouden).
Tenslotte was liet toch een won
derlijke combinatie, die afdeeling
„Binnenland" van de redactie van
het kleine dagblad „De Avondbo
de", zooals die door het lot en den
hoofdredacteur bij elkaar was ge
bracht. De redactie „Binnenland"
bestond uit vier personen. Daar
had je in de eerste plaats dan de
„ouwe Bronkhorst", de feitelijke
redacteur Binnenland. Een zeldza
me oude brombeer was dat, wien
nu letterlijk nooit een lachje over
het gelaat kwam. Hoe oud hij was
kon niemand zeggen. Hij kon net
zoo goed zestig als veertig zijn. Hij
zat maar in zijn hoekje achter zijn
schrijfbureau, rookte zijn snorken
de, walmende pijp, bromde in zich
zelf, foeterde tegen den jongen van
Peursen, den joligen, levenslusti-
gon, goedgekleeden verslaggever,
en negeerde de twee dames. Want
«lat stond vast: de ouwe Bronkhorst
was een vrouwenhater. Het eenig-
ste dat hij tegen de vrouwelijke le
den van „Binnenland" zoo ongeveer
placht te zeggen, was een gemom
peld „morgc dames" en 's avonds
bij het weggaan ,,'n avond dames",
met een bijna ironische nadruk op
het woord „dames". Nee, Bronk
horst was wel een zeer onaange
naam mensch in de Haarlemmer
hout, Daarover was men het alge
meen eens-
Want ja, je moest wel een nurks
en vrouwenhater zijn, als je geen
oog had voor juffrouw Lies, de ste
no-typiste van „Binnenland". Juf
frouw Lies, die een aardig, vlot
kind was, en toch goed voor haar
werk en geen leeghoofdig nufje
met meer poeder op haar gezicht
dan hersens in haar geparfumeer
de bol. Nee, Lies was een leuke,
gezonde, pittige brunette, met kuil
tjes in haar wangen, als ze lachte.
En dat deed ze nogal eens, want
ze had plezier in haar leven. Lies
had een paar groote bruine oogen,
die je aan konden kijken, dat je
er warm van werd. Sapperloot wat
een oogen... Een wonderwerk van
moeder natuur en de spiegels van
een lief, onbedorven, hartelijk ge
moed. Maar de ouwe Bronkhorst
bleef er net zoo koud en nurks on
der als een steen.
Nee, dan was van Peursen an
ders. Die fladderde al lang om
juffrouw Lies heen, bewees kleine
attenties, een bloempje, een zakje
bonbons, als algemeene tractatie
van de dames van Binnenland,
maar toch feitelijk alleen bedoeld
als hulde aan de mooie oogen van
juffrouw Lies. Nu, jufrouw Lies
mocht den jongen van Peursen
wel lijden, al vond ze hem wel
wat erg luchthartig. Hij had een
behoorlijk salaris, deed goed werk,
maar was altijd slecht bij kas, zat
feitelijk leelijk in de beer. Want
hij hield van mooie dassen en fijne
pakken en zijden overhemden en
dure sigaretten. Tot misnoegen van
de oudste dame van Binnenland,
juffrouw Marie van Slissen, die al
meer dan twintig jaar het plak-ar-
chief bijhield. En evenzeer tot mis
noegen van Bronkhorst, die den
jongen, luchthartigen verslagge
ver altijd min of meer minachtend
met „jochie" of „baron" aansprak
en binnensmonds mompelde over
„stinkende sigaretjes."
Juffrouw Marie van Slissen was
een vaatje zuurbier. Gauw aange
brand, humeurig en kribbig. Die
altijd vinnige opmerkingen maakte
in de richting van den ouwen
Bronkhorst over „stinkende tabaks
walm" en het onhebbelijke van het
rooken uit vieze, reu telende pijpen.
Maar de ouwe Bronkhorst zei nooit
iets terug, deed net of het hem
heelemaal niet aanging en liet zijn
pijp rustig verder knorren. Natuur
lijk was juffrouw van Slissen niet
altijd zoo'n lastig oud portret ge
weest Maar ze zat al meer dan
twintig jaar op „Binnenland" kran
ten te knippen en berichtjes in
dikke plakboeken in te plakken.
Natuurlijk had ze ook wel jonge-
meisjes-idealen gehad. Maar bij
schaar, kwast en lijmpot waren die
verdroogd. Want ze had ook een
oude moeder, die nu al jaren hulp
behoevend was. En waarvoor ze
heelemaal alleen moest zorgen. Ze
had het erg krap, moest elk dub
beltje twee keer omkeeren. Nee,
nee, de zonneschijn van het leven
was grootendeels naast Marie van
Slissen gevallen pn had haar in de
kille schaduw laten staan.
Tegen Sinterklaas werd de ouwe
Bronkhorst altijd nog norscher en
nurkser dan gewoonlijk. Ook praat
te hij iets meer dan anders. Hij
maakte namelijk half in zijn stop
pelbaard brommende opmerkingen,
zoo tegen niemand in het bijzonder,
over „die malligheid" van Sinter
klaas", én „Idiote opschroeverij" en
„de menschen lijken wel mal".
Daarom zouden de andergn zeker
hun oogen niet geloofd hebben, als
ze hem hadden kunnen zien, op
den middag van den vijfden De
cember in de middagpauze! toen
hij vóór de andere drie vroeg te
rug kwam van koffiedrinken, met
een groot pak in zijn oude acte-
tasch. Hij liep 6nel naar de kamer
van „Binnenland", waar niemand
was, haalde een groot, kleurig
pakket uit zijn tasch en legde het
op de schrijftafel van Marie van
Slissen, het vaatje zuurbier. Daar
na hing hij hoed en jas op en
verliet de kamer, om even zijn han
den te gaan wasschen.
Juffrouw van Slissen en juffrouw
Lies kwamen samen binnen. Toen
ze hoed en mantel hadden opge
hangen en juffrouw van Slissen
bij haar tafel kwam, slaakte ze 'n
schor kreetje van opwinding, ..kijk
daar eens!" riep ze uit, terwijl ze
een kleur kreeg, „een Sinterklaas-
pakket." „O, wat aardig," juichte
juffrouw Lies, „wat is dat leuk,
van wie zou dat wel zijn?"
„Van meneer van Peursen, na
tuuriijk", zei juffrouw van Slissen.
Ze mocht den jongen per slot van
rekening wel. „Wat vind ik dat
echt aardig van hem", zei juffrouw
Lies hartelijk, en kreeg een kleur
als vuur. Want op dat oogenblik
kwam juist van Peursen binnen.
Achter hem aan kwam de ouwe
Bronkhorst, norsch en stuursch als
altijd.
„O, meneer van Peursen, wat is
dat lief van u!" riep juffrouw van
Slissen den jongen verslaggever
toe, terwijl ze nog aldoor met het
pak in haar handen stond, dat ze
nog niet geopend had, maar dat
kennelijk van een goeden banket
bakker afkomstig was.
„Maar ik weet nergens van, ik..."
riep van Peursen uit. Wat een ver
duveld vervelend geval was dat.
schoot het hem door de gedachten.
Hij zat juist erg kort bij kas en had
wel wat anders aan zijn hoofd dan
Sinterklaassurprises voor ouwejon
gejuffrouwen te koopen. Als het nu
nog voor juffrouw Lies was ge
weest. Hij maakte zijn zin niet af.
Want terwijl juffrouw van Slissen,
die hem natuurlijk niet geloofde,
het pakket losmaakte, en juffrouw
Lies met stralende oogen toekeek,
voelde van Peursen een stoot tus-
schen zijn ribben, terwijl de ouwe
Bronkhorst hem zacht toebeet:
„Doe net of je mal bent, jochie,
laat haar in de waan..."
„Kijk daar eens!" riep juffr. van
Slissen uit, „wat een prachtige let
ter M, wat een zwaar stuk ban
ket... en kijk, Lies, daar is een L,
natuurlijk voor jou. Jammer dat
je zoo'n onvoordeeligc voorletter
hebt. Nu zie je, het is toch ergens
goed voor dat ik Marie heet. O,
kijk eens, ook nog een reuzen-cho
coladeletter M en L en twee borst-
plaathartcn. O, meneer van Peur
sen, wat is dat vreeselijk aardig
van U. Mijn moeder houdt ook zoo
dol veel van banket. Mag ik U
hartelijk bedanken?"
Met een kleurtje van opwinding
gaf juffrouw van Slissen hem een
klamme hand. Van Peursen keek
een beetje schaapachtig. Maar hij
voelde zich bepaald onbehaaglijk,
toen juffrouw Lies hem heel, heel
hartelijk aankeek met haar groote
bruine oogen, die straalden van
plezier en hem haar kleine, zachte
hand toestak.
Van Peursen mompelde verlegen
iets en ging toen kwasi gehaast
aan een verslag zitten werken, dat
nog in het avondblad moest.
De ouwe Bronkhorst zat verdiept
in zijn werk en deed, alsof de heele
geschiedenis hem niet aanging en
zoog nog harder aan zijn pijp dan
anders.
De ouwe Bronkhorst bleef dien
avond iets langer doorwerken. Van
Peursen rekte het ook wat. Toen
de dames van „Binnenland" weg
waren, ieder met een smakelijk
pakket in haar tasch, ging van
Peursen naar den ouwen Bronk
horst toe en zei: „Een verduveld
mal parket waarin U me gebracht
hebt, meneer Bronkhorst. Dat pak
ket was toch van U? En nou ben
ik met de zoogenaamde eer gaan
strijken. Waarom heeft U dat ge
daan? In had de dames natuurlijk
ook wel een aardigheidje willen
geven, maar ik ben erg kort bij
kas op het oogenblik.
Mijn kleermaker laat me niet
met rust Maar één ding moet
U me toch vertellen: het was toch
zeker een vergissing? Ik bedoel, U
had dat pakket zeker per ongeluk
op haar tafel laten staan?"
De oude Bronkhorst nam zijn pijp
uit zijn mond. „Jochie," zei hij,
„waarom ik het dee, gaat je eige-
lijk geen blikskater aan. En of ze
nu denken, dat jij dat lekkers ge
geven heb, doet. er ook niks toe.
Weet je, jochie, die ouwe juffrouw
van Slissen moppert nu wel altijd
op me, maar ze is niet zoo kwaad,
nee, om de bliksem niet. En ik wou
d'r nou eens een pleziertje doen. Ze
heb niet veel, weet je. En ik ben
altijd een doorn in haar oog, met
mijn pijp. Nou, enne maar dek
sels nog an toe, sta me niet an te
gapen, het gaat je toch ook feite
lijk geen snars aan. P°rroei »e d'r
niet mee, zeg ik je! Ze heeft nou
d'r banketletter en daar was 't om
te doen. De rest in larie. En hoor
eens, jochie, denk erom, ik breek
je elk bot in je lichaam als je haar
vertelt, van wie ze dat lekkers
kreeg, snap je dat?!"
Van Peursen voelde zich heel
klein. Hij was wat schorrig, toen
hij de hand van den ouden vrou
wenhater greep en zei: „Meneer
Bronkhorst, ik ik. je bent
een prachtvent, daar!"
„Loop naa rde maan", antwoord
de Bronkhorst prompt en probeer
de zoo norsch mogelijk te kijken.
Dan vervolgde hij zacht en niet on
vriendelijk: „Nou, hm, nou ik Je
toch 'ns apart spreek, jochie, neem
dan eens een raad van mij aan.
Maak 't in orde, met die juffrouw
Lies. Nee, doe nu niet net of er
niks aan de hand is. Denk je dat
Horizontaal:
1. Japansche Brandewijn
4. Engelsch-Indisch munststuk
G. Grove soort stof
7. Deel van een boom
8. Dateerende uit
Hoofddeksel
12. Oppervlaktemaat
15. Bevel tot stilstaan
16. Diepe bewusteloosheid
17. Uitroep
18. Slim
19. Zijrivier van de Donau.
V erticaal:
2. Steenformatie
3. Gevecht
4. Product van de bijen
5. Dierenmaag
10 Roem
11. Aanlegplaats
12. Indische dakbedekking
13 Weerkaatsing van het geluid
14. Vak
Zie voor de oplossing van het
Kruiswoordraadsel der vorige
week elders in dit nummer.
ik mijn oogen in mijn zak heb?
Om de bliksem niet. En ze mag
jou ook wel. Dat heb ik al lang ge
zien. Maar je moet niet treuzelen,
ezel! Dan heb je kans, dat er ka-
persop de kust komen, stommerd!
Zou niet de eerste keer zijn, dat
zooiets gebeurde, niet de eerste
keer De ouwe Bronkhorst
hiekl even op. Het was, alsof hij
achter zijn brilleglazen keek naar
iets, dat heel in de verte was
in het verleden Dan, zich op
eens weer uit zijn herinneringen
losrukkend vervolgde hij: „Als jij,
jochie, wat minder dure sigaretjes
rookt, en eens gaat sparen, dan
heb je gauw genoeg wat bij elkaar
om te trouwen. Ezel. heb je dan
geen oogen in je hoofd? Heb je niet
gezien, dat dat kind je drommels
graag mag? Ja, wat ze in je ziet,
weet ik niet, maar enfin, het is nu
eenmaal zoo."
„Ja, maar ik stamelde
van Peursen.
„Ja, ik weet wat je zeggen wilt.
Je salaris, niet? Ja. ik weet er al
les van. Maar als ik nu eens met
den directeur ging praten, nou, dan
weet ik nog niet, of er geen aardige
opslag voor je komt; ze zijn niet
krenterig aan de „Avondbodo" als
je trouwplannen hebt
Toen de ouwe Bronkhorst den
volgenden morgen, het eerst van
allen, de kamer van „Binnenland'*
betrad en zich aan zijn bureau /.et-
te, viel zijn oog op een pakje, dat
in een hoekje van zijn bureau lag.
Hij maakte het open. Er zat een
prachtige, nieuwe houten pijp in,
met hoornen mondstuk. Op een
stukje wit papier stond met ver
draaide hand geschreven „Van
Sinterklaas". Bronkhorst herkende
dadelijk de hand van juffrouw
Lies. Zacht ging de deur open. Op
haar tcencn kwam juffrouw Lies
binnen. Bronkhorst bemerkte haar
pas, toen ze vlak bij hein was en
tot zijn groote schrik een paar ar
men om zijn hals sloeg, en hem een
klinkende zoen op zijn stoppel
baard gaf.
„Meneer Bronkhorst... Jolian..*
hm, ik bedoel meneer van Peursen
heeft me alles verteld... nee, hij
heeft zijn woord niet gebroken. Juf
frouw van Slissen weet van niets,
maar over mij had U niets gezegd..,
en ik... ik vind U een reuzc-rcuze-
schat!"
„Nou, nou verdikkeme, laat mo
los!", stribbelde Bronkhorst be
duusd en kvvasi-boos tegen, „is dat
hm, is dat alles wat die jonge niks-
nut je heeft weten te vertellen?"
„Nee", zei juffrouw Lies, en haar
oogen straalden, „nee, hij heeft nog
iets gezegd enne..."
„Zoo, en wat heb jij toen geant
woord?", vroeg de vrouwenhater
vaderlijk.
„Ik? O, ik heb ,Ja" gezegd...", zei
juffrouw Lies en bloosde diep.
146. Toen volgde Profje en de derde
vracht bracht de piloot aan boord. Ein
delijk werd ook nog de bagage gehaald,
maar toen was Struisje zoo moe gewor
den, dat hij zelf haast niet meer aan
boord kon komen.
147. Hij viel meteen neer op den bodem
van de kajuit, die hier heel wat grooter
was dan in het vliegtuig. Alle passagiers
beijverden zich om hem water te geven
en hem te aaien en te streelen en te
prijzen. Al die goede zorgen brachten
hem gauw weer op de been.
148. Er werd uit dekentjes en lappen
een nest voor hem gemaakt, waarin
voorzichtig zijn ei werd gelegd en waar
op hij toen rustig kon gaan zitten. De
lekkerste hapjes werden voor hem neer
gezet. Hij had ech* vncantle.
149. Van den kapitein van het lucht
schip hoorde Profje, dat de reis naar
Zuid-Afrika ging. Dat was nu wel niet
zijn richting, maar dat kon hem niet
zooveel schelen. Overal zou wel wat be
langrijks voor hem te vinden zijn, dus
hij besloot om maar mee te gaan.
I
150. Maar de piloot dacht er anders
over, die wilde terug naar zijn vaderland
en liefst zoo gauw mogelijk. Ook stond
hij er op, dat zijn vliegmachine wem
vergoed. Hij maakte er hevige ruzie
over met Profje, die er niet aan dacht
om zoo'n groote som te betalen. Rijaa
warcu ze elkaar te lijf gegaan.