De Ontwikkeling van
het Productievermogen
Engeland plant boomen.
Abonnementsgelden»
van onze wereld van den oudsten
tijd tot heden in verband met het
bevolkingsprobleem.
Vervolg van de lezing voor de Vereeniging van
Oud-leerlingen der R.L.W.S. te Schagen, gehouden
in het Noordhollandsch Koffiehuis, door den heer
Ir. Dijt, over bovenstaand onderwerp.
Volgens Otto Neurath den leider van het Gesell-
schafts und Wirtschaftsmuseum te Weenen, toonen
verschillende berekeningen aan o.a. van Alois Fi-
scher, dat er ruim 6 milliard menschen op de aarde
zouden kunnen leven, dat is dus ongeveer 3 maai
zooveel als dit op het oogenblik het geval is. Hierbij
rijn Europa en O.-Azië vol, zijn dus bij autarkie ol
emigratie of bevolkingsbeperking aangewezen, ter
wijl de Sovjet-Unie er nog 250 millioen bij zou kun
nen bergen, N. Amerika nog 500 millioen, Z. en Mid
den Amerika nog 1250 millioen en Afrika, Australië
en Oost-Indische kolonies nog 2250 millioen.
Wat de ruimte op aarde betreft, behoeven we ons
dus voorloopig geen zorgen te maken en Maltbus
•heeft dus de eerste paar eeuwen geen kans, dat zijn
voorspelling van een lager levensniveau door toene,
mende bevolking uit zal komen.
Wat betreft de ruimte kan de bevolking dus voor
loopig rustig toe blijven nemen; dit zegt echter niet,
dat er dan ook een toeneming zal zijn.
In het begin wees ik op eenige overeenkomsten van
den tegenwoordigen tijd met die van de bloei- en ver-
valperiode van het Romeinsche Rijk en sprak o.a
over den achteruitgang in de gezinsvorming, o.a.
door verval van den boerenstand .en door werkloos
heid.
Wij moeten constateeren, dat vooral sedert den
oorlog in 1914/18, doch nog erger sedert het optre
den van de huidige crisis, de schattingen omtrent de
toeneming van de bevolking sterk dalende zijn.
O. E. Baken schrijft bij een grafiek van de bevol
king van de Ver. Staten van 18501929 en van de
schatting van de ontwikkeling van 1930 tot 2000 in
zijn referaat. Bevölkerungsbewegung und Landwirt
schaft in den Vereingten Staten".
In het jaar 1921 schatte Pearl en Reed van de
John. Hopkins Universiteit^ dat de bevolking der
Ver. Staten met een minder sterke toename toch
verder zou stijgen, totdat in het jaar 2000 een onge
veer stationaire bevolking van 200 millioen zou op
treden. Edoch, in 1922 begon het geboortecijfer te da
len en deze daling is sindsdien steeds verder gegaan.
In 1931 schatte Dublin van de Metropolitan Life In
surance Company, dat de bevolking omstreeks 1980
een hoogtepunt van weinig meer dan 150 millioen
zou bereiken. Een jaar later berekende Thompson
en Whelpton de toekomstige bevolkingsbeweging op
grond van schattingen over geboorte, sterfte en immi
gratie. Hun middelste schatting komt op een maxi
mum van c.a. 157 millioen spoedig na 1980 en hun
„lage" schatting op 136 millioen in 1957. Maar de
vermindering der geboorten is sindsdien nog sterker
opgetreden, als in de „lage" schatting aangenomen
was. Het is daarom waarschijnlijk, dat de maximale
bevolking in de eerste 15 jaar bereikt wordt met een
cijfer van 130 131 millioen. De achteruitgang van de
bevolking zal eerst na 1960 merkbaar worden. De
voorspelling houdt dus thans rekening met een vrij
wel stationaire bevolking in de eerste 25 jaar en met
een daarna met den tijd grooter wordende afname.
Ook de cijfers, die de overige Westersche staten
opleveren, wijzen in deze richting, hoewel enkele lan
den, zooals Italië, voorloopig een uitzondering op
den regel vormen.
In Nederland zijn de geboortecijfers nog vrij hoog,
doch ook afnemende; per 1000 inwoners bedragen
deze;
1840/49 1875 1900 1918 1915 1920 1925 1930 1933
Geboorte 33.5 36.4 31.5 28.6 26.3 28.6 24.2 23.1 20.8
Sterfte 26.6 25.6 17.9 13.6 12.5 12.3 9.8 9.1 8.3
Met deze verandering in de bevolking, die een ge
volg is van de afneming der geboorte, gaat voorloo
pig een afneming van de sterfie gepaard. Hiervan is
het gevolg, dat de gem. leeftijd toeneemt en dat be
langrijke verschuivingen in de samenstelling van de
bevolking naar leeftijdsgroepen optreden en in de toe
komst vooralsnog op zullen treden.
Er is voorloopig een sterke afname te wachten van
het percentage menschen beneden de 20 jaar en een
toename van het percentage boven 60 jaar.
In het reeds genoemde referaat van Baken lezen
we onder een grafische voorstelling, die deze verande
ringen laat zien, het volgende:
O. E. Baken. Bevölkerungsbeweging und Landwirt-
schaft in den Ver. Staten.
Aandeel der leeftijdsgroepen op de to
tale bevolking van '1850 tot 1930 en van 1930 tot
1980, bij de aanname van de laagste schatting
van Thomas en Whelpton.
In het jaar 1870 was ongeveer de helft dër bevolking
Jonger dan 20 jaar, in 1930 daarentegen minder dan
4u Omstreeks 1950 zou deze leeftijdsgroep slechts
30 en in 1980 of nog eerder slechts 25 van de to
tale bevolking uitmaken. In 1890 waren ongeveer 5
van de bevolking ouder dan 60 jaar, in 1930 steeg
dit percentage op 8.6 Omstreeks 1950 zouden de
oude menschen ongeveer 13 en in 1980 ongeveer
20 van de bevolking uitmaken In 1870 bevonden
zich c.a. 45 van de bevolking in hun productiefste
jaren (dat is tusschen 20 en 60 jaar). In 1900 behoor
den tot deze groep 52.6 omstreeks 1950 zouden er
57 en in 1980 55 toe behooren
Gedurende de eerstvolgende decennia, waarin de
bevolking ongeveer stationair zal zijn, zal een groo
ter deel der bevolking tot do productieve leeftijds
groepen behooren dan in het verleden en in de ver
dere toekomst.
o—o
De genoemde gegevens wijzen er op, dat we geens
zins optimistisch behoeven te zijn omtrent een voort
durende stijging van de bevolking van de Westersche
staten. We moeten hierbij bedenken dat de bevol
kingen van Rusland, Japan en b.v. ook de negers
sterk toenemen en het is niet onmogelijk, dat bij een
snelle achteruitgang van de bevolking in het Wes
ten, ook eenmaal onze cultuur verdrongen zal wor
den door andere volken. Er zijn economen, die mee-
nen, dat iets moet worden gedaan tegen deze ont
wikkeling.
Ik citeer b.v. de conclusie van Prof. P. K. Whelp
ton in zijn rede: „Die Aussichten der Bevölkerungs-
entwicklung".
„De mogelijkheid dat de bevolking van West-
Europa en Noord-Amerika gedurende de volgende
20 jaar een hoogtepunt zal bereiken en daarna lang
zaam zal verminderen, kan de bezorgdheid van den
landbouw en van andere belangengroepen opwekken
en kan hulpmaatregelen noodzakelijk maken. Twee
mogelijkheden zullen hier worden opgeworpen. De
eerste betreft de goederen, de tweede de menschen.
Ten opzichte van de goederenproductie moet. »en pro
gram op langen termijn ontwikkeld worden om de
koopkracht per hoofd der bevolking te vergrooten,
vooral voor de volksmassa's, van wie het levensni
veau niet belangrijk boven een bestaansminimum
ligt, en de voortbrenging zoo te leiden, dat zij met de
ze vraag overeenkomt. Ten opzichte van de menschen
£®*racbt worden de afname der geboorten tot
stilstand te brengen en daarboven uit een toeneming
van het geboortecijfer van en de groei der bevol
king te verkrijgen door economische voordeelen voor
Cursusvergadering
Vereeniging van
Oud-leerlingen der
R.L.W.S. te Schagen
door Dr. Ir* M, D. DIJT.
de groote gezinnen en door verandering van sociale
verhoudingen, zoodat de beteekenis der kinderop
voeding voor de ontwikkeling van de persoonlijk
heid beter wordt, de enkeling meer verantwoorde
lijkheid voor de bestendiging van zijn ras ver
krijgt. Het kan zijn, dat de vooruitgang langs den
eersten weg snel zijn zal; langs den tweeden weg zal
naar mijn meening slechts zeer langzaam voortuit-
gr.ng te verkrijgen zijn, want hier spreken de groote
fiscale bezwaren mee, om werkelijk beteekende fi-
nancieele verlichting van de kinderopvoeding te be
reiken, als ook de kortzichtige en egoistische drijf-
veeren, die de enkelingen beheerschen en hun er toe
verleiden om oogenblikkelijke materieele en persoon
lijke genoegens te prefereeren boven verder reikende
aïgemeene idealen van ras en van menschheid."
Zooals U ziet, gaan deze conclusies lijnrecht in te
gen de gangbare opinie in Nederland. In Nederland
is men van meening, dat het levensniveau naar bene
den moet, waarbij de werkloosheid in deze jaren
sterk toeneemt en de gezinsvorming wordt tegenge
gaan. In Nederland worden trouwens ook verschil
lende maatregelen genomen, die lijken op die van
den ondergang van de Romeinsche beschaving. De
boerenstand raakt zijn vrijheid kwijt en verschil
lende maatregelen leiden tot verplaatsing der cul
turen naar het buitenland. Ook in ons Ned.-Indië
spreekt men nu reeds van de „ontblanking".
Het is voor de toekomst van de Westersche cul
tuur in het algemeen, doch van ons land in het bij
zonder te hopen, dat een nieuwe organisatie wordt
gevonden, waarbij overvloed van goederen zal leiden
tot grootere welvaart, tot grootere gezinsvorming,
tot hoogere beschaving, tot uitbanning van oorlog.
Dan is er nog een toekomst zonder een organisatie
op hooger peil is een verval in de naaste toekomst
zeker.
De vragen.
Van de gelegenheid om vragen te stellen, wordt in
de eerste plaats gebruik gemaakt door den heer
Joh. de Veer, die er op wijst, dat er nu eenmaal het
streven tot vermindering van den internationalen
ruilhandel en tot autarchie is en spr. vraagt hoe dan
de houding van onze nationale regeering moet zijn.
De heer Dr. Ir. Dijt oordeelt, dat de wensch tot
internationale samenwerking steeds moet worden
gepropageerd, ook in ons land. Men heeft tot nu de
crisis te veel willen bestrijden met middelen waar
mee ze niet was te bestrijden. Het zijn vooral de
boeren die op internationale samenwerking moeten
aandringen, want de boeren en de arbeiders zijn het
meest betrokken bij oorlog en crisis. Een sterke boe-
renorganisatie is dan ook noodig om te zeggen zóó
en zóó moet het. Spr. meent, dat nooit voldoende ge
probeerd is, tot internationale samenwerking te ko
men. Het is eigenaardig dat, waar in ons land
wordt overgegaan tot beperking van het productie
vermogen, andere landen doorgaan met het produ-
ceeren.
De heer Joh. de Veer schrijft dat toe aan het autar
chistisch streven.
De heer Dr. Ir. Dijt zegt, dat zoolang elk land be
zig is zich zelf te redden, men de internationale sa
menwerking tegenhoudt. Het is een gelukkig ver
schijnsel dat de taktiek van Amerika zich ten deze
wijzigt en dat ook in Frankrijk stemmen opgaan
voor bevordering van den internationalen handel.
De heer Ir. S. Smeding zegt, dat de inleider ge
zegd heeft, dat het niveau omhoog moet. Dit doet
spr. denken aan de bekende quaestie van ontwape
ning. Geen der landen ontwapent en daarom rijst
de vraag of Nederland dan evengoed moet ontwa
penen. Moet Nederland nu naar een hooger niveau
of moet het naar verlaging van lasten, enz., om te
kunnen blijven produceeren en te exporteeren? Spr.
dacht dat deze twee zaken in het oog moeten worden
gehouden.
De heer Dr. Ir. Dijt zegt, dat deze quaestie nauw
verband houdt met het geld- en credietwezen en hij
dus deze vraag graag de volgende week zal behan
delen. Wel is ook hier een bewuste internationale
samenwerking noodig, een samenwerking die voor
den oorlog onbewust bestond. Waar de inleider ge
wezen heeft op de beteekenis van den bevolkings
groei der groote steden, vraagt de heer E. Dz. Go
vers naar de beteekenis van de verhouding tusschen
de groote centra en de plattelandsbevolking.
D heer Dr. Ir. Dijts antwoordt, dat met cijfers wel
is aangetoond, dat hoe grooter de metropolen, hoe
labieler de cultuur. Het is gebleken dat hoe grooter
de steden worden, hoe grooter de beteekenis is om
het platteland te behouden ten bate van de cultuur.
Daar niemand meer het woord verlangt, dankt de
Voorzitter den inleider voor zijn bijzonder leerzame
lezing en wekt hij de aanwezigen op, ook volgende
week aanwezig te zijn.
Hierna sluiting.
MEDEDEELINGEN VAN DEN
PLANTENZIEKTENKUNDIGEN DIENST.
Het is mij de laatste jaren meerdere malen opge
vallen, dat er bij particuliere vruchtboombezitters-
(sters) zooveel belangstelling bestaat voor het be
strijden van ziekten in hun vruchtboomen. Wellicht
is deze meerdere belangstelling te danken aan de
vele radiolezingen, die op dit gebied gehouden wor
den. Een feit is het en daarmede hebben wij reke
ning te houden.
Ook is het een feit, dat er geen dankbaarder werk
te vinden is dan het bespuiten van vruchtboomen.
Het spreekt vanzelf, dat wij uit den aard van onze
werkkring steeds bestrijdingsmiddelen aanraden,
ook al zijn wij niet altijd overtuigd van de resulta
ten ervan. Wij bevelen het dan aan om dat er geen
beter middel is. Zoo is het echter in geen geval met
het bespuiten van vruchtboomen' Goed uitgevoerde
hespuitingen met de goede middelen geven steeds re
sultaat en, als het weer medewerkt, schitterende re
sultaten.
Dit alles geldt dus niet alleen voor de eigenaren
van kleine tuinen, maar ook voor de zgn. broodkwee
kers, maar aan gebrek van broodkweekers in dit ge
bied wend ik mij tot de liefhebbers. Dit alles schrijf
ik om het verschijnen van de nieuwe mcdedeeling
No. 73 van den Plantenziektenkundigen dienst aan
te kondigen.
Deze mededeeling is getiteld „Sproeischema voor
vruchtboomen", kost 10 ct. en is op aanvrage bij on-
dergeteekende te verkrijgen. In deze mededeeling
wordt op zoo eenvoudig mogelijke wijze aangegeven,
hoe en wanneer, waartegen enwaarm e d e
moet gespoten worden om goede gave en mooie
vruchten te plukken.
Omdat de tijd van spuiten weer spoedig aangebro
ken zal zijn is het van belang, niet met het aanschaf
fen van deze mededeeling te wachten.
Wat in den aanhef gezegd is geldt ook voor de
mededeeling No. 20, die in herdruk verschenen is.
De titel is „Wormstekigheid bij appel en peer" en
kost 25 ct.
Hierin wordt beschreven een groep van insecten,
die de zgn. wormstekigheid veroorzaken kunnen bij
appels en peren, n.1. de appelzaagwesp, de echte
wormstekigheid, het lijsterbesmotje, de peergalmug,
de peerzaagwesp enz.
Naast gevlekte vruchten, die overigens nog te con-
sumeeren zijn, heeft men het meeste last van de
wormstekigheid, waarvan de vruchten ook vrijwel
ongenietbaar worden.
Ook worden natuurlijk de bestrijdingsmiddelen
niet vergeten en achterin het boekje vindt men vele
foto's afgewerkt op een manier, die wij van den
Plantenziektenkundigen dienst gewoon zijn, n.1.
schitterend.
Een andere mededeeling, die in herdruk versche
nen is heeft tot nummer 9. Kost ook 25 ct. en is
voor onze streek zoo belangrijk, dat iedere pootaard-
appelkweeker het in huis moet hebben. De titel is:
„Ziekten van aardappelknollen." Het bevat 15 schit
terende foto's en die alleen zouden een uitgave van
25 ct. rechtvaardigen.
Heeft men eenmaal de ziektebeelden, die hier wor
den weergegeven gezien, dan vergeet men ze niet
zoo gemakkelijk meer. Verder worden niet minder
dan 28 verschillende verschijnselen beschreven,
zoodat het met dit boekje in de hand niet moeilijk
zal zijn het ziektebeeld vast te stellen. Natuurlijk
is ook hier de bestrijding, als die mogelijk is, niet
vergeten.
Men latë niet na, vooral in onze streek deze laatste
mededeeling te bestellen. Niemand weet beter dan
ondergeteekende, dat zelfs een uitgave van 25 ct in
dezen tijd altijd nog moeilijkheden met zich brengt,
Poterteelers zullen er echter geen spijt van hebben.
Bestelling kan, zooals gezegd, plaats hebben via
den ambtenaar van den Plantenz.k. Dienst,
VAN HERWIJNEN,
St. Pancras.
Betaling 4e kwartaal 1934.
Aan onze lezers bollen Schagen doen wij het ver
zoek het abonnementsgeld der Schager Courant over
het vierde kwartaal 1934, ten bedrage van 1 1.80
(voor Courant met Zondagsblad f 2.53)
vóór 15 Januari a.s.
aan ons Bnreau te betalen, óf over te maken pek
postwissel óf over te laten schrijven op onze post
rekening No. 23330.
Voor alle abonné's die gewoon zijn het eouranten-
geld aan onze Agenten (de plaatselijke kantoorhou
ders) te betalen, geldt dit verzoek niet.
Zij, die bij ons op De Prins, Het Nieuwe Mode
blad, Gracieuse, enz. zijn geabonneerd, kannen even
eens het daarvoor verschuldigde abonnementsgeld
4e kwartaal 1934, op dezelfde wijze toezenden.
Na genoemden datum wordt beschikt met f 0.14
verhooging. Toezending is dus voordeeligl
Voor De Prins Is het bedrag f2.13
Voor Het Nieuwe Modeblad fl.50
Voor Gracieuse f 2.15
Voor Panorama 12.80
Voor Het Leven I24W
DE ADMINISTRATIE-
Reeds 4'|2 millioen
in den grond.
(Van onzen Engelschcn Brief-schrijver).
5 Januari 1935.
OP de fotopagina van een van onze bladen
het kan de Schager Courant geweest zijn,
maar evengoed een ander blad zag ik de
zer dagen een afbeelding van een stuk bouwland in
Engeland, waarop een aantal werklieden bezig wa
ren boomen te planten. De foto was niet bijzonder
mooi, en evenmin bijzonder interessant, maar zij trok
mijn aandacht, doordat zij mij deed denken aan een
artikel, dat ik korten tijd geleden las in een Engelsch
blad of tijdschrift. Ik herinnerde mij dat artikel voor
namelijk door enkele groote getallen, die het bevatte.
Het is merkwaardig, hoe weinig groote getallen
ons zeggen. Dat weten de winkeliers ook wel, wan
neer zij, om lioopers te lokken, een groote vaas, met
pennen gevuld, in hun etalage zetten, cn ons uitnoo-
digen te raden, hoeveel pennen de vaas bevat. U zegt
twee duizend, ik zeg drie duizend, een ander zegt
vier duizend, en het blijken er vijf duizend acht hon
derd drie en vijftig te zijn.
Ik heb eens in mijn leven een voorstelling gehad
van het getal vier duizend, en ik moet zeggen, dat
ik het bij die gelegenheid zeer groot vond. Het was
op een van de allereerste dagen van Augustus 1914.
Ons land mobiliseerde, niemand wist, wat de volgen
de dagen ons brengen zouden, en op zekeren mor
gen, ik denk, dat het 4 Augustus was, marcheerden
vier duizend soldaten van Amsterdam door Hilver
sum naar Amersfoort. Een van die vier duizend was
mijn zwager, een broer van mijn vrouw. Wij waren
in Laren gelogeerd, en fietsten 's morgens vroeg
naar Hilversum om den troep te zien voorbij trek
ken. Zonder het aan elkaar te zeggen, hadden wij al
lebei het idee, dat we misschien onzen zwager en
broer voor de laatste maal zouden zien.
Heeft U wel eens geprobeerd, een kennis te ont
dekken in een regiment voorbij trekkende soldaten?
Probeert U het eens. Zeeziekte is er een prettig ge
voel bij vergeleken. En als U weet, dat de troep uit
vier duizend man bestaat, en als Uw kennis in een
van de laatste gelederen loopt, zult U voortaan met
diepen eerbied aan het getal vier duizend denken.
En dat is nu nog maar een heel klein getal. Denkt
U nu eens even aan vier millioen. Ja, het geeft eigen
lijk niet veel, of U er aan denkt, want in werkelijk
heid denkt U bij dat getal vier millioen net zoo
min als ik^Laten we veronderstellen, dat op een
groot stuk land geweldige hoeveelheden bloembollen
liggen. U ziet stapels na stapels, bergen na bergen,
en ten slotte zegt de kweeker, die U rond leidt:
„Daar liggen nu vier millioen bollen". En U geeft
het zeer intelligente antwoord: O! Maar als die kwee
ker U morgen weer zou rond leiden, verondersteld,
dat U goedig genoeg was om met hem mee te gaan,
en als hij U dan zou vertellen, dat er sinds gisteren
vier duizend bollen waren weggehaald, zoudt U daar
van hoegenaamd niets bespeuren. En toch is vier
duizend een groot getal, niet waar?
Laat ik U nu maar eens vertellen, welke getallen
in dat artikel, waarover ik straks sprak, mijn aan
dacht trokken. Ik heb in elk geval geprobeerd, Uw
aandacht te vestigen op de zeer groote grootheid van
sommige van die getallen.
Welnu, gedurende de laatste vijftien jaren heeft de
Bebosschingscommissie in Engeland vier en een
half millioen boomen geplant Dezen winter z\illen de
werklieden van de Commissie er nog 'n half millioen
bijplanten. Op het plaatje, waarover ik in het be
gin van mijn brief vertelde, kunt U ze bezig zien.
Ik heb ook wel eens een boom geplant. Het was
maar een kleintje, moet ik eerlijkheidshalve zeggen.
Maar ik vond het desalniettemin een zeer bijzondere
prestatie. Eerst het graven van het gat. Dan het
passen van den boom er in. Het roepen van de fa
milieleden, om te helpen constateeren, of het gat
diep genoeg is. Het verder graven omdat de familie
eenstemmig van oordeel is, dat het niet diep ge
noeg is.^Het bijeenroepen van den nieuwen familie
raad, na een half uur van ingespannen arbeid, om
opnieuw een oordeel over de diepte uit te spreken.
Het gedeeltelijk dicht gooien van het gat, omdat tak
ken, zelfs wanneer het onderste takken zijn, toch al
tijd takken blijven, en geen wortels. Het zonder ver
der bijeenroepen van den familieraad plaatsen van
den boom in het gat. Het zegevierend rondkijken, en
zien van den kruiwagen met mest (door mijn tuin
man „mis" genoemd)Het uithalen van den boom, en
inbrengen van den mest. Het opnieuw zetten van
den boom. Het herinneren van de mededeeling, dat
de wortels van den boom niet met den mest in aan
raking mogen komen. Het uithalen van .den boom.
Het uithalen van den mest. Het opnieuw uithalen
van aarde. Het inbrengen van mest. Het daarover
brengen van aarde. Het zetten van den boom. Het
stampen!
En dan, waarde lezer, het is allemaal heusch
gebeurd het nogmaals bijeenroepen van den fa
milieraad, die nu constateert, dat de boom toch
eigenlijk beter in den voortuin, dan in den achter
tuin kon staan.
Daarna de herhaling. De eerste plaats in den
voortuin wordt, n a planting, toch niet zoo geschikt
gevonden. Herhaling! De tweede plaats voldoet even
min, en de geduldige boom verhuist opnieuw naar
den achtertuin. Tenslotte komt hij toch in den voor
tuin te staan, waar hij thans nog staat, en gedijt er,
dank zij de herhaalde overplanten, uitstekend. Alleen
staat hij er glad verkeerd, omdat binnen zeer afzien-
baren tijd de doorgang van poortje naar voordeur
geheel geblokkeerd zal zijn.
Dat is nu het planten van één boom. Ik heb nog
vergeten er bij te vermelden, dat de planter er van,
na zijn bemoeiingen, een week lang spit in zijn rug
heeft. Maar misschien voel je dat niet meer zoo,
wanneer je om en de bij drie honderd boomen hebt
geplant.
Vier en een half millioen. En dezen winter nog
een half millioen extra.
Weet U, hoeveel dat is? Wanneer we al die boo
men eens bij elkaar konden brengen, en op een lap
grond gingen planten van anderhalven kilometer
breed, dan kwamen we precies van Londen tot Edin-
burgh, wat op de kaart niet zoo groot mag lijken,
maar toch den zeer respectabelen afstand bedraagt
van 625 kilometer.
Het was hoog noodig, dat Engeland boomen ging
planten. Want tijdens den oorlog had het niet an
ders gedaan, dan boomen vellen. Ik weet niet, waar
om. Kanonnen worden niet van hout gemaakt Sche
pen tegenwoordig ook niet. Royaal was het niet met
de voedselvoorziening, maar aan het „op een houtje
bijten" waren we, voor zoo ver ik me kan herinneren,
toch nog niet toe. Het eenige, wat tegenwoordig van
hout gemaakt wordt, zijn, meen ik, antennepalen en
lucifers. En lucifers hadden we niet in Engeland
tijdens den oorlog.
Vier en een half millioen, en de voorzitter van de
Bebosschings Commissie zegt, dat hij den achter
stand nog lang niet heeft ingehaald. Ik heb hem
eens nagerekend, en ik geloof, dat hij gelijk heeft.
De man kon natuurlijk niet zeggen, hoeveel boomen
er tusschen 1914 en 1918 geveld waren. Dat zou voor
ons gemakkelijker geweest zijn, want dan konden
we direct zien, of we er al zoowat waren met de
nieuwe vier en half of vijf millioen. Wel weet hij te
zeggen, dat een gebied van 450.000 acres ontboscht
is geworden.
Nu is een acre ongeveer twee vijfde gedeelte van
een hectare. Die vier en een half milioen boomen
zouden kunnen staan op een strook land van een
mijl breed (1609 meter), en 390 mijl lang (ruim 625
kilometer). In hectares uitgedrukt wordt dat, als ik
me niet verreken, honderd duizend. In acres overge
bracht krijgen we dan 250.000, zoodat de Bebosschings
Commissie in de laatste vijftien jaar ruim de helft
van de aangebrachte schade heeft hersteld. Je zou
zeggen, dat het gauwer gaat een boom om te hakken,
dan er een te zetten.
Ik vraag me toch af, of die goochelaars met groote
getallen zich nooit vergissen. Ik kom zoo tot de uit
komst, dat er ongeveer 800.000.000 boomen geveld
moeten zijn in de vier oorlogsjaren. Per jaar dus
zoowat 200 millioen, Maar dat wordt per dag meer
dan een half millioen boomen. Weet U wat, ik houd
er mee op. Wij hebben tijdens den oorlog maanden
lang gewoond in een van de meest boschrijke ge
deelten van Engeland. Bij mijn weten heb ik daar
nooit een enkelen boom zien kappen. Ik weet beslist
zeker, dat de vier armzalige populieren in ons ach
tertuintje in Londen nog steeds bezig zijn een lang-
zamen uitteringsdood te ondergaan, en nooit op „het
veld van eer zijn gesneefd" (zoo noem je die werk
zaamheid, geloof ik). In elk geval, ik heb U de ge
tallen gegeven, die ik zelf gevonden heb, en hoop,
dat U er, evenals ik, met den noodigen eerbied naar
zult hebben gekeken.