VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
Nieuwe fragmenten uit het leven
van Juffrouw Pietersen
DE AVONTUREN VAN PROFJE EN STRUISJE
Kruiswoordraadsel.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 12 Januari 1935. No. 9635.
ZATERDA6AV0NDSCHETS
DE LOTGEVALLEN VAN EEN
ECHTE DAME.
Oorspronkelijke schets
door SIROLF.
(Nadruk verboden
alle rechten voorbehouden).
HEEREMETIJD, ben U daar-
weer? Nou, Uwes bent ook
een tijd weggebleven. Ik
dacht al dat U dood was. Nou, af
lijn, komp U effe boven, de koffie
is net bruin. U lust zeker wel een
bakkie, niet? Ja, en dan kenne we
nog eris effe gezellig klesse. O,
niet, dat ik daar zoo gek op ben,
niks hoor! Als dame kies je nou
eenmaal niet. Dat ken je niet doen
.voor je futsoen. En ik ben ver
schrikkelijk op de netheid gesteld.
O, heel anders dan dat mensch
van driehoog. Met Uws permissie,
dat is toch zoo'n serpent! Zonde
dat ik het zeg, maar de waarheid
mag gezegd worden, wat zeit U
nou? O zoo! Van de week had ik
nog een woordje met haar, ja, na
tuurlijk altijd in het nette, want
ik zal me hande an zoo'n mensch
niet vuil maken. En toevallig,
heel toevallig had ik me stoffer in
me hand,, en ken ik het helpen, als
zij met d'r oog daartegen aan
loopt? Dat mensch is toch altijd
zoo opdringerig. Tja, groote grut,
en ik had niks in het zin, heele-
inaal niet. Maar we komme zoo
over leeftijd te prate, en ik zeg zoo
doodonschuldig: Nou, ik verbeeld
me aldoor dat ik U van heel vroe
ger ken, had U niet een snoep
winkeltje, toen ik zoo'n kleine
dreumes van 5 jaar was? O nee,
zeit die buurvrouw. Dat zou toch
niet kenne, U is toch veel en veel
ouwer as ik? Nou ja, affijn, het
eene woord haalt het andere uit,
en weet U wat dat serpent ten
slotte doet? Ze zegt op eens poes
lief tegen me: Ach, juffrouw Pie-
terse, late we d'r nou maar niet
meer over kibbele, want is durf a
U 't mijn vraagt eigelijk niet goed
meer iets te zeggen tegen U.
Waarom zoo ineene? vraag ik,
al voelde ik me natuurlijk wel een
beetje gevleid, omdat ze blijkbaar
gezien had, dat ik een echte dame
ben. „Ach, juffrouw Picterse," zeit
dat mensch, „ik moet U wat zegge.
Toen ik drie maanden was, is me
moeder er van door gegaan. Ik
heb haar nooit gekend, en wie
weet, je heb best kans dat U dat
hartelooze mensch bent!"
Nou vraag ik U, meneer, zou U
nou ook niet vergeten dat je een
dame bent, als ze zooiets tegen je
zeggen?
Ach meneer, ik heb wat meege
maakt in me leven. En altijd voor
anderen gezorgd en geploeterd. En
wat krijg je voor dank? Stank.
Praat me d'r niet van, meneer. Ik
heb dikwijls commensaals gehou-
we, meneer. En wat doe je als
zwakke vrouw met een hart van
goud al zeg ik het zelf? Je ver
troetelt ze en je stopt ze toe, maar
af en toe koester je gewoonweg
adders an je gemoed. In het nette
natuurlijk. U begrijpt me wel. Ik
had eens een commensaal, een
lange, magere vent, die altijd
scheel zag van de honger, al gaf je
hem ook het beste van het beste.
Op een keer zit ie an tafel en hij
neemt een snee brood van zfjn
bord en houdt die eerst vlak bij
zijn oogen en dan op een afstand
en hij kijkt er naar door zijn oog
haren en eindelijk ken ik me niet
meer in hou we en ik vraag beleefd:
Ach, meneer de Lange, ister bijge
val soms iets met die boterham of
hew Uwes wat an Uwes ooge?
Nee, zegt hij, an me ooge man
keer ik niks, maar ik zie geen boter
op die boterham. Nou affijn, ik
doe net of ik niks hoor en leg een
plak kaas op zijn brood. Die com
mensaal haalt zijn bril uit zijn
zak en zet die op en op eens begint
hij te schateren van het lachen.
Heb U bijgeval last van zenuwe?,
vraag ik. Nee, zeit hij, „Nee, dat
niet. Maar ik zie opeens dat ik
me vergist heb, nou ik me bril op
heb. Ik kan de boter door de kaas
heen zien op mijn boterham!"
Ja, meneer, zoo wor je als zwak
ke vrouw altijd gekoejeneerd. En
ze trekken altijd je woorde in twij
fel. Het lijkt wel of er geen net
heid en geen geloof en geen eerlijk
heid meer in de wereld bestaat.
Een jaar of wat terug had ik ook
weer zooiets met een dokter. De
wou in de levensverzekei'ing en hij
klopt en luistert anme en vraagt
me honderduit over me familie en
de duvel-en-zijn-grootje, ik heb nog
nooit iemand gezien, die zóó
nieuwsgierig was en die iemand
zóó kon uithooren. En wantrouwig
dat ie was? Nou! „Heb U wel eens
een ernstige ziekte gehad", vraagt
ie. Nee, zeg ik Nooit een ongeluk
gehad? Nee, zeg ik, of U most me
man bedoele, maar die heb ik niet
meer, want die is dood. Nee, zegt
hij weer, dat bedoel ik niet, maar
heeft U nooit een ernstig ongeval
gehad? Nee, zeg ik, behalve ver-
leje jaar, toen ben ik van de trap
gevalle en heb allebei me beene
gebroken. Zoo, zegt hij, en noemt
U dat geen ongeluk? Nee, natuur
lijk niet, zeg ik. Dat was toch ze
ker geen ongeluk?! Dat wijf van
tweehoog had toch zeker met op
zet een emmer zeepsop over de trap
gegooid! O, zoo! En as U me soms
niet gelooven wil, dan gaat U het
maar vrage an het kantongerecht,
dan zalle ze U wel effe inlichte,
wie dat wijf van tweehoog is!
Nou, toen sting die dokter na
tuurlijk met ze mond vol tande.
En ik ben ja in de verzekering
gekomme. Want hoe dan ook, hij
heb natuurlijk wel gemerkt, dattie
met een echte dame te doen had.
Nou, meneer, ajuusjes, tot een
volgende keer, hoor. Toch effe ge
zellig gekletst, wat?
Horizontaal:
Familielid
Ankerplaats
Toorn
Zweedsch eiland
Priem
Soort Engelsoh bier
Plaatsje in Gelderland
Zwaar
Hervormer
Rivier in Rusland
Plaatsje in Gelderland
Eerste vrouw
Eiland in Ned.-Indië
Steeds
Nederlandsche landschaps
schilder
Edel
V erticaal:
Brandstof
Ontkenning
3. Lastdier
5. Siertafeltje
6. Dwaasheid
7. Bewaarplaats
8. Mohammedaansche Godsdienst
10. Bitter vocht
11. Germ. Godheid
21. Stookplaats
23. Voedingsmiddel
25. Herkauwersmaag.
Oplossing van de vorige week.
Horizontaal: 1. Ramp; 4. Ceel; 7.
Unie; 8. Arta; 9. Let; 10. Gems; 12.
Saar; 14. Rest; 17. Olie; 20. Ink; 21.
Asem; 22. Edam; 23. Mare; 24. Rans.
Verticaal: 1. Ruig; 2. Ante; 3.
Pels; 4. Cats; 5. Etna; 6. Laar; 11.
Mes; 13. Aal; 14. Raam; 15. Elsa;
10. Time; 17. Oker; 18. Iran; 19.
Eems.
VRIENDSCHAP TUSSCHEN EEN
HOND EN EEN KIP.
Menigeen heeft zeker wel eens
de bemerking gemaakt, dat er een
soort vriendschap ontstaan kan
tusschen een wachUiond en de op
het erf rondloopende kippen. Zoo
laat de hond het dikwijls toe, dat
ze uit zijn etensbak pikken. Merk
waardig is fyet geval, dat do hond
bepaald voor één harer partij kiest.
Zoo kennen wij een geval van
een kip, die vervolgd werd door
haar zusters, uit jalouzie, zóó zelfs
dat zij niet wist, wadr haar ei te
leggen.
Tenslotte nam ze haar toevlucht
in het hondenhok. Niet alleen vond
do hond dit uitstekend, maar hij
zelf bleef buiten zelfs in den regen
staan, tot dat het ei werd wegge
haald.
Nog een merkwaardig staaltje is
ons bekend van een zieken haan,
die, door zijn kippen geplaagd en
vervolgd, op het erf van een mole
naar vlucht, waar een zeer booze
hond de wacht houdt. De hond
was bekend, een vijand van al de
gevleugelde huisdieren te zijn, zoo-
dat, indien ze al niet werden dood
gebeten het met verlies van heel
wat veeren moesten boeten, als ze
zich te dicht in zijn buurt hadden
gewaagd. Ook nu sprong de hond
verwoed op het zieke beest toe,
bleef echter plotseling staan, be
snuffelde hem en liet hem verder
met rust.
De haan mocht uit zijn bak eten,
hij liet toe dat het dier een warme
schuilplaats in zijn hok vond, maar
o wee, de andere kippen, die durf
den naderen.
Zoo herstelde het beestje,.. De
vriendschap bleef echter tusschen
hem' en derihond bestaan.
HUMOR.
Marietje, zes jaar oud, moest
van haar moeder op een witte zij
den japon letten, die voor de haard
te drogen hing, terwijl moeder
even naar boven moest.
Na een poosje riep Marietje:
Mammie, zal ik hem nu omkee-
ren? Hij is nu aan één kant zoo
prachtig bruin!
Jansen (tot hotel-klerk): Waar
vind ik hier briefpapier?
Klerk (zeer deftig en uit de hoog
te): Bent U hier gast in het hotel?
Jansen: Om den bliksem niet, ik
betaal hier tien gulden per dag!
MENSCH EN DIER.
De Arend kan vijftigmaal ver
der zien dan een mensch, de Orang
oetan is honderdmaal sterker en
de Hond kan duizendmaal beter
ruiken. De Kikvorsch kan veel ge
makkelijker en natuurlijker zwem
men dan gij, de Eekhoorn kan on
eindig veel vlugger in een boom
klimmen en de Gems kan spron
gen maken, die een mensch niet
zou durven te wagen. De Uil kan
-in 't donker zien, gij niet. De Schild
pad leeft vijfmaal langer dan een
mensch. De Kameel kan veertig
dagen zonder drinken en de Beer
zegt: „Ik kan vier maanden sla
pen zonder te eten!" Gij, mensch
kunt maar acht uur slapen en dan
hebt ge al spijs en drank noodigl
De mensch is, physiek, 'n stak
ker, maar h ij k a n d e n k e nl
WETENSWAARDIGHEDEN.
Is het U bekend:
dat de Buizerd de naam is van
een vogelgeslacht, tot de orde der
roofvogels behoorend?
d a t de Buizerd een der meest voor
komende roofvogels van Europa is
en voornamelijk leeft van muizen?
dat hij ook wel grootere prooi
vangt, die hij echter niet zelf
jaagt, doch van andere roofvogels
af neemt?
dat hij zijn nest in de hoornen
bouwt en in April drie vier groen
achtig witte, roodbruin gevlekte
eieren legt?
Kom bij ons, we hebben een
leuke intieme avond. Mijn vrouw
za lzingen en piano-spelen en dan
om tien uur hebben we een lekker
souper-tje!
Fijn! Dan kom ik om tien uurt
Briefje van de onderwijzeres aan
de moeder van Kareitje: „Kareltja
is erg ondeugend geweest op
school. Ik denk dat ik eens aan zal
komen om met zijn vader te spro
ken."
Briefje van moeder aan de onder
wijzeres: „Beste Juf, Als U Kareltja
niet baas kan, hoeft U het met zijn
vader heelemaal niet te probeeren,
Die is nog een haartje erger!"
181. Nu werden een paar matrozen te
ruggezonden naar het schip om laarzen
te halen. Maar wat moesten ze nu met
Struisje beginnen? Een van de matrozen
wist raad. Hij wist op het schip een lang
eind gasslang en toen hij daarmee te
rug was wikkelde 'hij het als een zwach
tel om Struisje's teenen en pooten. Struis-
je zette een benauwd gezicht, het was
geen prettig gevoel. Maar een beet van
een slang was ook geen prettig gevoel en
dat zou hij zelfs niet eens overleven, en
wie zou er dan voor het kleine Struisje
moeten zorgen, dat hij op het schip had
achtergelaten, omdat het nog te klein
was om mee te nemen.
182. Nu beter uitgerust, gingen ze met
zijn allen het bosch in. Voorop liepen
een paar matrozen, gewapend met bijlen
en telkens was er wat te hakken. Hier
en daar versperden lange slingerplanten
het pad. Profje schoot niets op, want
steeds zag hij iets bijzonders. Langs een
boom kronkelde zich een plant, waarvan
de wortels in den boom zelf zaten. En
aan dien plant groeiden de prachtigste
bloemen die hij ooit gezien had. Natuur
lijk moest hij daarvan iets meenemen In
zijn trommel
183. Dan opeens waarschuwden de ma
trozen. Een slang kronkelde over het
pad. Profje wilde er overheenbuigen,
maar nog net bijtijds hield de kapitein
hem ervan terug. Hij sleepte hem mee
en de slang kronkelde juist langs hen
heen tusschen de hoornen door. Dat is
heel gevaarlijk wat U wilde doen, zei
de kapitein, het is een vergiftig beest en
als hij U gebeten had, was U in een uur
dood.
184. Profje was erg geschrokken, hij
had er niet aan gedacht, dat zijn leven
gevaar liep bij zulke expedities. Kijkt
U eens in dien boom, zei de kapitein,
zulke beestjes hebt U zeker niet bij U
thuis in de hoornen. En toen Profje keek
zag hij een heele familie apen, die met
elkaar speelden en verbaasd neerzagen
op de menschen die langs den boom gin
gen. Een gooide een vrucht naar bene
den, precies op Struisjes bril, die daar
door afviel. Struisje zocht hem gauw op
en begon toen leelijke woorden te zeg
gen tegen de ondeugende apen, maar
gelukkig in Struisentaai, zoodat niemand
dan hijzelf het verstaan kon.
185. De apen trokken lange neuzen te
gen Struisje en Profje moest er om
lachen, maar Struisje was diep beleedigd
Ze kwamen nu bij een open vlakte en
de kapitein stelde voor om hier een maal
tijd te gebruiken. Profje had heelemaal
niet meer aan eten gedacht, zooveel
mooist had hij gezien, maar de matrozen
waren altijd hongerig. En dus werd door
hen eerst den grond afgezocht, of er zich
geen slangen bevonden, en toen alles
veilig bleek, zetten ze zich neer en aten
smakelijk van het meegenomen voedsel.