VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT De andere Spookgeschiedenis. Kruiswoordraadsel. DE AVONTUREN VAN PROFJE EN STRUISJE By voegsel der Schager Courant van Zaterdag 2 Februari 1935. No. 9650. ZATERDAGAVONDSGHETS Door SIROLF vrij bewerkt naar het Engelsch. '(Nadruk verboden alle rechten voorbehouden) T ANSEN, Pietersen en Klaas- I sen, alle drie redacteuren van het groote dagblad De Avondster, zaten nog even na te praten in de journalisten-societeit Hebben jullie die Spookgeschiede nis gelezen, een paar weken gele den, van drie heeren in de West minster Club?, vroeg Jansen. Ja, zei Pietersen, zat niet slecht in el kaar. Hm, wel aardig bedacht, zei Klaassen, die altijd grapjes maak te. Ik heb verleden jaar op mijn reis door Zuid-Frankrijlc ook iets heel vreemds meegemaakt, hervatte Jansen; luister maar eens. Op een avond, de duisternis begon al te vallen, bevond ik mij met mijn auto-tje op een stille weg, ergens tusschen Digne en St. "Vaisier. Ik zat er juist over te piekeren, of ik Digne, dat een vrij groote staa is, nog bijtijds zou kunnen halen, toen ik aan den kant van den weg een oud kasteel ontwaarde. Ik reed over een grintpad de binnenplaats op, waar een stokoude huisbewaar der me ontving. Het kasteel was voor vreemdelingen te bezichtigen en, als ik wilde, kon ik et ook wel overnachten. Ik nam het romanti sche voorstel met beide handen aan. Hij leidde me naar de biblio theek. Vlak ernaast was en kleine antichambre, en het denkbeeld lok te met aan, daar te overnachten, opdat ik een deel van den laten avond nog wat in de door kaarsen verlichte blibliotheek zou kunnen snuffelen. De oude man verbleek te, toen ik dit denkbeeld opperde. Het is hier 's nachts niet pluis, meneer, zei hij ernstig. Maar ik lachte erom, liet hem een vuur in den open haard aanleggen, en maakte het me gemakkelijk, nadat de oude man hoofdschuddend ver trokken was. Ik liet mijn oogen langs de lange rijen boeken dwalen, en pakte hier en daar een exemplaar weg, om het op mijn gemak bij het knapperende vuur in te kijken. Ongemerkt werd het laat. Doch ik wist van geen ophouden. Zeldzame boekwerken stonden er. Er sloeg ergens heel ver weg buiten een torenklok. Middernacht. Doch ik lette er niet op. Ik ging naar de boekenkast, en mijn oog viel nu op een vergeeld bandje. Ilc nam 't op en ging ermee bij het vuur zit ten. Op het titelblad las ik: „De bekentenis van Jean, Comte de Briac et de Digne, Chateau Bel- mert". Sterk geïnteresseerd was ik. Want het kasteel waar ik nu ver toefde, was het Chateau Belmort Ik had hier dus de met eigen-hand op oud perkament geschreven be kentenissen van de euveldaden van den ouden kasteelheer in han den... Even legde ik het boekje neer, om een blik te gaan werpen in de kleine antichambre, waar ik gemeend had iets te hooren. Doch er was niets verdachts. Toen ik in de bibliotheek terugkeerde, zag ik, hoe een vreemde, doorzichtige hand, waarover naar het scheen kanten van een zijden hemd, zoo als de edellieden plachten te dra gen, vielen, het vergeelde boekje opnam en in het vuur wierp... En voordat ik bij het vuur kon zijn, hadden de vlammen het manu script al verteerd... Hm, zei Pietersen, dat klinkt niet slecht, Jansen. Maar nu zal ik je eens van m ij n ware ervaringen vertellen. Je weet dat ik nogal sceptisch sta tegenover al die ver halen omtrent verschijningen en zoo, nietwaar? Welnu, op een avond kwam ik van een reportage- reis uit de provincie. Het was hon denweer. Het stormde en regende ontzettend, en ik had de grootste moeite om te voet het dichtstbij- gelegen spoorwegstationnetje te be reiken. Ik was doorweekt, doch ik slaagde erin, hét stationnetje te bereiken, juist drie minuten voor dat de eenige sneltrein, die er stop te, zou binnenkomen. Er was geen sterveling te zien. Het kleine wachtkamertje was koud en kil. Aan het einde van het kleine per ronnetje zag ik een donkere scha duw bewegen, blijkbaar de station chef, die hier tevens wisselwachter en sein wachter alsmede kaartjes klerk was. Een paar minuten la ter kwam de trein. Ik stapte snel in een coupé. In een hoek *at iemand in zijn jas gedoken. Het was een ouderwetsche stoomtrein en de coupé was er een van het oude type. Zat je er eenmaal in, dan kon je tijdens de reis niet van coupé verwisselen. Toen de trein zich weer in beweging had gezet, ontspon zich een vreemd gesprek tusschen mij en den man in het donkere hoekje van de coupé. „Hon denweer", zei ik. „Het schijnt zoo, zei de man, met een vreemde, hol le stem, „maar ik heb er weinig last van." Dit zonderlinge ant woord viel me toen nog niet zoo op. We spraken verder. En hoe het kwam, weet ik niet, maar op een gegeven oogenblik hadden we het over spoken. „Gelooft U in geesten?", vroeg de man. „Nee", lachte ik, „ik geloof niet in spo ken". „Zoo," zei hij en lachte op een geluidlooze manier, „dan zul je het nu wel gauw doen." Ik zag, hoe hij plotseling aan de noodrem trok... en verdween, alsof hij zoo in de lucht oploste. De trein stopte met een schok en hevig geknars van remmen. De conducteur kwam, en daar ik de eenige persoon in de coupé was... werd ik met 25 gul den beboet wegens het trekken aan de noodrem, zonder dat daarvoor noodzaak bestond! Haha, lachte Klaassen (die al- A t 3 T T~ T~ T~ y 40 a •13 ib i? <T 1 10 11 13 E*~ Horizontaal: 1. Deel 4. Meisjesnaam 7. Rivier in Italië 8. Rivier in Limburg 9. Uitspruitsel 10. Orgaan 12. Sterk 14. Hoofddeksel 17. Losplaats 20. Wereldtaal 21. IJdele gedachte 22. Windrichting 23. Slot 24. Vóór Verticaal: 1. Gymnastiektoestel 2. West-Indisch eiland 3. Indiaansch stamteeken 4. Wijnmaat 5. Telwoord 6. Toonverheffing 11. Mollengang 13. Stof 14. Rivier in Zuid-Holland 15. Licht gewapend ruiter 16. Rivier in Frankrijk 17. Verdikking 18. Inlandsch dorp 19. Nauwe doorgang Oplossing van de vorige week. Horizontaal: 1. Reis; 3. Oslo; 6. Punt; 7. Scha; 9. Sens; 12. Nee; 13. Hidalgo; 14. Vel; 16. Elbe; 18. Olst; 19. Omsk; 20. Rots; 21. Aker. Verticaal: 1. Rust; 2. Spa; 3. Ons; 4. Stengel; 5. Oase; 8. Heilbot; 10. Neo; 11. Mal; 13. Hel; 14. Veer; 15. Ster; 17. Ems; 18. Oka. tijd grapjes maakt), dat is een reu ze mop, Pfetersen. Maar nu zal ik je er een vertellen, geen ware ge beurtenis uit mijn leven, maar van een goeie kennis van me. Ik heb een vriend, die heet van Puf- felen, en hij heeft een kale kop-en daarom draagt hij een zwarte pruik. Van Puffelen nu, had een weddenschap aangegaan, dat hij een nacht in de kamer zou door brengen, waarvan men zei, dat het er spookte. Toen hij naar bed zou gaan, hing hij zijn zwarte pruik op een knop van het ledikant. Daarna verliet hij de kamer, om naar de badkamer te gaan, en een bad te nemen. Toen hij terugkwam, bemerkte hij, dat de deur van de kamer op slot was. Hij had er niet aan gedacht, dat er een veiligheids slot op zat, en de deur achter zich in het slot getrokken. Daar hij geen sleutel had, maakte hij het zich zoo gemakkelijk mogelijk op het por taal, met behulp van wat kussens en een tafelkleed dat hij vond. 's Morgens ging hij vroeg op stap om den sleutel van zijn kamer te halen, want hij wilde zijn pruik terughalen! Toen hij eindelijk de kamer opensloot, zag hij, dat dien nacht zijn zwarte pruik, die al dien tijd op den knop van het bed in de behekste kamer had gehan gen... sneeuwwit was geworden! WETENSWAARDIGHEDEN. Is het U bekend: dat zee-ijs, dat meer dan een jaar oud is, geen zout meer bevat? dat de Londenaars per dag per hoofd van de bevolking 130 liter water verbruiken? dat we per jaar 4.446 uur zonne schijn kunnen hebben? dat we meestal maar één derde daarvan hebben? dat er in den zomer eiken dag welriekende boeketten bloemen aan de rechters in het Londensche gerechtshof voor strafzaken worden gegeven? dat dit nog een overblijfsel is uit den tijd, dat de lucht in de rechts zaal bedorven werd door den stank uit de onderaardsche gewel ven? KLOMP TEKORT! Als musschen krioelend, dartelend daar joelend, luidruchtige kleuters, vierjarige peuters. Wat ze niet sjouwen,, elkander uitjouwen, 't dorpje doorzwerven, soms vallende kermen. Eén blijkt iets te vinden en zich op te winden, schreeuwt dan wat schor: „Wie'b'n klomp tekort". RIEKUS VEUGER, 27 Jan. '35. HUMOR. Mevrouw Snib kwam in de keu ken en zag dat het daghitje mei een vuurrood hoofd stond te sprin gen of ze dol was geworden. „Jaantje!", zei mevrouw streng^ „wat heeft dat te beduiden?" „O, mevrouw." zei Jaantje hij gend, „ik heb mijn drank ingeno men en toen heb ik vergeten eerst te schudden..." Willie was den heelen ochtend al erg ongedurig geweest en ten; slotte barstte hij uit: Meester, wa hebben thuis een nieuw kindje ge kregen! Dokter Zoethout heeft hel meegebracht. Toen stak een klein meisje eert vingertje in de hoogte en riep: Wij' koopen de onze ook altijd van Dok ter Zoethout, meester! Dochtertje van den onderwij zerj O, mijn kip heeft een ei gelegd! Dochtertje van den gemeente-se cretaris: Nou, wat zou, dat, mijni kip heeft al een heeleboel eieren! gelegd! Dochtertje van den burgemees ter: Dat is niks! Mijn pa heeft gis teren een eerste steen gelegd bi| het nieuwe stadhuis! Het schip stond op het punt dö haven te verlaten. Op het dek zal een oude dame te breien. „Af laten glijden!", brulde dei eerste officier tot een matroos dla| met een tros bezig was. „Dank U wel, meneer!", riep dej cude dame, in haar eer getast uit, „ik heb Uw raad niet noodig, ili weet best hoe ik breien moet!" 196. Toen schopt hem te binnen hoe ge vaarlijk het bosch was. Angstig keek hij of er ook slangen waren. Hij voelde met zijn hand tusschen de bladeren, op ge vaar af te worden gebeten. Een groote spin, wel zoo groot als een vogel, met een dik harig lijf liep over Profjes arm, zonder dat deze er meer belangstelling voor had. Overal hoorde hij vreemde geluiden, die hem steeds angstiger maakten. Arme Prof je, wat moest hij be ginnen! En nu werd het ook al donker en hij wist niet waar hij dien nacht slapen moest. Tranen kwamen hem in de oogen. 197. Hij dacht dat zijn laatste uurtje gekomen was. Overal zag hij vurige oogen op zich gericht en elk oogenblik dacht hij door een slang te worden ge beten. En het werd steeds donkerder. Nooit zal ik mijn huis en mijn vrienden terugzien, dacht hij. Ook Struisje niet. Hij durfde niet te blijven zitten en liep langzaam in de richting waarvandaan hij dacht gekomen te zijn. Maar in wei- gelijkheid ging hij steeds verder van het kamp. Zijn hoedje hg^d hij al verlo ren, toen hij zich door dé slingerplanten had gewrongen. Zijn kleeren waren vuil en zaten vol scheuren, maar niets kon hem meer schelen. 198. Door honger en vermoeidheid over mand viel hij eindelijk neer en wist van niets meer af. Hij had het bewustzijn verloren. Hij voelde er dan ook niets van dat een aap aan zijn jasje trok en er met dat kleedngstuk vandoor ging. Apen zijn beesten die graag alles na doen wat ze zien. Hij had van Profje gezien hoé hij het kleedingstuk gebruiken moest. Alleen stak hij de armen, er verkeerd in, zoodat de sluiting op zijn rug kwam. Toen liep hij deftig weg en liet het arme Profje in zijn vestje liggen. 199. Dikke mieren kwamen aangewan deld, bekeken hem en beten hem, maar Profje voelde er niets van. Hij lag bleek en stil tusschen de afgevallen bladeren en leek wel dood. Een groote slang kwam aangegleden, zag hem, maar had liever een levend hapje en gleed sissend voorbij.Toen kwam er een kangeroe langs, die naderde schoorvoetend, want kangeroes zijn vredelievende, schuwe dieren. Hij rook aan Profje en likte hem Het leek wel of hij meelij met het prme mannetje had. Toen ging hij met een sprong weg. 200. Struisje kon in donker den weg wel vinden. Hij nam de richting die de man nen hadden aangewezen, waar ze het hoedje van Profje hadden gevonden. Af en toe schreeuwde hij zoo hard hij kon, maar kreeg geen antwoord. Onderweg kwam hij allerlei dieren tegen en hier en daar vroeg hij of iemand een manne tje zonder hoedje met een bril op en een loupe in de hand, had gezien. Maar het scheen wel dat alle dieren te veel haast hadden, of dat ze hem niet verstonden Niemand tenminste gaf hem een af doend antwoord en Struisje zocht zijn weg alleen in het donker, als een trou we dienaar om zijn meester te vinden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 11