Geestelijk Leven
Roosevelt.
Zelfvertrouwen.
KIJKEfl is KOÓPEfl njCLOECK
M0BERNE FOTO's EN VERGR00T1NBEM
VOOR
LIJSTEN
HET SIERH.UIS
Zaterdag 9 Februari 1935.
Postrekening
No. 23330
Dit blad verschijnt dagelijks, Dehalve Vrijdags. Bij inzending tot
's morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het
eerstuitkomend nummer geplaatst.
Uitgave der N.V. vb. P. Trapman Co., Schagen
20 PAGINA'S.
78ste Jaargang. No. 9655
Int. Telef.
No. 20
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno.
inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
door Astor.
EEN eenvoudige, maar wijze, boer had een
twistgesprek met een dominé, die heel knap
was. Er was een groot verschil van meening
tusschen de beide mannen. Zij konden elkaar niet
benaderen. In geleerdheid stond de dominé ver bo
ven den boer, die zich bij zijn redeneering liet leiden
door zijn zuivere intuïtie en zijn natuurlijke ver
standelijkheid. En van die geleerdheid maakte de
dominé handig gebruik, door zijn vriend te overdon
deren met allerlei uitspraken van groote, weten
schappelijke mannen. Daar stond de boer machte
loos tegenover. Die dominé was toch zoo knap, hon
derd maal zooveel wist hij zoo dacht de eenvou
dige man dan hijzelf. De boer moest het opgeven
en toen zeide hij: U hebt het gewonnen, maar U
liegt toch!
Dit las ik heel lang geleden eens in een boekje
en het is me sedert bijgebleven. Tot mijn spijt heb
ik het verhaaltje uit mijn geheugen moeten opdie
pen, ik leende het boekje uit en kreeg het
nooit terug.
Ik laat nu een persoonlijke ervaring volgen.
Een jonge vriend van mij, van huis uit roomsch-
katholiek, kon 't met zijn geweten niet langer in over
eenstemming brengen om te blijven bij het geloof,
waarin hij was opgevoed. Principieel brak» hij met
de moederkerk. Op zekeren dag ontmoet hij een
roomschen geestelijke, die hem vroeg: „Jan, zou je
toch maar niet weer tot de kerk tcrugkecren?"
En het antwoord van Jan was: „Eerwaarde, dat
kan ik niet meer.1'
„Waarom niet?"
„Omdat het mij onmogelijk is te gelooven wat de
kerk leert."
„Maar, Jan, zou jij 't dan beter willen weten dan al
die geleerde priesters der kerk, die de kerkleer wèl
gelooven?"
„Eerwaarde, dat zeg ik niet, maar ik kan de kerk
leer, het katholieke geloof, niet meer aanvaarden.
De opmerkzame lezer zal terstond hebben bemerkt,
dat er een sterke overeenkomst is, tusschen het ver
haaltje en de persoonlijke ervaring (hiermede bedoel
ik, dat Jan-zelf mij 't gesprek mededeelde. Als hij
dit artikel leest, zal hij 't zich waarschijnlijk herinne
ren) welke ik hier neerschreef.
In beide gevallen hebben wij te doen met twee
imenschen, die durfden te vertrouwen op eigen rede
en zich dit vertrouwen niet lieten ontnemen.
Dit is mij bijzonder sympathiek als een uiting van
bewustwording, d.i. van groei tot persoonlijkheid.
De gewone, de massa-mensch is altijd sterk geneigd
om zich te buigen voor geestelijke autoriteit. Dat is
ook zoo gemakkelijk! En het is de voortzetting van
wat hij als kind reeds deed.
Toen immers geloofde hij onvoorwaardelijk, wat
hem werd verteld. Zijn ouders, zijn wereldsche en
geestelijke opvoêders waren hem als onfeilbare ora
kels. Hoe zou hij kunnen twijfelen aan hun kennis
en en hunne oprechtheid? Maar eens komt de
tijd, waarin de mensch ophoudt kind te zijn. Hij be
gint zich een rede-wezen te gevoelen en wordt kri
tisch tegenover wat hem is geleerd. Dan komt het
eerste conflict in zijn leven. Hij vraagt of hij wel
kan blijven gelooven in al wat hij zonder innerlijk
protest heeft aanvaard. Maar dan doet zich een eigen
aardige moeilijkheid voor. Hij kan bezwaarlijk van
het eenmaal aanvaarde afstand doen en hij kan dit
te minder, wanneer hij nog in zich voelt nawerken
de vrees voor het hiernamaals, voor het groote oor
deel, dat eens komen zal en dat hem als kind reeds
beangstigde. (Daarom is het m.i. zoo onverantwoorde
lijk om kinderen in de vroege jeugd bang te maken
voor allerlei onzichtbare, booze machten en om hen
te spreken van hemel en hel. In het onderbewustzijn
blijft deze vrees voortsluimeren en als gevolg daar
van zien wij dan ook zeer vaak, dat menschen op
ouderen leeftijd, wanneer hun geestkracht minder
wordt, weer teruggrijpen naar hun kinder-geloof.)
Ieder ernstig mensch kent dit conflict en heeft er
mee te worstelen.
Wat moet hij dan doen? Ik overdrijf zeker niet,
wanneer ik zeg, dat tienduizenden het conflict ont-
loopen Zij blijven bij „wat hun geleerd is". Maar
gelukkig zijn er ook en hun aantal stijgt die
komen tot zélf zoeken. En dan zijn ze gedwongen
om te leeren vertrouwen op zich zelf. Wie dit ver
trouwen mist, zal geestelijk altijd een knecht blij
ven. Ik bedoel met dit vertrouwen op zich zelf: ver
trouwen op eigen geweten en eigen rede.
Men zegt wel eens, dat heel het leven gebaseerd is
op het geloof in wat anderen leeren. Dit is
echter slechts ten deele waar en men begaat m.i. een
groote vergissing, wanneer men dit uit het oog ver
liest. Het is waér b.v. ten opzichte van de geschie
denis. Wij gelooven wat de historieschrijvers ons van
Het verleden vermelden. En wij doen dit te eerder,
als zij ons de bronnen aangeven, waaruit zij hun
kennis putten, zoodat wij desnoods hun uitspraken
kunnen controleeren. Het is evenzeer waar op het
het heele terrein der wetenschap. Wij gelooven op
gezag der onderzoekers, dat de verschillende aard
lagen zóó en zóó oud zijn, dat alle stoffen zijn op
gebouwd uit moleculen en deze weer uit atomen en
dat die atomen op hun beurt zijn samengesteld uit
electronen, die om een kern zich bewegen. Wij ge
looven op gezag van anderen, dat het licht zich
voortbeweegt met een snelheid van 300.000 kilometer
in de sekunde. Wij gelooven op gezag van an
deren, dat ergens brand is geweest of een overstroo
ming of een aardbeving, enz., enz.
Welnu zoo, roept men uit, waarom zouden wij dat
niet eveneens op gezag van anderen gelooven wat
zij als waarheid verkondigen omtrent God of Chris
tus, omtrent hemel en hel, verdoemenis en zalig
heid?
Waarom zouden wij minder vertrouwen stellen in
de mannen, die als dienaren der kerk, als godgeleer
den of als wijsgeeren tot ons spreken, dan in de man
nen der profane wetenschap?
Met deze vraag komen wij aan het gewichtige, be
slissende punt.
De beoefenaar der profane (d.i. niet kerkelijke, de
niet-godsdienstige) wetenschap deelt eenvoudig zijn
resultaten mede en hij legt deze niet op aan anderen,
hij wacht eenvoudig af of deze nader bevestigd en
aanvaard worden en hij is daarbij bereid om eigen
meening los te laten of te herzien, wanneer onder
zoek van anderen hem daartoe noopt. Bovendien ver
oordeelt en verkettert en verdoemt hij niet hen, die
zijn meening niet kunnen aanvaarden. Hij vraagt
geen geloof. Hij verbindt aan zijn geloof geen zalig
heid. Wij kunnen hem gelooven of niet gelooven!
Heel anders is dit, waar wij komen op het terrein
van den godsdienst en meer in 't bijzonder op het
terrein der kerk. Daar zien wij het streven om dat
gene wat men ongetwijfeld meestal te goeder
trouw als waarheid meent te hebben gevonden, in
onveranderlijke formules vast te leggen en men
vraagt daarvoor een onvoorwaardelijk geloof en men
durft er dikwijls de zaligheid in de toekomst aan te
verbinden. En het is een historisch verschijnsel, dat!
afwijkingen van die formules (leerstellingen) ge
woonlijk niet werden geduld. Godsdienstige en ker
kelijke onverdraagzaamheid hebben maar al te vaak
tot de gruwelijkste vervolgingen geleid.
Ja maar, zoo zegt men dan, hierbij gaat het om
zulke buitengewoon groote belangen, om het heil der
ziel, om haar toekomst, om de geheele levenshouding
van den mensch. Wanneer nu een mensch of een
groep van menschen (een kerk, een secte) er diep
van doordrongen is, de reddende waarheid te hebben
gevonden, moet zij daarvoor dan niet ijveren?
En dan antwoord ik: ja! Ja, dat moet en dat zal
ze doen, wanneer het haar ernst is. Maar ijveren
voor een geloof, een levensbeschouwing is iets an
ders dan deze op te leggen en in te prenten, nota
bene, reeds bij tot denken ontvatbare kinderen. Het
is ook iets anders dan andersdenkenden vervolgen!
Buitendien hebben wij hierbij te wijzen op een zeer
merkwaardig verschijnsel, dat m.i. gewoonlijk te veel
uit het oog wordt verloren. Stellen wij ons op het
standpunt, dat we ons hebben te onderwerpen aan
het gezag van een kerk of van den een of anderen
theoloog, dan rijst terstond de vraag aan welke kerk
of aan welken theoloog? Want er is zulk een groote
verscheidenheid en ieder beweert d e waarheid te ver
kondigen.
Wien moeten wij dan gelooven? Ook al stel ik mij
op het standpunt, dat allen, die voor een bepaald
geloof ijveren, het goed meenen, dat het hun niet te
doen is om macht en aanzien of materieel profijt,
maar alleen, gehéél alleen om het heil der mensch-
heid, dan nog blijft de geweldige moeilijkheid bestaan,
dat wij een keuze zouden moeten doen.
Maar dit kiezen beteekent reeds een z e 1 f s t a n-
d i g e beslissing, beteekent: een beoordeelen naar
eigen inzicht. Duidt dus op de erkenning van het
recht om zélf te denken en te zoeken. En is dit niet
in strijd met de aanvaarding van een geestelijk ge
zag? Stellen wij ons toch klaar voor oogen wat het
zeggen wil. Wij komen dan tot deze wonderbaarlijke
conclusie, dat iemand zou zeggen: ik ga als vrij-den-
kend, als redelijk wezen onderzoeken aan wiens ge
zag ik me zal onderwerpen. Is dit niet een inner
lijke tegenstrijdigheid?
Ho, ho!, roept de een of andere lezer mij toe, gij
stelt de zaak verkeerd voor. Het is zóó: de zoeker naar
waarheid komt tot de overtuiging, dat hij deze, mis
schien na veel strijd, eindelijk heeft gevonden in een
bepaalde kerk of richting en daarom sluit hij er
zich bij aan.
Toegegeven, maar moet hij dan verder zijn zoeken
maar staken en zeggen, nu is het uit, nu ben ik
waar ik wezen wil? Door eigen zoeken, d.i. door ei
gen denken is hij ergens terecht gekomen, moet hij
dan dit denken stop zetten en zijn eigen rede de ge
hoorzaamheid opzeggen? Dit is alleen maar mogelijk
bij hen, die rust zoeken, die geestelijk vermoeid wor
den. Onmogelijk is 't voor ieder, die ervan doordron
gen is dat, waar de kritiek zwijgt, het leven ver
start. De waarachtig levende mensch zal nooit ophou
den verder te zoeken; krachtens zijn wezen zal hij
zijn inzichten steeds meer willen verhelderen en zal
hij altijd bereid wezen om meeningen, ook de dier
baarste, prijs te geven, als zijn rede hem daartoe
dwingt. En hij zal zich dus nooit onvoorwaar
delijk kunnen onderwerpen aan wat anderen
leeren. Want dit zou voor hem beteekenen: de ver
loochening van eigen persoonlijkheid.
Waartoe moet onze redeneering dus leiden?
Mij dunkt tot niets anders dan tot de erkenning,
dat wij hebben te vertrouwen op ons zelf.
Kunnen wij dit?
Dat hangt slechts hiervan af, of wij er ons van
bewust zijn in eigen geweten en in eigen rede
een veilige gids te hebben.
Indien dit het geval is, hebben wij geen geestelijk
gezag buiten ons meer noodig. Dan durven wij zelf
de problemen, waarvoor wij komen te staan op te los
sen; dan hebben wij den moed om zelf een antwoord
te zoeken op de vragen, welke het leven ons stelt.
Ik ben er vast van overtuigd, dat de ontwikkeling
der menschheid daarom moét gaan in de richting der
persoonlijke vrijheid. Het is voor mij eenvoudig on
denkbaar, dat wij zouden kunnen terugkeeren tot
een verleden, waari^ de geesten der menschen volko
men worden geknecht.
Dit is schijnbaar in strijd met wat het heden ons te
zien geeft. Immers wij kunnen opmerken, dat er een
zeer sterke strooming is, die gaat in de richting van
de onderwerping aan gezag zelfs in geestelijk opzicht.
Dit kan echter slechts tijdelijk zijn, gevolg van de
verwarring en de daarmede gepaard gaande geeste
lijke vermoeidheid in de overgangsperiode, die wij
doormaken. Hoevelen zien geen uitkomst meer!
Maar de levensdriftige weet dat dit voorbijgaat.
Hij zoekt nieuwe levenswaarden. Hij vindt ze in zich
zelf, d.w.z. hij vertrouwt op eigen geweten en eigen
rede. Hij bouwt zich een levensbeschouwing op met
het oog gericht op de werkelijkheid waarin hij leeft.
En deze levensbeschouwing ziet hij als in een visioen
in de toekomst verwezenlijkt: de nieuwe wereld. En
zijn grootste vreugde is voor dit visioen anderen te
begeesteren. Hoe zal hij dit beter kunnen doen dan
door ook anderen te leeren op zichzelf te vertrou
wen: d.i te gelooven in wat zij in uren van bezinning,
ervaren als goed, als zuiver menschelijk?
Ik kom nog even terug op den boer en mijn vrienn
Jan, over wie ik in 't begin sprak. Zij lieten zich
niet overdonderen door een beroep op geleerdheid
en. zij hadden groot gelijk.
Maar hoe groot is nog het aantal van hen, die
sterk geneigd blijven om zich terug te trekken voor
hen, die „zooveel letters gegeten hebben". Wat een
eerbied leeft er voor „knappe koppen" bij de groote
massa, voor de „intellectueelen" in de partijen en
hoe komt men daardoor niet tot de onderdrukking van
eigen eerlijke meening en overtuiging met het excuus,
dat die knappe koppen, die intellectueelen het wel
beter zullen weten.
Als ik dit neerschrijf, is het heusch niet mijn be
doeling om al wat geleerdheid is, naar beneden te
halen. Ik weet maar al te goed, wat de wereld aan
de intellectueelen van alle tijden te danken heeft. Ik
heb kasten vol boeken, die ik geregeld en met dank
baarheid raadpleeg. Welk een denkwerk ligt daar
in niet besloten! Mijn bedoeling is slechts te waar
schuwen tegen het prijsgeven van eigen oordeel in
betrekking tot die dingen, welke ons diepste leven
raken, tot onze levensbeschouwing-zelf.
Haar hebben wij, ieder voor zich, te vor-
Koninq Gustaaf van Zweden speelde deze week een
partij tennis in Berlijn. De Koning in gesprek met
den bekenden tennisspeler von Cramm.
van buitengewone kwaliteit,
Ook 's Zondags geopend.
Fotogr. Atelier ARPAO MOLDDVAH - Hieuwe Hiedorp
men. En daarbij kunnen wij door anderen worden
voorgelicht; daarbij kunnen wij profiteeren van hun
kennis, maar daarbij kunnen wij nooit
het recht op eigen oordeel loslaten.
En dit recht op eigen oordeel kan alleen gefundeerd
wezen op eerlijk zelfvertrouwen. En wat beteekent dit
anders dan het vertrouwen dat de rechten wég ons
slechts wordt gewezen door eigen rede en geweten?
Alles heel mooi, zegt de een of andere lezer, maar
weet Astor dan niet, dat eens de leekedichter met
veel recht dit kleine versje neerschreef:
Wees u zelf, zei ik tot iemand;
Maar hij kon niet, hij was niemand!
Ja, ik weet dit. Daarom geloof ik ook, dat slechts
langzaam de geestelijke vrijheid zich zal baanbre-
ken. Dit mag echter voor ons geen reden zijn haar
vaan niet fier omhoog te heffen. Juist nu! Want zoo
ooit, dan is het in dezen rampzaligen tijd noodig,
dat de mensch komt tot denken, tot zoeken naar
nieuwe waarden. Hij kan deze vinden i n zich zelf.
Maar daarvoor heeft hij te gaan tot zichzelf.
ASTOR.
P.S. Een enkele opmerking moet ik nog maken
over het vorige artikel, waarin ik over anti-semitisme
schreef. Ik verzuimde daarin iets te vermelden, wat
van zeer groote beteekenis is, n.1. dat in Sovjet-
Rusland, dat is dus: in het land waar zooveel wreede
progroms zijn geweest, het anti-semitisme thans vol
komen is overwonnen. Daar is bereikt de geheele
gelijkstelling van christenen, heidenen en joden.
de juiste en meest artistieke
om uw portretten, kiekjes, platen,
borduurwerk, diploma's, teekenia-
gen, schilderstukken, enz.
J. KLERK Laagzijde 27 B SCHAGEN.
GEBRUIKTE AUTOMOBIELEN
verkoopen wij onder GARANTIE en op PROEF
Garage C. NIEUWLAND, Bergen.
De weg gaat lang niet over rozen
Van dezen grooten Roosevelt,
Dat komt meer voor bij bolleboozen,
Die zich bemoeien met het geld,
Met duiz'lingwekkende problemen,
Die haast den mensch te machtig zijn,
Waarvan we vaag soms iets vernemen
Bij 't zoeken naar een richtingslijn!
Hij is voor d'oer-conservatieven
Een onberekenbaar fantast,
Die dollars maakt naar zijn believen,
En goochelt met den schuldenlast!
Hij is voor tamme economen
Een droevig stuk geschiedenis,
Het schrikbeeld van valuta-droomen,
En een complete ergernis!
Hij is voor ons, Europeanen,
Nu niet bepaald verstandeloos,
Maar toch, als vele Amerikanen,
Wat te modern en bandeloos!
En steeds weer gaan we concludeeren,
Dat straks de dollar-bom wel barst,
Zoo'n luchtkasteel moet explodeeren,
Hoort, hoe de staatsmachine knarst!
Maar is dit oordeel overwogen?
En vragen w'ons soms af misschien,
Of wij, met Europeesche oogen,
Amerika wel kunnen zien!?
We gaan langs afgesloten wegen,
Als zich een nieuwe crisis meldt,
Is hier meer resultaat verkregen,
Als ginds in 't land van Roosevelt?
Mag men een crisis wel gaan sussen?
Hoe loopt de nieuwe welvaarts-lijn?
En schept soms Roosevelt intusschen
Tóch rozengeur en maneschijn?
Wel weten we door crisis-bonden,
Hoe eigenaardig het ook klinkt,
Dat 't ook nog in de goudblok-landen
NIET ALLES GOUD IS. WAT ER
BLINKT!!
Februari 1935.
KROES.
(Nadruk verboden).